Kostuumontwerper Joost van Wijmen werkt voor De Nederlandse Opera, het Nationale Ballet en een groot aantal jeugdgezelschappen. Daarnaast maakt hij ruimte voor eigen onderzoek. Zoals voor ENCOUNTER, waarin hij onze omgang met maten, kleding en identiteit blootlegt.
Door Sigrid Merkx
‘Waarom ben je eigenlijk geen decorontwerper geworden’, vraag ik halverwege mijn gesprek met kostuumontwerper Joost van Wijmen. Hij heeft net uitgebreid en vol onderkoelde humor verteld hoe hij als kind in het katholieke Maastricht vol overgave kerststallen kleide, inclusief menagerie en waterval – waarvoor hij onder andere de potplanten uit het hele huis gebruikte – en hoe hij de volledige enscenering van de door hem minutieus gestylede personages voor zijn rekening nam. Het hele jaar door was hij bezig met het verzamelen van stukjes materiaal, stoffen en spullen in de juiste schaal.
‘Ik voel me uiteindelijk beter thuis in de millimeters,’ is zijn antwoord, ‘de schaal van het kostuum bevalt me.’ Bovendien, legt hij uit, is werken met kostuums ook een vorm van werken met ruimte. ‘Kostuum ís een ruimte! Het is de eerste ruimte die om mij heen zit.’ Dat simpele feit, dat een kostuum een draagbare ruimte is en als zodanig iets ‘doet’ met de drager, fascineert hem. ‘Kleding maakt direct contact; mensen projecteren er al hun onzekerheid en verlangens op.’ Tijdens het passen en meten van kostuums valt hem dat regelmatig op. ‘Doe nooit met zes mensen tegelijk de maten. Ze gaan direct vergelijken: wie is dikker, wie heeft het beste figuur?’ Ons hele wereldbeeld is, volgens Van Wijmen, gebaseerd op ons eigen lichaamsbesef. Ons lichaam is de maat der dingen. Het bepaalt hoe onze huizen, tafels en stoelen eruitzien, maar ook hoe groot, klein, dik, dun, lelijk, mooi, donker, wit we zijn in verhouding tot anderen.
Hij heeft gelijk, denk ik, wanneer ik een week na ons gesprek in Studio 1 van Het Huis in Utrecht sta en ongemakkelijk toekijk hoe Van Wijmen een paar rode touwtjes aan de muur hangt. Hij heeft zojuist met dat touw mijn maten opgemeten – hals, arm, heup, taille – en de resultaten worden nu naast de draadjes opgehangen van proefpersonen die mij al voorgingen. Sommigen ontving hij hier in de studio, anderen sprak hij op straat aan. Ik kan niet ontkennen dat ik opgelucht ben wanneer ik zie dat mijn touwtje dat hij bij ‘taille’ opplakt bij lange na niet het langste is.
Kostuumpas
Van Wijmen is in Het Huis neergestreken voor een korte residentie als onderdeel van zijn onderzoek ENCOUNTER. Niet ter voorbereiding op een productie maar ‘gewoon’, voor zichzelf. Al langere tijd heeft hij behoefte om autonoom te werken en zijn eigen fascinaties te volgen. ‘Ik heb niet alleen ideeën en gedachtes over kostuums, maar ook over de wereld waarin die functioneren. In voorstellingen is er ruimte voor kostuums. Mijn ideeën en vragen stem ik dan af op het thema van de voorstelling. Maar het gaat ten diepste niet over míjn vragen en ideeën.’
Inspiratiebron voor dit deel van ENCOUNTER is de kostuumpas. ‘Het moment van passen vind ik bijzonder. Er gebeurt iets fundamenteels. Je hebt heel direct contact met de ander. De ander voelt instinctmatig aan of de situatie onveilig of juist prettig is. Je kunt niet liegen.’ Daarmee is het opmeten van maten en het passen van kostuums volgens Van Wijmen ook een heel kwetsbaar en intiem moment. ‘Je aankleden of omkleden is eigenlijk een soort rite de passage, en dat moment deel je.’ In zijn onderzoek probeert hij die intimiteit en kwetsbaarheid, maar ook het ongemak en de gêne op te roepen door allerlei momenten van fysiek contact te ensceneren.
Littekens
Het opmeten van de maten is van alle tests die Van Wijmen uitvoert nog de onschuldigste. Anders wordt het al wanneer hij vraagt of ik littekens heb en die aan hem wil laten zien. Ik laat mijn broek zakken. Met een ballpoint markeert hij het litteken dat ik aan een heupoperatie heb overgehouden. Hij maakt een aantal foto’s. Ik maak me in stilte zorgen of ik me wel goed genoeg geschoren heb en of mijn onderbroek heel is. Van Wijmen gaat doortastend te werk – ‘ik kan dit met mijn ogen dicht doen, ik beheers mijn ambacht door en door’ – legt een zijden doek over mijn been en speldt hier trefzeker het begin en eind van mijn litteken op. Vervolgens rijgt hij een draad door de doek en schetst zo losjes de vorm van het litteken. Mijn geopereerde heup verschijnt naast iemands beschadigde knie en de snee in het voorhoofd van weer iemand anders. Achter ieder litteken zit een persoonlijk verhaal. Van Wijmen vraagt mij om dat verhaal op te schrijven en plakt het op de muur naast de andere verhalen. Later wordt mijn litteken zorgvuldig nageborduurd. De kleur van de wol wordt bepaald door de leeftijd van het litteken. Zo ontstaat een uniek landschap van oude wonden.
Ronduit oncomfortabel is het moment waarop Van Wijmen voorstelt om van kledingstuk te wisselen. Ik kies voor zijn overhemd, geef hem zelf mijn tuniek en krijg direct spijt wanneer ik de natte plekken in de oksels voel en heel duidelijk mezelf en de ander ruik. Ik stel mij voor dat er vergelijkbare plekken in mijn kledingstuk zitten en dat Van Wijmen hetzelfde voelt en ruikt. We gaan samen op de foto en kijken er ongemakkelijk bij. ‘Waar eindigt iemands lichaam en waar begint de schil?’ vraagt Van Wijmen zich af. ‘Waarom vinden we tweedehands kleding vies? Waarom aanbidden we een lijkwade? Dat zijn vragen die mij boeien. Kleding als residu, als ziel, als spoor.’
Iets later mag ik ook nog Van Wijmens kleren netjes klaarleggen voor een denkbeeldige kostuumwissel terwijl hij bloot achter een kamerscherm staat te wachten tot ik klaar ben, en mag ik hem een zelfgekozen kostuum aantrekken om hem vervolgens te fotograferen. Zo speelt hij voortdurend met de verhoudingen tussen de ontwerper en de drager, zonder zichzelf buiten schot te houden. ‘Ik haal niet alleen de ander maar ook mezelf voortdurend uit mijn comfort zone. In iedere test doe ik iets wat ik van tevoren niet weet. Als ik dat niet doe, loop ik vast. Maar tegelijkertijd ben ik bang.’ Zo heeft Van Wijmen praktische zorgen – ‘hoe kan ik met zulk werk geld verdienen’ – maar ook twijfel over de inhoud: ‘Waar gaat dit over, waarom doe ik dit, waarom blijf ik niet gewoon kostuums voor het theater ontwerpen?’
Hoofddoek
Toch zijn er ook veel momenten waarop hij weet dat hij iets bijzonders op het spoor is. Wanneer het hem ineens opvalt bij het uitwisselen van kleding dat mensen nooit van schoenen, sokken of broek willen wisselen bijvoorbeeld. ‘Dat valt me steeds meer op. Dat ons lichaam bij deze vorm van contact blijkbaar vooral het deel boven ons middel is. Veel testpersonen reageren vanuit het hoofd en de romp. Alsof alles daaronder niet meedoet.’
Of wanneer hij op het station van Den Bosch een vrouw met een hoofddoek aanspreekt en vraagt of hij haar maten mag meten. ‘Ik dacht dat zij nooit mee zou doen, maar toch waagde ik het erop. Ze kwam uit Iran. Ik had nog nooit een hals met hoofddoek gemeten. Ik met mijn handen met koord om haar nek waar de hoofddoek tussen zat. Ik moest het koord een beetje aantrekken om de juiste maat te krijgen. Stond ik daar als blanke, westerse homo op een openbaar plein een gesluierde vrouw aan te raken. Toen we klaar waren wilde ik haar een hand geven, opgelucht over het contact en geconfronteerd met mijn eigen vooroordelen. Maar toen gebaarde ze verontschuldigend dat dat niet mocht.’
Het is een intrigerend beeld, die muur met al die rode draadjes. Het is een soort driedimensionale grafiek; een quasiwetenschappelijk resultaat gefabriceerd van wol. Het zegt iets over mij, over de Iraanse vrouw en al die anderen die Van Wijmen tot nu toe heeft opgemeten; in zekere zin zijn wij het immers die daar hangen. Maar wat het dan precies zegt, blijft ongrijpbaar. ‘De menselijke maat’, zegt Van Wijmen.
ENCOUNTER is onderdeel van het project Reinventing Happiness
24 t/m 28 november, Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch
www.reinventinghappiness.nl