Choreograaf en danser Arco Renz werkt met zijn gezelschap Kobalt Works in Europa en in Azië. Hij creëerde voorstellingen met dansers uit Indonesië, Taiwan, Cambodja, Vietnam, de Filipijnen, China, Korea en Laos. In zijn transculturele onderzoek staat de dialoog centraal. ‘Die speelt zich af in een “derde ruimte”, waar we allemaal vreemden zijn en zoeken naar simpele en efficiënte manieren van communiceren via het lichaam.’
Door Moos van den Broek
Vandaag loopt zijn residentie in Hongkong ten einde en morgen vliegt hij naar Laos om zijn solo East op te voeren. Niet in een regulier theater maar in de tuinen van Luang Prabang, tussen de oudste tempels van Laos en het voormalige koninklijk paleis. Hij kijkt ernaar uit. East is een tamelijk wilde dans, die begeleid wordt door techno-dj Phu Pham, een muzikant uit Hanoi, en dat schept een spannend contrast met de historisch beladen omgeving. ‘Het is een uitdaging ten aanzien van de elementaire aspecten van de dans. Ik moet terug naar het lichaam’, vertelt Renz als ik hem deze winter spreek. Performen in de open lucht doet hij niet vaak in Azië. Zijn stijl leent zich er ook niet voor. Over het algemeen treft hij goed geoutilleerde theaters tijdens zijn tournees daar. Vooral in Japan, Hongkong en Singapore zijn de condities soms zelfs beter dan in Europa.
Renz groeide op in Duitsland in een familie van professionele dansers en werd zelf aanvankelijk acteur en theaterregisseur. In Berlijn en Parijs studeerde hij behalve film- en theaterwetenschappen ook literatuur en filosofie. Later volgde hij de dansopleiding PARTS in Brussel, waar hij in 1998 afstudeerde – hij hoorde bij de eerste lichting die van de opleiding kwam. Hij werkte in New York en Parijs, onder anderen met Robert Wilson, en creëerde zijn eerste choreografieën. Uiteindelijk vestigde hij zich weer in Brussel, waar hij zijn eigen gezelschap Kobalt Works oprichtte. Kobalt Works ontvangt inmiddels bescheiden structurele middelen. Dat geeft Renz de mogelijkheid zich op zijn eigen artistieke projecten te concentreren en een langetermijnvisie te ontwikkelen.
Krijgsdans
De afgelopen vijftien jaar trok Renz van het ene Aziatische land naar het andere. Het avontuur begon met een residentie in Japan in 2000, daarna volgde Bali waar hij drie jaar lang residenties had en in de ban raakte van de Barisdans, een snelle, traditionele mannelijke krijgsdans, die zowel karakteristieke Indonesische als Zuidoost-Aziatische dansvormen in zich draagt. ‘Ik studeerde met Ir. A.A. Gd. Oka Dalem, een geweldige master uit Peliatan. Het was een belangrijke, fysieke ervaring voor me. Alles wat mij dierbaar was, kwam bij elkaar: theater, dans, muziek en martial arts. Het had veel invloed op mijn eerste werken Think me thickness (2001), mijn eerste solo States (2001) en het groepswerk Mirth (2002).’
Na drie residentiejaren in Bali ontmoette Renz de Taiwanese danseres Su Wen-Chi. Ze ontwikkelden samen verschillende stukken. De solo heroïne, die hij met haar creëerde, reisde de hele wereld rond. ‘In die periode bewoog mijn werk zich tussen West-Europa en de Chinese cultuurkring; Taiwan, China en ook Korea. Vanaf 2008 verhuisden mijn activiteiten naar Zuid-Azië. Ik plan niets, mijn traject is gebaseerd op persoonlijke ontmoetingen.’
Een belangrijke relatie was ook die met Tang Fu Kuen, een Singaporese dramaturg, curator en producer, werkzaam in Bangkok. Met hem realiseerde Renz verschillende dansproducties in Zuidoost-Azië, zoals Crack (2011) en Hanoi Stardust (2014, samen met het Cambodjaanse gezelschap Amrita Performing Arts).
De ontmoetingen volgden elkaar op. Hij werkte met de Koreaanse hiphopdanseres Hyun-Jung, met Eko Supriyanto uit Indonesië (onlangs nog op festival Noorderzon te zien met de voorstelling Cry Jailolo) en met het Filipijnse gezelschap PETA (The Philippine Educational Theater Association). Coke (2014), een van zijn laatste producties, creëerde hij met zeven Filipijnse performers uit de roerige entertainmentindustrie in Manila – zangers, dansers, acteurs, een drag queen en enkele leden van de meidengroep Sexbomb Dancers. Coke, dat zo goed als zeker te zien is tijdens de komende editie van Julidans, gaat over het dagelijkse leven in Manila. Dans is de sleutel in de machtige entertainmentindustrie daar.
Een van de dansers, Eisa Jocson, begeleidde hij in haar eigen werk als mentor en dramaturg. Inmiddels circuleren twee solo’s van Jocson, Macho Dancer en Host, op de Europese festivals. Ook een groot deel van de Cambodjaanse dansers vond nieuwe kansen en aansluitingen in het buitenland, vooral in het Aziatische netwerk. Het verheugt Renz; hij stimuleert de verdere ontwikkeling van individuele dansers graag.
Danstradities
In de verschillende Aziatische landen krijgt Renz te maken met uiteenlopende dansculturen. ‘Sommige landen hebben een sterke danstraditie, anderen niet. De Filipijnen hebben geen eigen klassieke dans zoals Cambodja, Thailand of Java en Bali in Indonesië. Vietnam heeft een eigen danstraditie, maar kent dankzij het communisme ook een zeer sterke traditie in het Russische ballet. Maar niet alleen de dansgeschiedenis bepaalt de aard van een uitwisseling, ook de nationale geschiedenis. De culturele identiteit in Cambodja bijvoorbeeld is sterk gevormd door het Khmer- of Angkor-rijk. Ook de roots van de Cambodjaanse dans liggen daar. Vietnam kent oude volks- en hofdansen, maar het hele educatiesysteem draait om het klassieke ballet.’
Dikwijls is Renz de eerste buitenlandse choreograaf met wie de Aziatische dansers werken. Die positie vraagt om een genuanceerde benadering. ‘Hoewel de verhouding tussen Europa en Azië aan grote veranderingen onderhevig is, wordt een Europees choreograaf nog vaak in een machtspositie geduwd tijdens het proces. Waarschijnlijk zijn het ingeslopen historische patronen. Misschien gaat het erom dat deze choreografen geld en veronderstelde kennis meebrengen. Het is een lastige positie en ik hanteer verschillende strategieën. Ik probeer zo transparant mogelijk te zijn en de rol aan te nemen van een katalysator. Ik leer de dansers geen bewegingen en vertel ze niet hoe ze moeten dansen. Ik probeer fysieke principes in te brengen, die gebaseerd zijn op de ademhaling en van waaruit we een connectie kunnen leggen tussen de interne ervaring van beweging en de externe expressie van tijd en ruimte. De dialoog speelt zich af in een “derde ruimte”, waar we allemaal vreemden zijn en zoeken naar simpele en efficiënte manieren van communiceren via het lichaam. Het is utopisch en niet altijd helemaal mogelijk, maar het is wel mijn doel. Mijn recente choreografieën in Azië zijn weerspiegelingen van een onderhandelingsproces, waarin nieuwe structuren van tijd, ruimte en de choreografische patronen geconfronteerd worden met bestaande talen, praktijken en tradities.’
Mens tot mens
‘Aan het proces van Crack bijvoorbeeld lagen heel radicale keuzes ten grondslag. Ik wist vrijwel niets van de Cambodjaanse dans, maar observeerde mijn dansers, die allemaal klassiek geschoold waren. Uit wat ik zag destilleerde ik fysieke principes, die niets te maken hadden met de klassieke vorm; spiraalvormige spanningen in het lichaam, lichaamsfrequenties en ademhalingsprincipes. Ik vroeg de dansers te improviseren en deze principes te verbinden met vormen uit hun traditie. Ik werk van mens tot mens en stel me bewust onwetend op. De culturele verschillen tussen oost en west zijn niet de focus in het proces, die zíjn er al. Ik reis en ik praat met mensen over hun dagelijks leven. Ik probeer een stuk te benaderen vanuit het perspectief van het heden en werk vanuit de ervaring.’
Hoe die constante uitwisseling zijn werk beïnvloedt weet hij eigenlijk niet precies: ‘Ik ben me zeer bewust van de twee dimensies waarin ik co-existeer. Het reizen is een horizontale activiteit en het creëren van een voorstelling vraagt om een verticale connectie. Ik denk dat mijn choreografieën in essentie vooral over tijd gaan, meer dan over ruimte’, zegt Renz hardop denkend. ‘Ze gaan ook over transformatieprocessen. Dikwijls is het een act of resistance tegen structuren; gelimiteerde structuren, die individuen beperken, tijdstructuren, ruimtelijke of choreografische structuren die ons uitdagen en ons het gevoel geven van vrijheid. Het gebeuren speelt zich af in een beperkte ruimte; een lijn, een punt, een cirkel of een ander simpel geometrische patroon. Alles draait om de transformatie van een individu in een netwerk van structuren. Mijn voorstellingen zijn als het ware een fysieke spiegel van de spanning tussen het individu en de maatschappij, tussen het individu en de natuur – spanningen die wij allemaal kennen, ervaren en doormaken. Ik ben gefascineerd door de kracht van de transformatie, vandaar ook de titels Crack, Coke, Opium en heroïne. Het zijn ambigue titels; metaforen die verwijzen naar veranderende perspectieven en verschillende interpretaties van de realiteit. Mijn volgende stuk heet Extasy!’