Begin oktober was ik op uitnodiging van Club Gewalt en het Parktheater in Eindhoven te gast in het programma dat het theater aanbood voorafgaand aan de voorstelling. De set-up was helder. Men komt voordat de voorstelling begint naar het theater om in verschillende samenstellingen brood te breken en conversaties te voeren over urgente maatschappelijke thema’s. Waar meer is er de mogelijkheid tot verbinding dan aan een tafel waar we samen verzadigd mogen raken. Het tegendeel bleek echter waar.
Dit keer zou het programma, geleid door Sarita Bajnath, zich richten op racisme, en waar dit aanwezig is in ons publieke leven.
Hoewel het de bedoeling was dat ik als een soort fly on the wall mee zou luisteren en een en ander zou destilleren tot een poëtische reflectie, zag ik mijzelf genoodzaakt om, als enige persoon van kleur aan de tafel waaraan ik was aangeschoven, het voortouw te nemen in een conversatie die meanderde langs positionering, persoonlijke geschiedenissen, historische context, gelijkwaardigheid en het werk dat we collectief en individueel moeten doen in het aanpakken van dit gewelddadige en giftige mechanisme.
Zoals vaker gebeurt bij dergelijke conversaties, en wanneer de verhoudingen onevenwichtig leunen richting een wit perspectief, was er enorm veel ongemak in het bespreken van dit specifieke onderwerp. De voorzichtigheid van enkele van mijn tafelgenoten verried meer van wat men dacht dan wat hardop werd ingebracht.
Toch ontstond er een moment waarop een van mijn tafelgenoten zich genoodzaakt zag iets in te brengen. Met de aankondiging dat ze zich even heel ‘kwetsbaar’ zou opstellen, stond zij zichzelf toe om vanuit haar arbeidspraktijk een hele trits generaliserende, betuttelende en discriminatoire uitlatingen te doen over Marokkaanse mensen. Dit alles ook nog eens specifiek gericht op de enige vrouw van Marokkaanse afkomst die in dit gezelschap aanwezig was.
Hierop toonde de host zich beschermend naar de aangesprokene in die zeer ongemakkelijke situatie, waardoor de aanrichter van dit alles leek te schrikken van de implicaties van haar woorden. Want, zo was het toch allemaal niet bedoeld natuurlijk. Ondanks mijn waardering voor de actie van de host, greep ik in toen de aanrichter een beroep deed op de aangesprokene – om het eigen gemoed gerust te stellen. Ik kaartte op scherpe toon aan dat het natuurlijk nooit de zorg is van degene die de gewelddadigheid van racisme ondergaat om hen die zich eraan schuldig maken gerust te stellen. Dus dat het hier ontstane, voelbare ongemak wellicht iets was waaraan zij zelf iets moest doen en dat haar ‘discomfort’ het product was van haar eigen toedoen. Ik zei nog veel meer wat de situatie alleen maar meer op de spits leek te drijven waarna een soort haag van bescherming werd opgericht rond degene die ik terechtwees.
Nu is de ironie natuurlijk dat dit allemaal voorafging aan de voorstelling 10 year anniversary van Club Gewalt. Een voorstelling waarin precies dit ongemak op een zeer expliciete manier wordt aangekaart. Een stuk dat op bijzondere wijze invoelbaar maakt hoe complex het navigeren langs privileges en de exponenten van racisme daadwerkelijk is.
Niemand is toegestaan te ontsnappen uit dit ongemak. Mijn hart breekt nog steeds als ik denk aan de eenzaamheid die ik zo herken wanneer Club Gewalts Amir Vahidi steeds weer de moeite neemt en de moed toont om vanuit die zo terechte woede te appelleren aan iets anders. Niet omdat het makkelijk is, maar juist omdat het moeilijk is. Omdat het ons allemaal betreft en omdat we ons nu eenmaal in een situatie vinden waar we ondanks de algoritmen en bubbels die we zo comfortabel voor onszelf kunnen creëren, niet de luxe hebben te ontsnappen aan elkaar.
En het is precies dit wat mij in de nasleep van een hartverscheurende verkiezingsuitslag hoop geeft. Het idee dat al mijn woede en verdriet mogelijk zijn, maar niet per se als eindhalte. Dat het ongemak dat ik voel ten opzichte van een land dat op allerlei manieren benadrukt dat het anders-zijn van de één een aantasting is van de ander – of dat de bestaanszekerheid van de één de beperking ervan voor een ander zou moeten betekenen. Dat dit ongemak altijd zal blijven leiden tot confronterende conversaties die de wellicht fundamentele onmogelijkheid van gemeenschap bevestigen. Maar dat er in dat open conflict altijd een mogelijkheid verscholen ligt om die de afstand tussen de een en de ander te overbruggen. Niet om wat we zijn op te lossen. Maar om wat we kunnen worden, mogelijk te maken.