Toen Anthony Heidweiller in 2021 aantrad als directeur van de Academie voor Theater en Dans in Amsterdam kwam hij terecht bij een opleiding die op dat moment volop in verandering was. Bezig met het realiseren van meer sociale veiligheid, bijvoorbeeld, en een inclusiever beleid. Welke visie heeft hij op het kunstvakonderwijs?
Zelden kom je als interviewer iemand tegen die zich zo zichtbaar op het gesprek heeft voorbereid als, in dit geval, Anthony Heidweiller. Als ik met hem zijn kantoor binnenloop ligt er op de vergadertafel een uitgebreide verzameling boeken die hem ter inspiratie hebben gediend als de directeur van de Academie voor Theater en Dans in Amsterdam, een functie die hij nu iets meer dan een jaar bekleedt. Veel van de boeken zijn cultuurfilosofische werken die de dominantie van het witte of West-Europese perspectief proberen te doorbreken, zoals Holding space van Aminata Cairo (tevens werkzaam aan de AHK als lector Sociale Rechtvaardigheid en Diversiteit in de Kunsten), Culture is bad for you van Orian Brook en Dave O’Brien, of het al uit 1925 daterende Essay over de gift van Marcel Mauss, een etnologische studie waarin wordt bekeken hoe samenlevingen met ‘geven’ en ’ruilen’ omgaan. Maar naast rationele analyses liggen er ook boeken met een meer spirituele insteek, zoals The falling sky, waarin de wijsheden van een Yanomamö-sjamaan zijn opgetekend.
Heidweiller had nauwelijks directe ervaring in het kunstvakonderwijs toen hij aan zijn opdracht begon, maar richtte zich in zijn eerdere functies sterk op talentontwikkeling en community- en onderwijsprojecten. Als artistiek leider van het jeugdoperagezelschap Buffo Operamakers en later van Yo Opera Festival en Opera Forward Festival organiseerde hij verschillende programma-onderdelen en projecten waarin co-creatie en participatie voorop stonden. Hij kreeg verschillende prijzen voor zijn werk: onder andere de Prins Bernhard Cultuurfondsprijs voor Educatie in 2008 en de Cultuurprijs van de Gemeente Utrecht in 2011. In 2019 werd hij lid van de Akademie van Kunsten.
Hoe kwam je oorspronkelijk met kunst in aanraking?
‘Ik stotter al mijn hele leven. Ik wilde daarom een beroep waarin ik niet hoefde te praten – ironisch genoeg, gezien de functies waarin ik terecht ben gekomen – en ik hoorde dat operazang goed tegen stotteren hielp. Ik ben uiteindelijk aan het Conservatorium Utrecht afgestudeerd – vanwege onvoldoende kwaliteit achter gesloten deuren! Ik wilde de kunst aangrijpen als middel om te communiceren in deze wereld, en dankzij die insteek heb ik altijd oog gehad voor educatie en outreach. Zo kon ik me blijven ontwikkelen, en nu ben ik een van de weinigen van mijn afstudeerjaar die nog actief is in de kunsten.
‘Toen ik in 2021 stopte met het Opera Forward Festival heb ik verschillende nieuwe functies overwogen, ik kreeg bijvoorbeeld meerdere uitnodigingen vanuit de musical- en operawereld. Maar toen deze vacature langskwam besefte ik dat ik mijn hele loopbaan met het kunstvakonderwijs heb samengewerkt – dit was een unieke kans om aan de wortels van de kunstensector mee te werken. Dat voelde zo belangrijk, zeker na een periode waarin de kunsten werden weggezet als een niet-vitale beroepssector.’
Ik heb me veel vragen gesteld bij de opstelling van de kunstensector in die discussie. Kunstenaarschap is toch minder noodzakelijk voor de samenleving dan bijvoorbeeld zorg, voedselvoorziening en onderwijs?
‘Dat ben ik niet met je eens. Vanwege de participatieprojecten die ik heb meegemaakt ben ik er als geen ander van overtuigd dat kunst life changing is. Ik heb zo vaak gewerkt met mensen bij wie plotseling de schellen van de ogen vielen: ‘Oh dit kan kunst doen!’. Ik ben zelf ook een goed voorbeeld: als ik niet was gaan zingen had ik überhaupt niet kunnen praten. Een van mijn dierbaarste projecten was Vocal Statements, dat ik samen met zes vmbo-scholen heb georganiseerd. Dat nam verschillende vormen aan, maar de basis was koorzang, waaraan in een jaar in totaal achthonderd leerlingen deelnamen. Zo’n project gaat eigenlijk niet over koorzang maar over leren praten, ademhaling, rust en communicatie. Het gaat erom dat ze leren op zichzelf te vertrouwen.’
Hoe ben je met je opdracht begonnen toen je startte bij de ATD?
‘Ik ben vanaf 15 augustus 2021 begonnen met kennismaken met iedereen. Ik ging alle klassen van alle zeventien opleidingen langs, dook de bibliotheek in, bezocht het kostuumatelier… Ik verzamelde de verhalen van docenten en studenten over de school. Wat daarin opviel was de passie, er is zo’n ongelofelijke liefde voor wat ze doen. Aan de andere kant zag ik mensen worstelen met de kunst om grenzen aan te geven, zowel op het gebied van sociale omgang, werkdruk als systemische uitsluiting – ik bedoel gendergerelateerd, door racisme, validisme…’
Wat zijn de belangrijkste inhoudelijke speerpunten van je directeurschap?
‘Ik ben zelf het voorbeeld van dat kunst je je een leven lang kan laten ontwikkelen. Ik heb het conservatorium gedaan, ben door blijven groeien en zit nu op deze plek. Ik wil dat aan de studenten meegeven dat als je hier weggaat, je niet ‘klaar’ bent, dat je nog je hele leven verder kan leren. Daarbij zijn in mijn ogen twee dingen belangrijk: een doorlopende focus op onderzoek en goed ontwikkelde communicatievaardigheden, een bewustzijn van hoe je overkomt.
‘Op de opleidingen moeten die twee zaken naast elkaar staan: de beweging naar binnen die onderzoek is, en de beweging naar buiten die co-creatie en presentatie is. Als kunstenaar begon ik ’s ochtends in de klas, ’s middags zong ik met buschauffeurs, ’s avonds was ik in gesprek met de wethouder van cultuur. Die balans tussen artistiek onderzoek en engagement met de buitenwereld, daar sta ik voor.
‘Ik ben hier niet zomaar aangenomen, maar op basis van mijn fascinatie voor de driehoek van kunst, samenleving en wetenschap. Je moet als kunstenaar beseffen dat je iets kan bijdragen aan de maatschappij.’
En hoe draag je er zorg voor dat die pilaren door de hele organisatie worden omarmd?
‘Je hebt hier zeventien opleidingen, die hebben ieder hun eigen curriculum. In de basis is alles er al, je kan bepaalde zaken vooral versterken door ze te benoemen, en in gesprek te gaan met de artistiek leiders. We hebben een geweldige lector, Laura Cull Ó Maoilearca, tevens hoofd van de DAS Graduate School, en zij heeft het project ATD Research Month ontwikkeld, waarvoor alle medewerkers en studenten een onderzoeksvoorstel konden pitchen. Zo krijgt de focus op onderzoek academiebreed een basis.
‘Verder leg ik op dit moment de laatste hand aan een visiedocument dat ik binnenkort naar de hele organisatie stuur. In alles wat ik heb gedaan is verbinding en het proberen te vinden van de gemene deler altijd de leidraad geweest, en het besef dat processen de tijd nodig hebben – het is een ongelofelijke valkuil om dingen geforceerd te willen ‘veranderen’. Ik noem het daarom liever een ‘beweging’ – die heeft namelijk in tegenstelling tot een ‘verandering’ geen vast eindpunt.
‘Beweging kan alleen maar plaatsvinden als je het verleden en de traditie van een plek in je denken meeneemt – je moet steeds tussen verleden, heden en toekomst navigeren. Je moet de ambachtelijke insteek zoals die hier jarenlang is ontwikkeld, meenemen in de transitie naar een nieuw concept van kunstenaarschap. Daarin speelt ook de vraag hoe we ons verhouden tot eurocentrisme – hoe voer je inclusief en dekolononialistisch beleid? En daarvoor moet je eerst kijken naar de oorsprong van het witte superioriteitsdenken, en welk effect dat op ons denken heeft gehad.
‘Ik wil het directeurschap niet invullen als een top-down-functie. Er zitten hier zeventien artistiek leiders, die allemaal op een eigen manier met belangrijke thema’s bezig zijn. Op het gebied van diversiteit en inclusie wordt het gesprek dus ook op zeventien verschillende manieren gevoerd. Hoe praat je in de les over inclusiviteit? Wat is inclusief taalgebruik? Het feit dat we het gesprek nu op het niveau van taal voeren is een enorme stap vooruit: in de jaren zeventig heb ik zelf uitsluiting meegemaakt vanwege mijn kleur, mijn geaardheid en mijn beperking – dit voelt als een van de meest veilige tijden waarin ik heb geleefd.’
Hoe draag je zorg voor de sociale veiligheid voor zowel studenten als docenten?
‘Ook op dat vlak gaat het om luisteren en het gesprek voeren. Door de dominantie van het meritocratische ideaal hebben we een samenleving gebouwd waarin er altijd sprake is van winnaars en verliezers, en dat creëert een extreem onveilig situatie, omdat het dan lijkt alsof je het altijd aan jezelf te wijten hebt als je faalt. Je moet daarom op de opleiding een balans vinden tussen een veilige bubbel waarin competitie zo weinig mogelijk een rol speelt, en een fatsoenlijke voorbereiding op het werkveld. Dat vergt de juiste didactische vaardigheden van de docenten – hoe kunnen we inzetten op didactische vaardigheden die bijdragen aan sociale veiligheid? Dat vraagstuk vereist vooral veel zelfreflectie, zowel voor studenten als docenten, en dat vereist weer kwetsbaarheid – en dat laatste is een enorme uitdaging in een meritocratische samenleving.’
Wat ik me afvraag in dit gesprek: je hebt zelf een beperking (én racisme, én homofobie) moeten overwinnen om uiteindelijk op deze plek terecht te komen. Zie je jezelf als iemand in een machtspositie of voel je je op een bepaalde manier nog de underdog?
(Anthony is even stil en denkt na) ‘Het emotioneert me dat je dat zegt. Ik draag denk ik nog altijd een angst in me dat ik het niet red. Ik ben jarenlang onzichtbaar geweest in mijn leven – en dat is een kwetsbaarheid, maar ook een kracht, het maakt je bescheiden, je weet wat uitsluiting betekent. Toen ik hier bij de organisatie werd geïntroduceerd, wilde ik geen directeur worden genoemd omdat ik niet geloof in top-down leiderschap. De beste docenten die ik zelf heb meegemaakt stelden me vooral vragen, zodat er kennis van binnenuit kon ontstaan. Er zijn mensen die niet tegen die vorm van directeurschap kunnen, en ik kan echt wel zeggen of ik vind dat het links- of rechtsom moet, maar dat is gewoon niet het soort directeur dat ik wil zijn.
‘Voor mij zit het kwetsbaar opstellen ook in kleine dingen. Bij een bijeenkomst laatst met de studenten, de introweek, heb ik voor ze gezongen, dat voelde enorm kwetsbaar. Ik zing nog elke ochtend, want als ik dat niet doe wordt mijn middenrif slap en komt het stotteren terug.
‘Voor sociale veiligheid is het vooral van belang dat er ruimte wordt gecreëerd en de werkdruk wordt beperkt. Ik hoop dat studenten en docenten ruimte gaan voelen om keuzes te maken over wat voor hun eigen ontwikkeling en functioneren het beste is. Dat zit ook in taal: laatst zat ik aan een beleidstafel waar de vraag werd gesteld: wat moeten we met het woord ‘ambitie’? Door dat soort zaken te bevragen leg je de basis voor een gezonde opleiding.’
Foto: Sjoerd Derine