Met Theater Artemis en de positie die het jeugdtheater inneemt in het veld, valt er nog best wat te bevechten. Jetse Batelaan staat inmiddels een decennium lang aan het roer van het Bossche gezelschap, iets waar hij met regelmaat nog heel blij van wordt. Maar: ‘Ik kan wel zorgen hebben over de ruimte die er straks in het onderwijs nog is voor vrijdenken.’
Tien jaar al is Jetse Batelaan artistiek leider bij Theater Artemis. Hij koos daarmee ook als maker voor het jeugdtheater. Blijkbaar bevalt dat, want Batelaan is nog niet van plan om weg te gaan bij Artemis. En blijft zelfs zijn fans verbazen met de onuitputtelijke creativiteit waarmee zijn voorstellingen de codes van het theater op z’n kop zetten, verwachtingen onderuithalen en het (jonge) publiek betrekken bij een anarchistische ontregeling. Zoals bij Batelaans nieuwste kleinezaalproductie Ruzie (6+), een droogkomisch potje geharrewar waarin drie volwassenen zich van hun kinderachtigste kant laten zien. En vlak daarvoor, bij de schouwburgvoorstelling Een Leuk Avondje Uit (8+). Een fluisterzacht gezongen musical met luide crewleden die de sterren overstemmen, waarin verpersoonlijkte ‘onderdrukte emoties’ opduiken die zo onwelkom zijn dat ze met behulp van het publiek de zaal worden uitgejaagd.
Hoe komt het dat jij in het jeugdtheater zo op je plek bent?
Jetse Batelaan: ‘Het is fijn om het gevoel te hebben dat het iets betékent wat we doen, vanwege het publiek dat we voor onze neus krijgen. Meer dan de helft daarvan is, via school, verplicht naar ons toegestuurd, dus wij krijgen echt íédereen in de zaal. En er zit iets anti-elitairs in mij. Ik vind onze geuzenpositie binnen het bestel ook prettig. Hoe meer mensen de neiging hebben om jeugdtheater niet serieus te nemen, hoe leuker ik het vind. Maar het belangrijkste is dat het mij artistiek heel veel oplevert, en dat gaat over wrijving. Wat wij als theatermakers doen, staat voortdurend ter discussie. Meestal doordat er in de zaal lekker hardop geprotesteerd of gezucht wordt. Het kan ook uitdagender zijn: de weerstand die wij via onze schoolvoorstellingen meekrijgen, wordt er niet minder op.’
Je beweegt je op een terrein waar iets te bevechten is.
‘Ja. Dat geeft een vrolijke respons, maar regelmatig is het ook moeilijk. En dat snap ik. Als ik naar voorstellingen van collega-gezelschappen ga, denk ik wel eens: waarom zit ik toch altijd zo te sarren. Waarom maak ik niet gewoon een mooie, zachtaardige, poëtische voorstelling met veel verbeelding. Die vraag krijgen we ook vanuit scholen: waarom is het zo onduidelijk, waarom neem je onze leerlingen niet helemaal bij de hand. Dat vraagt elke keer weer om uitleg. Bij ons deed Erica van de Kerkhof dat tot nu toe – zij gaat nu weg, dus er is een vacature. Dat is een pittige functie. Je moet begrip hebben voor de leefwereld van die scholen, en voor hun angsten. Zij willen natuurlijk dat het goed gaat met hun leerlingen. Ja, en dan krijgen ze óns. De afgelopen jaren zijn scholen steeds beter gaan begrijpen wat wij doen en wie wij zijn. Toen we in de aanloop van het vorige Kunstenplan bij Artemis lijstjes maakten met ‘Waar hebben we zin in?’ stond bovenaan mijn lijstje: blije scholen. Dat is voor het grootste deel uitgekomen. Maar het wisselt. De laatste tijd hebben we heftige dingen meegemaakt. Er is een maatschappelijke verharding gaande. We zagen dat net bij het Lentekriebels-gebeuren, hoe hard ouders inhakken op het onderwijs, en hoe mondig de radicale stem daarin is. Niet alle scholen zijn hier tegen bestand. Die schuiven dan toch langzaam mee. Ik kan wel zorgen hebben over de ruimte die er straks in het onderwijs nog is voor vrijdenken. Wij zijn met Artemis één groot Lentekriebelsproject. Als ik dan op een middelbare school contact en nieuwsgierigheid zie ontstaan, tussen groepen mensen en manieren van denken die ogenschijnlijk heel ver uit elkaar liggen, word ik daar heel blij van. Dat je kunst brengt op plekken waar kunst niet vanzelfsprekend is, of zelfs niet gewenst. Als daar tóch iets gebeurt, vanaf beide kanten, is dat voor mij het hoogst haalbare.’
Wat voor heftigs hebben jullie dan meegemaakt?
‘We zijn een paar keer tegen homofobie aangelopen. Met Een leuk avondje uit, wat ik toch niet beschouw als een activistische voorstelling. Wel wordt daarin wat je bent of waar je seksuele voorkeuren liggen, gepresenteerd als iets dat open is, en dat verschillende kanten op zou kunnen gaan. We speelden in Delft, voor een reformatorische school. De leerlingen reageerden heel opgewonden: op elk moment dat het daarover zou kunnen gaan, werd er ‘Homo!’ en ‘Lesbisch!’ geroepen. Wat wij helemaal prima vonden; wij gingen op die school nog workshops geven, dus we konden daarover in gesprek. Vervolgens is ons daar te toegang ontzegd. De workshops gingen niet door. En we hebben het niet voor elkaar gekregen om die school te laten uitleggen waarom.
En recent liep het uit de hand met een project van Willemijn Zevenhuizen dat op scholen wordt gespeeld. Bij Born To Be Torn voeren Willemijn en haar acteurs op een schooldag allerlei wonderlijke performances uit: op de gangen, op het plein en in de aula tijdens de pauze. Ze komen een middelbare school binnen als een kunstenaarsfamilie die verborgen gevoelens blootlegt. Op een school in Den Bosch vonden de leerlingen dat de acteurs allemaal homo’s waren. Dat ging heel ver: uitschelden, de acteurs bekogelen, met passers gooien, op de kleedkamerdeur bonken om verhaal te halen, tot en met doodsbedreigingen online. Het gebeurt wel vaker dat scholieren zich, vaak religieus geïnspireerd, opstellen als hoeders van de goede zeden. Er zijn scholen die de strijd daarover hebben losgelaten, zodat wij in de vuurlinie komen te staan. Bij die specifieke school was het schoolteam totaal afwezig. We hebben die school daar achteraf op aangesproken, en kregen daar amper reactie op. Zonder steun van het lerarenteam werd het levensgevaarlijk. Ik ben nog in de aula voor de spelers in bres gesprongen. Omdat ik de leerlingen over hun reacties wilde spreken.’
Was er een gesprek mogelijk?
‘Nou, deze groep wilde het liefst met mij naar buiten om het gesprek op een fysieke wijze voort te zetten. Daar waren ook weer meisjes omheen die later juist wel wilden praten. Maar het heeft enorm indruk op mij gemaakt. Ook hoe snel je corrupt wordt: ik hoorde mezelf op een gegeven roepen dat ik een vrouw en kinderen heb. En dat je ter plekke voelt wat dat uitmaakt, want dan ben ik ineens wél iemand met wie je kan praten, en niet het laagste vuil dat er bestaat. Een week later was ik op een vmbo-school in Vianen, met veel leerlingen met een islamitische achtergrond en midden in de Ramadan. Die school is super betrokken, en daar gaat het dan heel goed. Marokkaans-Nederlandse jongens en meisjes kwamen naar de kleedkamer om te vertellen hoe in war ze ervan waren. ‘Over tien jaar gaan we het vast snappen!’, riepen ze. Voor ons is het altijd leerzaam om mee te maken dat onze vanzelfsprekendheden niet de vanzelfsprekendheden van een ander zijn. Maar het was nieuw voor mij dat het meest vrolijk makende van theater een hele dorre, nare bedoening kan zijn als er geen openheid meer is, en het overgaat in haat en agressie.’
Speelt dat in rol in het nadenken over de nieuwe Kunstenplanperiode?
‘Dat gaan we zeker meenemen. Ik vind het leuk om met zo’n vierjarenplan bezig te zijn. Op de een of andere manier heb ik altijd weg weten te bluffen dat ik precies moet beschrijven wat we gaan doen. We kunnen als Artemis wél goed nadenken over: waar willen we naartoe, vanuit welke gedachte en welke mentaliteit? Ergens zijn we heel overtuigd van wat we willen. Wij noemen dat: ‘Lessen in vertrouwen aan een wereld in paniek’. Voor mij is kunst bij uitstek bedoeld om een relatie op te bouwen met het onverwachte, het onbekende, het onaangename. En om daarbij over je eigen angsten, denkkaders en dogma’s heen te stappen. De toekomst wordt er alleen maar chaotischer op, dus het blijft van belang om een plek te hebben waar we daarin kunnen oefenen. Maar de grenzen daarvan lijken harder te worden, en absoluter. Hoe we ons daarin gaan bewegen, daar zijn we nog niet over uitgedacht. Maar het is te gek dat Liesbet Swings en Willemijn Zevenhuizen, die samen met mij de artistieke kern zijn van Artemis, het spannend en inspirerend blijven vinden om projecten te doen op en met scholen. Kijk, ik ontvang de leerlingen in het theater. Dat is kinderspel vergeleken bij wat Liesbet en Willemijn doen. Die bedenken eindeloos nieuwe vormen waarin zij scholieren heel direct betrekken bij het vreemde en het uitbundige. Door te infiltreren op zo’n middelbare school, zonder de bescherming van een zaal of een decor. Of door twee scholen voor een liefdesproject op elkaar verliefd te laten worden. Liesbet is nu weer bezig om met een collectief van vormgevers ons hele gebouw tijdens Festival Boulevard om te toveren tot een schip, voor een freaky all-inclusive cruise-ervaring voor het hele gezin, waarbij kinderen meespelen als personeel.’
Gaan jullie oude voorstellingen hernemen?
‘We doen in het buitenland re-stagements, dus daar spelen oudere producties nog door, met een lokale cast. Dat gebeurt op aanvraag van festivals of gezelschappen. Eerst wilde ik dat niet, want ik zie onze acteurs als mede-makers en eigenaars van hun voorstellingen. Maar er is een fysieke grens in hoe vaak en hoe lang zij kunnen doorspelen. En het blijkt ook eervol om iets door te geven wat wij met elkaar hebben bekokstoofd. We hebben met Artemis besloten om niet meer te vliegen, met onze eigen voorstellingen spelen we alleen nog op plekken waar je met de trein kan komen. Zo’n re-stagement is dus ook op duurzaamheidsvlak een manier om internationaal dingen te doen. De oorspronkelijke acteurs krijgen een deel van de fee, en staan ook bij de credits. Er komt altijd iemand van de originele cast met de nieuwe acteurs repeteren. Zo hebben we re-stagements gehad van Een voorstelling waarin hopelijk niets gebeurt in Londen, van De man die alles weet in Jena, en van De onzichtbare man in Bochum.
Maar ik vind het ook spannend om een voorstelling terug te halen vanuit een heel ander tijdsgewricht. We hebben dat nu gedaan met Het geheven vingertje. Dat was vijftien jaar geleden de tweede jeugdvoorstelling die ik maakte, bij MAX. Met als aanleiding dat ik best wel boos was op de christendemocratische premier die we toen hadden, Balkenende. Die vond dat zijn normen en waarden op de hele maatschappij geplakt konden worden. Ik heb een heel andere blik op moraal: dat goed en fout niet in steen gebeiteld zijn en het aan ons allen de opdracht is om daarin een weg te vinden. De voorstelling ging ook over hoe volwassenen in de opvoeding de leugen gebruiken, want we voeden op vanuit een absolute moraal terwijl we zelf niet zuiver op de graat zijn. Ik wilde voor kinderen daarover het gordijn een beetje optrekken. En nu zitten we in een tijd waarin die absolute moraal een beetje terug is. Ironisch genoeg ook uit de andere kant van het politieke en maatschappelijke spectrum. In Berlijn maakten we vorig seizoen een re-stagement van Het geheven vingertje, op verzoek Theater an der Parkaue. Op een gegeven moment ontstond daar gedoe over het personage van een meisje in een rolstoel, met wie door de volwassenen in de voorstelling nogal achteloos wordt omgesprongen. Er is een beweging die het discriminerend vindt wanneer een acteur zonder beperking een personage met een beperking speelt. Dat Berlijnse gezelschap heeft, na een groot schandaal over machtsmisbruik en racisme rondom een intendant/regisseur, inclusiviteit tot een speerpunt gemaakt. Ze zijn daarin supergoed bezig, ze werken met acteurs met een beperking en hebben ook een regisseur met Down. Die medewerkers dreigden hun samenwerking met het gezelschap op te zeggen als de voorstelling doorging, zonder dat ze er iets van hadden gezien. Het gesprek hierover was in eerste instantie vrij open. Ik heb nog naar alternatieven gezocht, maar ik vind toch dat deze voorstelling gespeeld moet worden door vier witte, cisgender, valide acteurs. Zij vormen de oude, hypocriete machtsorde die omver wordt geworpen door de kinderen in de zaal: die schreeuwen hen uiteindelijk van het podium af. We hebben nog een fantastische try-out gespeeld. Waar overigens ook kinderen in een rolstoel aanwezig waren, die er heel enthousiast over waren. Toch is het tot een punt gekomen dat de voorstelling gecanceld werd. Ik huil niet vaak op m’n werk, maar toen wel. Ik ben daardoor echt in de war geweest. Maar dat maakte het ook interessant om Het geheven vingertje híer weer te gaan spelen. En dat is geweldig, met name de scholenvoorstellingen. Als zij merken hoe amoreel de volwassenen op het toneel zich gedragen, zie je bij zo’n zaal vol kinderen het besef: wij staan er dus alleen voor in de zoektocht naar wat goed is en wat fout. Nu de maatschappelijke moraal zo op het spel staat, doet de openheid die dan ontstaat me meer dan toen. Destijds voelde ik bij het maken van de voorstelling meer vrijheid dan in deze tijd. Toen was de voorstelling vooral een bevrijding van de kinderen. Nu werkt-ie stiekem ook bevrijdend voor mij.’
Wat voor stappen heb jij sinds jouw komst naar Artemis gemaakt in jouw ontwikkeling als regisseur?
‘Ik ben in de grote zaal gaan werken, in coproducties met Het Zuidelijk Toneel en HetPaleis. Voor de praktische kant van het theater heb ik een grote liefde: het analoge van al die touwen en kabels, het ophangen van lampen, de hijstechniek. In de grote zaal is de machinerie letterlijk groter, je kan daar meer, en dat is voor mij een inspirerend nieuw palet. Samen met technici en decormensen tegen problemen oplopen en bedenken hoe we daar uitkomen. Zij zijn óók artistieke sparringpartners. Als er een eerste schets van zo’n grote voorstelling moet komen, vraag ik aan een schouwburg of ze een moment hebben dat hun podium leeg is. Dan ga ik daar in m’n eentje de zaal zitten en denk: wat zou ik willen dat er hier gebeurt. Zo kwam ik bij Het verhaal van het verhaal op die metershoge Trump, Ronaldo en Beyoncé: ik zag hoe klein de rondlopende technici waren in die hoge ruimte en wilde iets met die verhoudingen doen. Voorheen zat ik voor zo’n eerste idee met een opschrijfboekje in de natuur te mijmeren, nu begin ik op de bouwplaats. Een strategie die supergoed werkt.’
Neem jij nog steeds in het repetitieproces lang de tijd om uit te vinden wat jij eigenlijk wil gaan maken?
‘Daar ben ik wat handiger in geworden, vrees ik. Met wat ik de laatste jaren heb gemaakt ben ik heel blij, maar Willemijn pleitte er laatst voor dat ik weer eens wat meer in de knoop moet gaan zitten. Omdat ik tijdens een repetitieproces sneller een bepaalde bocht neem en daar dan niet meer van afwijk. Dat zette me wel aan het denken. Kijk, bij zo’n grote zalenproductie kan je je daar veel minder in veroorloven. Ik heb nooit van tevoren een script en om dan zo’n enorme constructie op te bouwen met een boog van anderhalf uur, is het in acht weken repetitie behoorlijk doorwerken. En móet je ook wel doorgaan op beslissingen die je vroeg neemt.’
Ik had het beeld van jou als een regisseur die alles bedenkt. Maar in een recent nagesprek prezen jouw acteurs de hoeveelheid inbreng die ze hebben. Ben je daarin dan veranderd?
‘Ja. Op de regieopleiding voelde ik me politiek en moreel zeer aangesproken door medestudenten die zeiden: ik laat alles uit mijn spelers komen. Maar in mijn eigen regies paste ik dat helemaal niet toe, omdat ik hele specifieke dingen voor me zag die ik graag op het toneel wilde zien. Ik heb intussen geleerd hoe ik mezelf, de acteurs en de voorstelling kan helpen door anderen juist wél de ruimte te geven. Ik ben ook meer gaan gokken op het repetitieproces. Ook door praktische redenen. Ik kreeg een gezin, en werk overdag al zo hard dat ik ’s avonds niet ook nog eens van alles ga zitten verzinnen. En ik werk met zulke virtuoze, initiatiefrijke acteurs, vaak van de Mime-opleiding, dat ik vaak denk: wat een rijkdom krijg ik nu weer in mijn schoot geworpen. Maar ik blijf altijd wel aan de bal, door te sturen in hoe we zoeken en waarnaar. Bij Een leuk avondje uit heb ik met mensen uit de musicalwereld gewerkt. Voor hen was het de eerste keer dat ze geconfronteerd werden met iets dat artistiek nog niet áf was. Dat is bij een musical nooit. Het gaat daar ook altijd over de uitvoering: zing je zuiver, zitten de pasjes er wel goed in. Daar geef ik helemaal geen feedback in. Ik ben alleen maar bezig met wát we doen. Spelregie vormt zich vanzelf wel. Voor de repetities begonnen was er nog geen rolverdeling, en ik dacht: dat wordt een probleem. Maar zij konden heel goed uit de voeten met dit werkproces. Het werd één grote liefdesgeschiedenis tussen hen en mij.’
Hoe heb jij je bij Artemis als artistiek leider ontwikkeld?
‘In eerste instantie maakte ik bijna alles wat we uitbrachten. Daar kwamen de scholen- en festivalprojecten bij van Liesbet en Willemijn. We zijn ons gaan bezighouden met jonge makers. Elias de Bruyne, die vaak in mijn voorstellingen speelt, heeft met ondersteuning van PLAN Brabant bij Artemis zijn makerschap weer opgepakt. Rob Smorenberg en Dennis Tiecken hebben voor ons een drie etmalen durende performance gemaakt die zich afspeelt op een basisschool. En we zoeken de samenwerking met andere makers of gezelschappen. Afgelopen jaar hebben we Bambie in huis gehad voor een coproductie, Anders is een heel normale Zweedse voornaam, en in het nieuwe seizoen komt Julian Hetzel bij ons een voorstelling maken. Door die verbreding verandert mijn rol als artistiek leider.’
Wat vind je moeilijk aan het artistiek leiderschap?
‘Het gewicht op mijn schouders van de voorstellingen die ik zélf maak. Vanuit de marketing en educatie van Artemis zijn er mensen die op scholen of op een cultuurbemiddelingsmarkt staan te beloven dat het écht iets wordt. Maar dat heb ik niet in de hand. Dat voelt als een rare discrepantie. In hoe ik – samen met zakelijk leider Patrick van der Weijde – leiding geef aan het gezelschap, pretendeer ik een betrouwbare partner te zijn. Maar als regisseur ben ik helemaal geen betrouwbare partner, omdat ik voortdurend het risico aanga dat voorstellingen kunnen mislukken.’
Houd jij je ook bezig met de zakelijke kant van het bedrijf?
‘Patrick en ik proberen samen verantwoordelijk te zijn voor zowel het artistieke als het zakelijke. Dus ik reken wel eens mee, ja. Sommige creatieven in deze sector hebben daar een broertje dood aan, maar mij zal je niet snel horen verzuchten dat ik zo vaak op kantoor moet zitten. Vergaderen, strategische knopen doorhakken of meekijken naar begrotingen kan voor mij een fijne vlucht zijn uit het artistieke. Want dat is het ingewikkeldste. En het engste.’
Foto: Kamerich & Budwilowitz