Vlaanderen en Nederland hebben ieder een eigen Theaterfestival, waarvan de selecties en het discours elk jaar verder uit elkaar lijken te drijven. Theatermaker stuurde een Nederlandse criticus naar Brussel en een Belgische naar Amsterdam. In Vlaanderen ontwaarde Elise van Dam de drang en de moeilijkheid om grenzen te slechten als rode draad door de voorstellingen.
‘Het is tijd voor klare taal’, spreekt Fabrice Murgia in zijn State of the Union op het Vlaamse Theaterfestival. Woorden die hij fonetisch uit zijn hoofd leerde in het Nederlands, een taal die hij, geboren in het Duitstalige deel van België en woonachtig in Brussel, niet spreekt. De toespraak van de artistiek directeur van het Théâtre National is een pleidooi om grenzen te beslechten. In het uitspreken daarvan toont hij al hoe moeilijk dat is in een land waarin men elkaar letterlijk en figuurlijk slecht verstaat.
Dat gold ook voor Sara De Roo, actrice van tg Stan, en toneel- en romanschrijver Fikry El Azzouzi, die voor de voorstelling Alleen door de Vlaamse theaterdirecteur Denis van Laeken aan elkaar werden gekoppeld. Geheel passend bij de oproep die Fabrice Murgia doet in zijn State of the Union: ‘We moeten ontmoetingen tussen artiesten aanmoedigen, opdat zij zich zouden ontwikkelen tot artiesten zonder grenzen.’ Maar zo utopisch verliep de ontmoeting tussen De Roo en El Azzouzi niet. De monoloog die hij voor haar schreef wees zij af en er ontstond een briefwisseling die een prominente plek kreeg in de voorstelling, afgewisseld met stukken uit de tekst die El Azzouzi voor De Roo schreef, over de liefde tussen een Vlaamse vrouw en een afwasser van Marokkaanse afkomst.
Taalbouwwerk
In een interview met de Gazet van Antwerpen uitte De Roo ‘de behoefte om de wereld van het monoculturele blanke teksttoneel open te trekken’. En al is de Vlaamse juryselectie ten opzichte van de Nederlandse al aardig divers, alsnog springt een voorstelling als Malcolm X van KVS er helaas uit door de afwezigheid van blanken op het podium. Helaas, omdat het niet zo uitzonderlijk zou moeten zijn. Minder verrassend is dan Risjaar Drei, coproductie van Toneelhuis en Olympique Dramatique. Deze bewerking van Tom Lanoye’s bewerking van William Shakespeare’s Richard III vertegenwoordigt dat monoculturele blanke teksttoneel waar De Roo over spreekt.
Interessant is hoe deze twee uitersten van het spectrum omgaan met taal en de relatie die ze aangaan tot het publiek. Het eerste wat opvalt aan Risjaar Drei is dan wel het indrukwekkende toneelbeeld van Stef Stessel, met in het midden boven het podium een soort demonische uitvergroting van de vrolijke windgong die mensen in hun tuin hangen, alle negatieve energie gevangen houdend, verankerd met touwen die als spinnenpoten over het toneel staan. Maar dat toneelbeeld en het geweldige acteren van de gehele cast, met Peter Van den Begin voorop, kunnen en willen niet verhullen dat deze Risjaar Drei vooral een indrukwekkend taalbouwwerk is, vol alliteraties en klankrijm, gevlei en gevloek. Taal is het wapen van de mismaakte Risjaar, waarmee hij allianties smeedt en splijt. Het publiek neemt hij mee in zijn weg naar de macht. We worden medeplichtig gemaakt door zijn woorden en blikken van verstandhouding.
Lage drempel
Tegenover die medeplichtigheid staat de confrontatie van Malcolm X, gemaakt door een groep van 22 acteurs, muzikanten en dansers met uiteenlopende culturele achtergronden. Soms letterlijk staan ze hier tegenover het zo witte theaterpubliek. En in de grote verscheidenheid aan talen die ze spreken, klinkt een zestal woorden in alles door: ‘Kijk naar ons. Wij zijn hier.’ Malcolm X is de leidraad waarmee ze zich laten gelden. Ze zijn activistisch, poëtisch, woedend, swingend en opzwepend. Maar vooral: ze zijn er en dat zullen wij weten ook. Hun boodschap is helder: voordat we elkaar kunnen verstaan, moeten we elkaar eerst überhaupt zien. En zelfs die lage drempel wordt in het theater zo vaak niet geslecht.
En dat is wel nodig, wil het theater niet eindigen als de dronkaard uit Charles Bukowski’s gedicht Final Story, ‘hetzelfde verhaal vertellend / opnieuw en opnieuw’. In de sterke komedie Buko van Abattoir Fermé zien we waar dat toe leidt: een troosteloos bestaan in een motel, liters alcohol consumerend en woorden toevertrouwend aan elkaar en een typmachine die elke urgentie allang hebben verloren. Het is een voorstelling die de mateloosheid van haar onderwerp (schrijver en dichter Bukowski) vertaalt naar een mateloze voorstelling; een ruim twee uur durende stortvloed aan drank en vuige taal, met verve gebracht door Dominique Van Malder en Tom Vermeir. Een komedie die stilaan steeds treuriger wordt, omdat de grap zo vaak herhaald wordt dat de leegte erachter zichtbaar wordt.
Collectieve trauma’s
In dat gedicht van Bukowski gaat het ook over de mensen die de dronkaard aanhoren, die avond na avond naar het café komen om hem te horen lallen, met hun komst een ‘show’ eisen. En dat is ook wat wij als theaterpubliek doen. Zelfs in de anonimiteit van het donker is de fysieke aanwezigheid van het theaterpubliek een bepalende factor. Zoals Polly zegt in Five Easy Pieces: ‘Je moet het publiek plezieren.’ Zij is een van de zeven kinderen die op het toneel staan in de voorstelling van Milo Rau bij kunstencentrum CAMPO. Onder begeleiding van een door Peter Seynave gespeelde acteercoach spelen zij scènes na over kindermoordenaar Marc Dutroux.
De zaak Dutroux was (en is nog altijd) een trauma voor België en juist bij dit soort collectieve trauma’s kan kunst een belangrijke rol spelen. Door er een vorm aan te geven die de pijn niet wegneemt, maar wel controle (terug)geeft over het narratief. Ook Mining Stories gaat daarover. Voor de voorstelling reisden theatermakers Silke Huysmans en Hannes Dereere af naar Minas Gerais, een Braziliaanse provincie waar Huysmans tot haar zevende woonde en waar in 2015 een mijnramp een giftige modderstroom veroorzaakte die enkele dorpen van de aardbodem vaagde. Ze interviewden inwoners, maar ook onder anderen een econoom en een neuroloog.
Op het toneel staat een aantal houten panelen op statief en in het midden staat Huysmans, die met haar voeten pedalen bedient die de stemmen van de geïnterviewden doet klinken, hun woorden projecteert op de panelen. Ondanks haar sobere aanwezigheid geven die pedalen haar iets goddelijks. Zij kan het narratief bepalen, kan woorden uit hun context halen en een andere betekenis geven door ze te plaatsen naast of tegenover de woorden van een ander. En dat doet ze ook. Hoewel de voorstelling nooit echt het vormexperiment overstijgt, poneert ze wel interessante vragen. Hoe ga je om met een trauma als het narratief wordt gedicteerd door een ander of door iets anoniems als de economie? Hoe neem je dat narratief terug?
Dat zowel Mining Stories als Five Easy Pieces experimenteren met vorm herinnert aan de vraag die Claude Lanzmann zich stelde voordat hij begon aan zijn Holocaust-documentaire Shoah: ‘Als men wil getuigen, vindt men dan een nieuwe vorm uit of reconstrueert men?’ Beide voorstellingen maken reconstructie onderhevig aan een vormexperiment. Zo laat Rau de kinderen in kostuums en decortjes spelen die herinneren aan de verkleedkisten en speelhoeken waarin je op de basisschool vadertje en moedertje speelde. Het is een loodzware voorstelling, maar het zwaartepunt ligt bij de toeschouwer. Een uur voor aanvang zat ik te eten in het theatercafé. Ook de kinderen uit de voorstelling liepen daar rond. Of liever gezegd: renden daar rond, lachend en ketend. Terwijl ik tijdens de voorstelling misschien wel voor het eerst besefte wat de zaak Dutroux in mijn leven heeft betekend – namelijk dat ik als tienjarige (weliswaar onbewust) ontdekte dat monsters niet alleen in de donkere hoekjes van je fantasie bestaan, maar ook in de realiteit bewegen – realiseerde ik me dat voor deze kinderen Dutroux juist weer niet tot hun realiteit behoort. Dat zij toneeltje spelen.
Berg van betekenis
‘Als je speelt dat je dood bent, ben je niet echt dood, maar je bent dood’, legt Seynave de kinderen uit. Het is die paradox van theater, die afspraak dat wat nep is echt is, waar Niets zich in vastbijt. De acteurs van het Antwerpse gezelschap De Nwe Tijd stellen aanvankelijk stellig dat ze ons niets gaan vertellen. Geen decor, geen kostuums, geen muziek. Maar onvermijdelijk komt er toch een verhaal. Gebaseerd op het gelijknamige boek van Janne Teller vertellen ze over Pierre Anthon, een jongen die op een dag in een pruimenboom gaat zitten en verklaart dat niets betekenis heeft, en hoe zijn klasgenoten een berg van betekenis bouwen om hem uit de boom te krijgen. Dat vertellen gaat langzaam over in spelen, en het lege toneel wordt gevuld met decor en muziek, maar op cruciale momenten wordt de grens tussen acteur en rol terug overgestoken. Om de vraag te stellen of wat zij doen betekenis heeft. Of het ooit betekenis kan hebben.
Het paradoxale antwoord is dat betekenis alleen bestaat als het ergens aan gegeven wordt en op zichzelf dus niet bestaat. Zie ook de paradox dat de betekenisvolste ervaringen vaak dezelfde zijn die ontsnappen aan de taal, onze voornaamste middel van betekenisgeving, en ons doen verzuchten dat we er geen woorden voor hebben. Opvallend is dan ook hoe vaak taal in deze juryselectie schittert door afwezigheid. Maar liefst drie dansvoorstellingen werden geselecteerd, tegenover nul in de Nederlandse selectie. Eén daarvan is EVOL, waarvoor danser en choreograaf Claire Croizé zich liet inspireren door De elegieën van Duino van de Duitse poëet Rainer Maria Rilke. Die dicht daarin: ‘We ordenen. / Het valt uiteen.’ Die regels resoneren door alle drie de dansvoorstellingen, omdat ze ontsnappen aan elke poging er woorden aan te geven, ze aan ordening te onderwerpen. Het zijn dansante voorstellingen, waarin de beweging zelf de betekenis is en waarbij we erop moeten vertrouwen dat we als toeschouwer ook zonder de handvatten van een plot of woorden begrijpen wat verteld wordt.
Waar we in EVOL nog de woorden van David Bowie, wiens muziek in de voorstelling klinkt, hebben om ons daarbij op weg te helpen, daar is A Love Supreme woordeloos. In de choreografie van Anne Teresa De Keersmaeker en Salva Sanchis staan vier dansers op een verder leeg toneel. Ze representeren het beroemde kwartet dat saxofonist John Coltrane in 1960 oprichtte met pianist McCoy Tyner, bassist Jimmy Garrison en drummer Elvin Jones en waarmee hij onder meer het album A Love Supreme opnam, dat we hier integraal horen. Preciezer gezegd belichamen de dansers wat deze muzikanten uit hun instrumenten halen. Hoe de klanken rond elkaar wentelen, elkaar omvatten of uiteenspatten. Hoe ze de aandacht opeisen of juist in de achtergrond zakken, elkaar vinden in basismotiefjes om daar vervolgens weer improviserend van los te breken.
Sanchis is ook een van de dansers en de choreograaf van Radical Light, waarin vijf dansers een uur lang dansen op de minimal techno van het onder de naam Discodesafinado opererende componistenduo Sejan Jansen en Joris Vermeiren. 120 beats per minuut, als een hartslag in vervoering. Van de drie dansvoorstellingen is dit de radicaalste, zoals de titel al suggereert. Het is een voorstelling die volledig gaat om de hypnotische ervaring die ontstaat wanneer je elke poging om wat je ziet te interpreteren laat varen. Wanneer je toegeeft aan het besef dat er geen betekenis is, behalve de betekenis die jij eraan geeft. En dat dat genoeg is.
Georkestreerde chaos
We vergeten weleens hoeveel we kunnen begrijpen zonder taal. Een dansvoorstelling herinnert daaraan en hetzelfde geldt voor kindervoorstellingen. In Klutserkrakkekilililokatastrof van fABULEUS wordt gesproken in een samengesteld taaltje waaruit we hier en daar woorden en frasen verstaan. Maar zelfs die hebben we niet nodig om Klut en Lilo (gespeeld door Ballet Dommage-duo Katrien Valckenaers en Maxim Storms) te begrijpen. We begrijpen de spelletjes die ze spelen, dat ze ruziën en het weer goedmaken. De makers lieten zich inspireren door het werk van de Joegoslavische filmmaker Emir Kusturica en diens georkestreerde chaos. Dat vertaalt zich hier in een heerlijk ongedwongen sfeer; de kinderen kunnen meedoen, maar kiezen daar zelf voor door al dan niet een blauwe bol te grijpen die door scenograaf Rachid Laachir over het publiek wordt gezwaaid.
Eenzelfde georkestreerde chaos vinden we ook terug in een open veld bij Grimbergen, waar Studio Orka de familievoorstelling Chasse Patate speelt. Broer en zus Jules (Titus Devoogdt) en Alice (Janne Desmet) modderen er letterlijk en figuurlijk aan in hun sportcafé aan huis, waar de wielerkoers al jaren niet meer voorbijkomt. ORKA (voor de vijfde keer in tien jaar tijd geselecteerd voor het Vlaams Theaterfestival) heeft in Vlaanderen een reputatie opgebouwd met locatievoorstellingen die vaak vol inventieve, technische decorvondsten zitten. Ook bij Chasse Patate sla je regelmatig achterover, maar het werkt omdat het ten dienste staat van het verhaal en de personages.
Het volkse Chasse Patate zit boordevol elementen en clichés die we met Vlaanderen associëren: wielrennen, patat, bier. Maar de voorstelling gaat ook juist over de onmogelijkheid te blijven vasthouden aan wat eens was. Het huis is aan het verzakken, verzinkend in het verdriet dat broer en zus met zich meedragen en dat hen heeft afgesloten van de buitenwereld en elkaar. ‘Het is oké’, verzekert Alice ons met regelmaat, maar het is een mantra waar ze zelf nauwelijks meer in gelooft. Onder alle hilariteit is Chasse Patate vooral een voorstelling over troost die is geworteld in verbinding.
Volstrekt eerlijk
En dat brengt ons terug bij Alleen, waarin De Roo zo eenzaam op het podium staat en openhartig spreekt over de pogingen die zij en El Azzouzi deden om te verbinden, om gemeenschappelijke grond te vinden. Uit de brieven die ze voorleest blijkt hoe moeilijk het is om trouw te blijven aan je eigen overtuigingen en toch die openheid en bereidwilligheid te vinden om die ook weer los te laten. En dat verbinding niet alleen gaat over hardnekkig dat ene stukje gemeenschappelijk grond vinden, maar juist ook over het volstrekt eerlijk zijn over de verschillen.
Want het pleidooi van Murgia ten spijt laat deze dwarsdoorsnee van het Vlaamse theater er geen misverstand over bestaan; die grenzen zijn er en ze zijn verdraaid lastig te slechten. En misschien is de conclusie wel dat elkaar volledig verstaan een utopie is. Maar de hoop zit in de zoektocht van deze makers naar manieren om de ander in elk geval een stem te geven. Aan de marginalen van de samenleving, zoals Alice en Jules uit Chasse Patate en de dronken schrijvers uit Buko. Aan de activisten en poëten uit Malcolm X en de dansers die hun lichaam laten spreken. En door ons eraan te herinneren dat we ook – en misschien wel juist – zonder woorden wel degelijk veel in elkaar kunnen herkennen. Als we elkaar maar zien.
Foto: Clara Hermans