Van Luc Boyer – oudste zoon uit een gezin dat in 1953 van Indonesië naar Nederland was gekomen – werd verwacht dat hij een degelijke baan zou zoeken. Maar hij zag mime en was op slag gegrepen. ‘Ik heb geluk gehad. Ik heb de goede mensen ontmoet.’
Luc Boyer woonde tussen 1965 en 1967 in Parijs om lessen te volgen bij de mimegrootheid Étienne Decroux. Terug uit Parijs speelde hij bij Frits Vogels en Bewegingstheater BEWTH. Later werkte hij met Carrousel, Centrum, Publiekstheater, Toneelgroep Amsterdam, Het Beeldend Theater en Nieuw West. In 1978 richtte hij het Affiniteitstheater op, waarmee hij vier jaar lang eigen producties maakte. Toen volgden tientallen eenmalige voorstellingen bij Frascati, zoals de reeksen Voor het Blok en Hoezo Japan?. Boyer speelde ook in vrije producties, films en televisieseries.
Wie in de jaren tachtig en negentig het theater bezocht, herinnert zich zijn rijzige gestalte. In mijn herinnering was Luc Boyer opvallend stil en lichamelijk, elegant en haast sluipenderwijs aanwezig – dat alles zeer ongebruikelijk voor een acteur in die dagen en van zijn omvang. Het beeldende van zijn verschijning had altijd een adem en meerdere ritmes. Onderlagen en achtergronden bewogen met hem mee. Maar er was ook altijd iets van in your facein zijn optreden, op de rand van brutaal of onbeschaamd.
Als ik bij Luc Boyer op bezoek ga, wacht hij mij in zijn elektrische rolstoel bij de ingang op. Hij woont in een verpleeghuis sinds zijn revalidatie van een zware beroerte in 2012. Marijn de Langen typeert Boyer in haar interview voor het Decroux Café in 2019 als een unstoppable monster, vanwege zijn decennia omspannende carrière, maar ook omdat hij na zijn beroerte doorging met theatermaken. Nog tijdens zijn revalidatie maakte Boyer Step by Step by Wheels, wat later het eerste deel van een drieluik zou worden. Hij richtte een groep op, Buiten de Perken genaamd, waarmee hij tot 2019 ieder jaar een voorstelling maakte in het revalidatiecentrum of verzorgingstehuis, zoals te lezen valt op zijn website. In 2020 exposeerde hij zijn kijkkastjes in Theater Bellevue. En ook tijdens ons gesprek is hij een en al energie.
Wat is voor jou legacy?
‘Ere wie ere toekomt. Frits Vogels heeft dingen gedaan en gemaakt die op ieders netvlies zijn gegrift. Loek Zonneveld zag het, vond het geweldig, maar nam niet de tijd om het fatsoenlijk te beschrijven, kon dat misschien ook niet.’
Hoe is het werk van Frits Vogels een uitdaging voor een goede criticus als Zonneveld? Wat miste hij in zijn blik op BEWTH?
‘Mime is een mentaliteit, een levensinstelling. Ik wil niet hoogdravend klinken, maar het is een overtuiging, een filosofie die niet voor iedereen makkelijk toegankelijk is. Frits zorgde er met zijn werk voor dat je zelf leert denken en doen. De mimeopleiding is er voor jonge theatermakers, dat had hij hoog in het vaandel.’
Je bedoelt dat je het zelf moet uitzoeken, zelf mag uitvinden, fouten maken, doen waar niemand op zit te wachten?
‘Absoluut. Vrijdenken. Materiaal kiezen en daar een ordening in aanbrengen.’
Betekent dat ook met niets beginnen? Die beroemde zero van Decroux?
‘Je wordt aangesproken op persoonlijk vlak, op je persoonlijke betrokkenheid.’
Je moet je engageren.
‘Je ondertekent een pact.’
Je hebt meegedaan met Below Zero van Nieuw West. Herinner je je nog iets daarvan?
‘Ik herinner mij de openingsscène. Er was een massa stoelen en we begonnen op die stoelen in te beuken.’
Jullie begonnen agressief te doen?
‘Yes! Het was een statement. De voorstelling was door Gerardjan Rijnders besteld om het jubileum van de NRC te vieren, in de Stadsschouwburg. NRC-publiek denkt links en doet rechts. Ze verlieten massaal de zaal.’
De emancipatie van jongens uit Nieuw-West. Had mime voor jou ook met emancipatie te maken?
‘Er was een bestel. Een gevestigde orde met een bepaald repertoire. Het was nodig om daartegen in verzet te komen.’
Had je toen je naar Parijs vertrok om bij Decroux les te nemen in 1965 ook al een revolutionaire droom?
‘Nee. Ik zag mime en werd op slag gegrepen. Het was op een zolder aan de Rapenburgerstraat, waar Frits Vogels woonde met zijn gezin. Ook Aart Staartjes en Eric Herfst woonden daar. Dat was in 1958, toen was ik 23. Ik was net afgewezen bij de toneelschool.’
Waarom?
‘Wegens gebrek aan talent. En ze hadden gelijk. Woorden passen niet bij mij. Ik moest een monoloog doen, uit Macbeth of zoiets. Ik probeerde met een gedicht nog te redden wat er te redden viel. Maar ik voelde me er niet thuis. Mijn lichaam zei: dit moet je niet doen.’
Boyer werd geboren in 1935, en kwam op zijn zeventiende met zijn ouders en zes broers en zussen in 1953 vanuit Indonesië naar Nederland. Zijn jongste zus en toneelschrijfster Marianne Boyer werd als enige in Nederland geboren. Ze overleed in 2013. Zijn broer Maurice Boyer is fotograaf, onder andere bekend vanwege zijn uitmuntende theaterfotografie.
Kom je uit een kunstzinnige familie?
‘Helemaal niet. Mijn vader was een suikerman. Hij werkte zijn hele leven in de suikerhandel. Hij zorgde voor een goede opleiding, voor al zijn kinderen. Van mij als oudste zoon werd verwacht dat ik een degelijke baan zou zoeken. Maar ik wilde iets anders. Toen ik voor de mime koos, vroeg hij mij: waarom doe je dat? Ik zei dat ik er gelukkig van werd. Hij schamperde, geluk, geluk, wat betekent dat? Hij was ooit in zijn studententijd entertainer, een soort goochelaar. En hij fotografeerde graag. Hij zei altijd: door te kiezen voor Nederland kies ik voor jullie, maak er het beste van.’
Vonden jouw ouders het vreselijk om Indonesië te verlaten?
‘Nee, nooit tempo doeloe, geen nostalgie.’
Maar je had wel een opdracht.
‘Ja. En altijd een verlangen naar elders. Mijn opvoeding was traditioneler, kolonialer dan die van de andere kinderen. Indonesië is voor mij landschap, geur, kleur, de omgang. Ik realiseerde me na een paar jaar in Amsterdam dat ik de Javanen zo miste op straat, in groepjes klessen, keten, veel reuring. Niet zo verstikkend als Nederland was.’
Indonesisch temperament.
‘Dat is een cliché. De andere kant van het spectrum was indolentie.’
Mensen vielen na aankomst hier in een gat. Ze werden depressief?
‘Velen.’
Jouw ouders niet?
‘Nee.’
Je hebt als jong mens heel veel meegemaakt, de oorlog, het kamp, de capitulatie, de politionele acties, en dan kom je in Nederland aan.
‘Maar ik vind dat ik het goed verwerkt heb. Ik heb er geen complex aan overgehouden. Ik heb een koloniale jeugd gehad, maar ik ben er niet slachtoffer van geworden, zoals ik vaak lees in de Indische bellettrie. Ik heb daar een hekel aan. Het idee dat je tekort bent gedaan. Miskend werd, buitengesloten was.’
Had jij niet?
‘Nee. Maar ik heb geluk gehad. Ik heb de goede mensen ontmoet.’
Zoals Frits Vogels? Wat gaf zijn manier van werken je?
‘Het was zo vrij. Ik ben dol op rituelen. Niet op religies, maar op rituelen. Ik ben misdienaar geweest. En die avond op de zolder zag ik iets, een ritueel, alsof ze een mis opdroegen, zo vanzelfsprekend. Onzichtbare draden en daar langs lopen. Niet bewijzerig. Ik had dat nergens anders zo gezien. Het raakte me diep, fysiek. Ik ben de wereld te lijf gegaan, met m’n lichaam.
In mijn vak heb ik geleerd dat je je lijf dienstbaar kunt opstellen. Het bewegingstheater kent alleen maar functies, geen rollen of personages. Dat vond ik bevrijdend.’
Wat waren die functies dan? Gaat het om handelingen?
‘Nee, functies. Ik ben klok geweest, ik ben engel geweest, ik ben beer geweest, aap.’
Daar was niet een rol bij uitgeschreven. Dat mocht je uitzoeken dan?
‘Lichamelijk, verbeelding. Mijn lijf was een scherm, een neutraal scherm, waar je op projecteren kon.’
De zero?
‘Ja.’
Speel je van binnenuit of van buitenaf?
‘Je speelt niks, je bent. Mijn wapenspreuk is altijd geweest: mijn leren is spelen, mijn spelen is leren. Ergens in opgaan. Tijdens een voorstelling ben ik er volledig.’
Ik herinner me jou op het toneel, dat je zo goed gewoon ergens kon staan, en dat dat afstak bij andere acteurs, dat die relatief dan zoveel deden.
‘Ik heb niet veel voorstellingen gemaakt samen met acteurs. Ik maakte hoofdzakelijk veel eenmalige voorstellingen met bewegers.’
Je maakte veel eenmalige voorstellingen. Is dan ook een vorm van vrijheid, dat je niet hoefde te toeren, geen repertoire hoefde te doen?
‘Ik ben in 1986 begonnen met De Verplaatsing. De reeks eenmalige voorstellingen bij Theater Frascati duurde tot in de jaren tweeduizend. Het waren gouden jaren. Frascati was mijn thuis. En café De Blincker was zo’n fijne plek.’
Wat was er zo belangrijk aan die eenmalige voorstellingen?
‘Dat ik ruimte had, dat ik publiek had. Joost Sternheim – god hebbe zijn ziel – was directeur bij Frascati. Hij liet me binnen en zei: we hebben geen cent te makken, maar je kunt werken. Het was een geschenk, precies wat ik nodig had.’
Was dat uitzonderlijk, zo’n plek zonder voorwaarden? Dat je carte blanche kreeg?
‘Heel bijzonder.’
Waarom is dat belangrijk?
‘Vanwege de continuïteit. Het ging mij niet om eenmalige successen. Het ging om de eenmaligheid, niet te blijven simmen, ook niet te blijven hangen in je succes. Joost was een zegen voor mij. Hij heeft meer mensen zo geholpen.’
Net als Jan Kassies.
‘Zij waren de laatste kunstpausen, de laatste cultuurdragers.’
Na 2000 is het misgegaan? (Luc grinnikt hard).
‘De Brinkmanperiode. Dat je prestige, topkunst moest produceren.’
En dat doen we nog steeds.
‘Ohhh. En het opportunisme dat daarbij hoort. Dat schrijven naar de condities toe. Afijn.’
Wat betekent need for legacy voor jou?
‘Een grote stap is door Bart Kiene gedaan. Door de toneelschool te wit te verklaren en in Rotterdam een nieuwe opleiding te beginnen. Maar voor mij is de hoofdmoot een verlangen naar elders.’
Luc raakt heel ontroerd.
‘Elders bevindt zich in je brein. Ik kom op schitterende plaatsen. Ik ben nu mijn werk en mijn leven aan het reconstrueren, de verwevenheid ervan. Iemand helpt mij het uit te schrijven.
De beroerte is een wake-up call geweest voor mijn brains. Die beroerte zei, genoeg met het lichaam, het lichaam heeft genoeg gedaan. Nu naar boven.’
Je beweegt nu nog vooral met je brein?
‘En met Frits Vogels. Hij zorgt voor heel veel breinvoeding. Wij corresponderen.’
En je schrijft je memoires?
‘Nee. Geen memoires, niet deftig, geen pretenties. Een bundeltje. Ik ben geen schrijver en ik wil ook geen schrijver worden. Hoor je me? Frits wordt 22 oktober negentig. Doe daar wat mee.’
Foto: Hans Verhoeven, The Grand Finale (1987) van Luc Boyer