Zenuwachtig worden de laatste tips en trucs uitgewisseld. ‘Wat nou als ik niet meer weet wat ik moet vragen?’ ‘En wat nou als die meneer heel emotioneel wordt?’ De vier theatermakers van NTjong die de jongeren begeleiden stellen hen gerust. ‘Het komt vast allemaal goed.’
Vaak komen de dingen goed, maar ik moet de jongeren gelijk geven: het is een spannende dag. Vandaag gaan zij in gesprek met mensen die als kind in Den Haag de oorlog hebben meegemaakt. Ik mag de vertellers ontvangen. Het is eind maart en in het zonnetje verzamelt zich gestaag een groep ouderen. We kletsen wat en al gauw gaat het over de oorlog. Ze reconstrueren samen hoe de stad eruit zag, wie waar woonde, en wat er veranderde na het bombardement op Bezuidenhout.
Eén van hen is Ton, toevalligerwijs de onderbuurman van mijn vader. Hij doet niet mee met de reconstructie. Hij kent vooroorlogs Den Haag niet, want heeft de oorlog in Nederlands-Indië meegemaakt. Hij wil, gewapend met een atlas, dat verhaal heel graag komen vertellen, want ook die geschiedenis moeten de jongeren horen. Om over na te denken en door te vertellen.
Ik weet niet precies hoe oud Ton is, maar hij rent nog geregeld kwiek over straat met zijn kleine witte hondje. Echt oud oogt hij eigenlijk niet. Maar Ton heeft nog heel levendige herinneringen aan zijn vroege jeugd in het jappenkamp. Hoe hij bijvoorbeeld als driejarige lege eierdopjes verzamelde en boven een vuurtje opwarmde om het achtergebleven eiwit op te lepelen. Ik ben dan ook blij dat hij er vandaag is om het overzeese deel van onze geschiedenis door te geven.
Niet veel later wordt er bevlogen verteld en vol ongeloof aan lippen gehangen. Na twee uur staat iedereen, jong en oud, met rode konen buiten. Er wordt innig afscheid genomen. Vanaf nu zeggen de jongeren: ‘Dat is mijn oudje’. En de ouderen: ‘Dat zijn mijn jongeren.’ Ik vind dat, ook na al die jaren Theater Na de Dam, nog steeds ontroerend. Hoe een simpel gesprek zo snel betekenis krijgt.
Nu is het de taak aan de theatermakers met al die verhalen iets moois te maken.
Op 5 mei, wanneer de voorstelling voor de tweede keer speelt, kom ik kijken. We dolen door een ‘levend museum’ met miniatuur scènes en zien daarna verschillende scènes verspreid door het oude schoolgebouw. We horen verhalen van toen, met overdenkingen naar het nu, en moeten ons als publiek niet alleen tot de scènes, maar door de verplaatsingen ook tot elkaar verhouden. Dit is precies hoe een jongerenproject van Theater Na de Dam moet zijn. Tevreden stap ik naar buiten.
Op het bankje waar ik een paar weken geleden nog met hem zat, zit Ton. Verontwaardigd. Waar was zijn verhaal? Hij heeft niets over Nederlands-Indië gehoord en nauwelijks iets van zijn verhaal teruggezien. Ik schrik. Hij heeft gelijk. In gesprek met de makers komen we erachter dat zijn verhalen moeilijk te plaatsen waren tussen de andere verhalen over Den Haag, en dat het op die manier ‘een beetje naar de achtergrond was geraakt’. We zijn allemaal wat ontdaan, want realiseren ons dat er precies is gebeurd waar Ton zich steeds opnieuw druk om maakt: dat de geschiedenis van Nederlands-Indië te vaak vergeten wordt als er over de Tweede Wereldoorlog wordt gesproken.
En daarom, denk ik steeds als ik Ton met zijn hondje over straat zie huppelen: alle vertellers die vol vuur, emotie of twijfel komen vertellen bij onze jongerenprojecten, moeten een plek krijgen, op wat voor manier dan ook. Want ook door te benoemen dat iets moeilijk te plaatsen, ingewikkeld te vertellen of lastig met iets anders te verbinden is, doe je recht aan een verhaal.