Voor de Finse, in Nederland gevestigde en internationaal opererende lichtontwerper Minna Tiikkainen gaat licht veel verder dan een stel lampen. ‘Elk detail in de ruimte zie ik als een reflector van licht, zowel de architectuur van het theater als het lichaam in de ruimte. Dus eerder dan de lampen als bron te nemen – wat ze natuurlijk ook zijn – neem ik de hele theateromgeving tot uitgangspunt van mijn ontwerpen.’
Voordat Minna Tiikkainen (1969) zich verdiepte in de theaterwetenschap studeerde ze aan diverse beeldendekunstopleidingen in Finland en Italië. Toen de Finse in 1999 naar Nederland kwam om theatervormgeving te studeren aan de Rietveld Academie (een studie die inmiddels niet meer bestaat) was ze geenszins van plan om in ons land te blijven. Ze keerde terug naar Finland om de masteropleiding Lichtontwerp te volgen in Helsinki. Maar Nederland bleef aan haar trekken omdat haar Finse levenspartner hier werk vond. Ondanks een goed economisch perspectief in Finland waagde Tiikkainen de gok. Uitgedaagd door het idee haar vleugels uit te slaan en internationaal te kunnen opereren, vestigde ze zich in Amsterdam.
Haar eerste Hollandse klus kreeg ze van toneelgezelschap Annette Speelt, maar Tiikkainen voelde zich niet op haar plaats in de theaterwereld. Ze sprak en verstond de taal niet goed genoeg. Uiteindelijk vond ze aansluiting bij het dans- en performancecircuit. Inmiddels is ze daar een veelgevraagd licht- en decorontwerpster, al is ze over laatstgenoemde functie enigszins bescheiden – vals bescheiden, mogen we gerust stellen. In Nederland ontwerpt Tiikkainen vooral voor Nicole Beutler en Keren Levi. In het buitenland werkt ze onder anderen samen met Jefta van Dinther (Stockholm), Mette Ingvartsen (Brussel) en de Finse theatermaker Katariina Numminen. Momenteel bereid Tiikkainen haar tweede opdracht bij het Zweedse Cullberg Ballet voor, waar ze dit seizoen het licht ontwerpt voor een productie van de Amerikaanse choreografe Deborah Hay en componist Laurie Anderson. Ze trof luxe werkcondities in Stockholm; een genot voor een lichtontwerpster zonder vast huis.
Perceptie
In haar werk voor de dans ervaart Tiikkainen veel vrijheid. Tiikkainen: ‘Voordat de choreograaf materiaal maakt met de dansers is de belangrijkste vraag hoe de ruimte eruitziet. Ik ben niet zozeer bezig met de belichting van een set, maar kijk hoe de ruimte reageert op het licht. Alle elementen in de zwarte doos reflecteren het licht, dus alles maakt deel uit van het lichtontwerp. Elk detail in de ruimte zie ik als een reflector van licht, zowel de architectuur van het theater als het lichaam in de ruimte. Dus eerder dan de lampen als bron te nemen – wat ze natuurlijk ook zijn – neem ik de hele theateromgeving tot uitgangspunt van mijn ontwerpen. Ruimte is licht en licht is ruimte. Wat laat ik zien van de bestaande architectuur, de set of de mens? Door het licht te regisseren en de beweging, intensiteit, kleur et cetera te controleren, sturen we de focus en de perceptie van de toeschouwer.’
De meeste kunstenaars met wie Tiikkainen werkt hebben zeer sterke ideeën ten aanzien van het licht. Die uitdaging kan ze waarderen. ‘Als de samenwerking goed is, is er geen hiërarchie en spreekt ieder vanuit zijn eigen medium. Er is dan een gezonde dialoog.’ Inspirerend vindt Tiikkainen de samenwerking met een setdesigner of scenograaf, maar meestal is er geen budget voor een dergelijke functie binnen het proces en moet dat deel ingevuld worden door haar en de choreograaf. Een enkele keer is de samenwerking tussen haar en de choreograaf gelijkwaardig, zoals bijvoorbeeld tijdens het maken van de solo Grind van Jefta van Dinther, die volledig voortkwam uit de dialoog tussen choreograaf en lichtontwerper. ‘Grind was een uitzonderlijk proces. We hadden een residentie van twee weken in Stockholm. Er was geen budget en ook geen concept. We waren vooral geïnteresseerd in de ontmoeting tussen het lichaam en het licht. Het was nog niet noodzakelijk om daadwerkelijk een voorstelling te maken en we waren helemaal vrij in het uitproberen van onze ideeën. Door deze uitermate ontspannen en open werksituatie konden we speels zijn en voorbij de praktische mogelijkheden denken. Aan een voorstelling dachten we pas toen we ons onderzoek hadden getoond aan een klein publiek dat heel enthousiast was en positieve feedback gaf. Ik vond het vrij uitzonderlijk dat een choreograaf zich overgaf aan de duisternis. De vraag was: hoeveel ziet het publiek uiteindelijk van zijn daadwerkelijke beweging? Het succes van dit werk overviel me.’
Dwaaltheorie
Tiikkainen is vooral bezig met het bepalen van de juiste atmosfeer. Daarnaast houdt ze rekening met de voorkeuren, inspiraties en het materiaal van de choreografen met wie ze werkt. Zo houdt Nicole Beutler van koud, formeel licht, omdat ze vindt dat de huid van haar dansers er dan beter uitziet. Jefta van Dinther vraagt zich af hoe hij de ruimte in beweging kan brengen. In zijn werk draait het meestal om de transformatie van beweging, dus ook de beweging van het licht. Bij Mette Ingvartsen wordt de invalshoek bepaald door de aard van het project. Zij verzamelt veel theorieën voordat ze de studio induikt. Ook het licht start bij haar voorstellingen vanuit dat gegeven.
‘In Giant City (2009) kregen we van Mette filosofische en sociologische teksten. Voor mijn lichtontwerp liet ik me vooral inspireren door de situationist Guy Debord en zijn Theory of the Dérive. Ik oefende zijn ‘urbane dwaaltheorie’ als ik ’s avonds naar huis liep in Brussel en observeerde mijn huidskleur terwijl die veranderde door het stadslicht om mij heen dat bijvoorbeeld werd beïnvloed door passerende auto’s. Aan de hand van die ervaring creëerde ik een set met twee led-panelen. De lampen produceerden het licht van de voorstelling, maar functioneerden ook als architectonische elementen. Gedurende de voorstelling veranderden ze langzaam van kleur, maar ze creëerden ook een soort swingbeweging in de ruimte. In mijn werk ben ik steeds op zoek naar een lichtdramaturgie die mij persoonlijk ook prikkelt. Ik volg een logica, al is het alleen al om de eindeloze hoeveelheid mogelijkheden af te bakenen.’
De processen met Mette Ingvartsen kennen een sterk verbale dialoog. Met Nicole Beutler werkt ze al zo lang samen dat ze weinig woorden nodig hebben. Zo is de aard van de samenwerking bij elke choreograaf anders. ‘Bij sommige choreografen krijg ik duidelijk een opdracht en lever ik iets, met anderen werk ik meer samen. Bij weer anderen ben ik zowel licht- als decorontwerper, maar ik noem mezelf nooit decorontwerper of scenograaf. Ik heb een enorm ontzag voor scenografen, want het is een heel lastig vak. Je moet oog hebben voor detail en een brede kennis hebben van theater, kunst, het leven, techniek en materiaal. Ik beschouw mezelf niet als multi-talent, daarom noem ik mezelf ook geen scenograaf.’
Residentie
Tiikkainen verheugt zich op de uitwisseling met collega’s en deed onlangs een aanzet voor de oprichting van een platform, samen met Bram Coeman van Kunsten Centrum BUDA en de Franse lichtontwerper Henri-Emmanuel Doublier (Le Magasin). De drie organiseren momenteel een residentie voor Europese lichtontwerpers voor in het najaar van 2016. De residentie kent een openbaar onderdeel met lezingen, waaraan ook niet genodigde lichtontwerpers kunnen deelnemen. ‘Lichtontwerpers zien elkaars werk maar hebben zelden tot nooit de mogelijkheid om elkaar ook te leren kennen. Dus hopelijk vinden we een budget om dit initiatief te bestendigen.’