Het Platform-Scenography (P-S) won met Between Realities de gouden medaille voor het beste tentoonstellingsconcept van curatoren op de Praagse Quadriennale, de vierjaarlijkse wereldtentoonstelling voor scenografie. Theatermaker nodigde Sigrid Merx en Anne Karin ten Bosch van het platform uit om mee te denken over een dossier in het teken van hun vakgebied.
Door Anne Karin ten Bosch en Sigrid Merx
Ruimte zoeken, vinden en creëren voor een gesprek over scenografie, dat is de missie van Platform-Scenography (P-S), een netwerk dat de zichtbaarheid van de scenografie als zelfstandige ontwerpdiscipline wil vergroten. Lange tijd was die er nauwelijks. Dit dossier in Theatermaker biedt heel letterlijk de ruimte voor zo’n gesprek.
We moesten even nadenken wat te doen met die ruimte. Een soort staalkaart bieden van de Nederlandse scenografie? Wellicht vanuit een bepaald thema vertrekken? Wij zijn bijvoorbeeld bijzonder geïnteresseerd in de relatie tussen camoufleren, onthullen en openen als nauw met elkaar samenhangende ontwerpstrategieën die we zowel binnen als buiten het theater tegenkomen. Maar misschien moeten we bij het begin beginnen, bij de vraag wat scenografie is.
Alleen al het gebruik van het woord scenografie, in plaats van bijvoorbeeld theatervormgeving, decorontwerp, kostuumontwerp, licht- en video-ontwerp of geluidsontwerp, roept vaak vragen op. Bovendien kampt de scenografie, net als het theater, met vooroordelen over wat het is, niet is of zou moeten zijn. ‘Een setje kleren dat bij H&M is aangeschaft, is geen kostuum’, zo typeert kostuumontwerper Joost van Wijmen een van die vooroordelen.
De hardnekkigste misvatting is misschien wel dat de scenografie als doel zou hebben een werkelijkheid te representeren en zo de context en de tekens te verschaffen waardoor de kijker weet waar we zijn, met wie we te maken hebben en in welke tijd een theaterstuk speelt; scenografie als een informatieve laag bij de voorstelling.
Wij zien de scenografie veel liever als een autonome kracht binnen de voorstelling, of zelfs als een volledig autonome praktijk. Wat als de scenograaf zijn eigen interesses volgt, eigen vragen stelt en een eigen repertoire ontwikkelt? Wat als we ervan uitgaan dat scenografie op zichzelf staat en een eigen werking heeft? De befaamde en onlangs overleden scenograaf Bert Neumann, in dit dossier gememoreerd, was een vurig pleitbezorger van deze autonomie van de ontwerper.
Scenografie dient niet, maar doet iets. Scenografie werkt.
Hoe kun je daarover spreken? Wat doet de ontwerper en wat brengt diens ontwerp teweeg? Nog steeds ontbreekt het ons vaak aan geschikte taal. Dus namen we ons voor in dit dossier eerst maar eens te beginnen taal te vinden, hoe wankel, onvolledig of ongearticuleerd ook, samen met de ontwerpers om wier werk het hier gaat.
Een scenograaf ontwerpt een wereld, welk medium of materiaal zij of hij ook hanteert en hoe die wereld zich ook verhoudt tot de alledaagse realiteit. Daarbij speelt de ontwerper met tijd, ruimte, lichaam en materiaal. Met objecten, vormen, kleuren, geuren, texturen, lijnen, diepte, hoogte, lengte, gewicht. Met ritme, dynamiek, duur en verloop. Met overgangen, contrasten, overeenkomsten, verbindingen, relaties, verhoudingen en herhalingen. Met perspectief, kaders, context en conventies. Met citaten, associaties, herinneringen, opinies, verborgen agenda’s, clichés, iconen en verwachtingen – om maar een aantal tools van de scenograaf te noemen.
Het theater, het eigen atelier en het repetitieproces bieden een laboratorium, een plaats om te schetsen, tijd te nemen, ideeën te ontwikkelen en concepten te verdiepen. Ontwerpers onderzoeken al doende de mogelijkheden, beperkingen en de werking van een ontwerp, van het werk. Wat kan het teweeg of in beweging brengen? Welke dilemma’s werpt het op, welke vragen stelt het ontwerp? Wat maakt het zichtbaar? Ervaarbaar? Tastbaar? In dit dossier laten we onder anderen de makers van Hotel Modern aan het woord, die vertellen hoe ze tijdens het werken ontdekten dat het opvoeren van soldatenpoppetjes in De Grote Oorlog niet werkte maar dat de zwijgende poppetjes in Kamp wel functioneerden, of dat de garnalen in hun voorstelling Garnalenverhalen in tegenstelling tot de figuren uit eerdere voorstellingen juist wel moesten praten. Die vragen, de zoektocht en de mogelijkheden zijn inspirerend, niet alleen voor de scenograaf maar ook voor het publiek, de acteurs, de regisseur. Wie alleen naar een oplossing op zoek is, heeft geen ontwerper nodig; de ontwerper onderzoekt en schept mogelijkheden.
Scenografie bevestigt niet, maar stelt vragen.
Die mogelijkheden tot spelen, handelen, bewegen, denken en ervaren zijn geen voorschriften maar potenties. De speelruimte als voorstel; ook wanneer deze beperkingen oplegt. Die potentie wordt in de repetitie ontdekt, veroverd, uitgebuit. Bert Neumann vertelde in een interview hoe zijn ontwerpen veroverd moeten worden om de mogelijkheden te ontdekken die hij niet voorziet maar wel voorvoelt. Uiteindelijk voltrekt de scenografie zich in de tijd en daarom kun je de werking ervan niet los zien van de tijd en van het hier en nu van het theater. Licht dat nauwelijks verandert kan ervoor zorgen dat de tijd niet vooruit lijkt te gaan. Een kostuum ontwikkelt zijn eigen verhaal in het spel met de acteur, in relaties tot de andere kostuums en in de verbanden die gelegd worden met de domeinen eromheen; in kleur, lijn, contrast, als citaat, associatie.
Scenografie lijkt nergens op, maar stelt iets voor en ontvouwt zich.
Een scenograaf kan een wereld opbouwen en de kijker meenemen tijdens de bouw. Die wereld kun je proberen te benoemen of te beschrijven als iets wat op zichzelf staat, maar minstens zo interessant is de vraag hoe die wereld zich verhoudt tot de theaterruimte waarvan zij deel uitmaakt of tot de werkelijkheid daarbuiten, en wat dat impliceert. In de naadloze ruimtes van de Duitse scenograaf Anna Viebrock wordt de buitenwereld geraffineerd buitengesloten. Er valt voor de spelers en het publiek niet aan de ruimte te ontsnappen. Maar waarom mogen de acteurs eigenlijk niet af?
In Julian Hetzels beeldende voorstelling Sculpting Fear (afgelopen mei te zien geweest op het SPRING Performing Arts Festival) blijkt de ogenschijnlijk solide rubberen toneelvloer uit breekbaar piepschuim te bestaan. De theaterruimte wordt door de spelers aan flarden gekrabd en door de gaten en kieren sijpelen actuele maatschappelijke thema’s de voorstelling in.
Op weer een heel andere manier dringt de buitenwereld zich op in de kostuumontwerpen van Carly Everaert, die graag met tweedehands kleding werkt. Wat maakt het uit dat de acteurs kleren dragen die eerder al door anderen, onbekenden, werden gedragen? En hoe verwerkt zij die kleding in het ontwerp?
Soms bouwt een scenograaf een wereld of een beeld in de openbare ruimte. Een ingreep waarmee vastgeroeste betekenissen en ideeën onderuit gehaald worden, of omgekeerd. Zo stelde Dries Verhoeven in Ceci n’est pas tien hedendaagse taboes tentoon in een glazen box op steeds een ander stadsplein.
En in Drek en Veren bouwde Benjamin Verdonck een lekkend zwaluwnest aan de gevel van een theater en probeerde vorm te geven aan de onomkeerbare en dreigende veranderingen in ons ecosysteem. Voorbijgangers verbaasden zich nietsvermoedend over de enorme hoeveelheid vogelpoep op de stoep van de schouwburg, om zich vervolgens af te vragen waar die vogel huisde en welk formaat hij wel niet moest hebben.
En daar naderen we onze interesse voor camoufleren, onthullen en openen. Wat wordt bedekt of aan het zicht onttrokken, wat gaat naadloos op in de omgeving? Welke lagen worden toegevoegd of juist weggehaald? Wat wordt er dicht getimmerd of juist ontrafeld? Wat wordt keihard zichtbaar gemaakt; wat hult zich in een waas of nevel? Wat maakt dat we ineens een nieuw perspectief krijgen op bekende zaken, dat we ervaren hoe een kijk-, denk- en verwachtingspatroon zich sluipend in ons heeft genesteld? Of wat doet ons stilstaan en uit onze routine stappen? Kleine ingrepen in materiaal, licht, geluid of ruimte kunnen er al voor zorgen dat we her-zien.
Scenografie duidt niet, maar opent en stelt vragen.
Theatermaker wil in de toekomst vaker aandacht besteden aan scenografie. Wij zijn ervan overtuigd dat het schrijven over scenografie, niet alleen als praktijk, maar ook als specifieke denk- en werkwijze, het theater iets zinvols te bieden heeft. Dat is nog niet zo vanzelfsprekend en het vraagt om bruikbare taal. Kijken, of meer nog waarnemen, en theater zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Welk genre of welke stroming ook, theater ervaar je met al je zintuigen. In die ervaring speelt het ontwerp voor licht, ruimte, geluid, kostuum en videobeelden een cruciale rol. De scenografie verhevigt, compliceert en intensiveert onze waarneming en doet een dringend beroep op onze zintuigen. Ze nodigt ons uit of dwingt ons zelfs soms om anders, scherper of beter te kijken, te luisteren en te ervaren. In een wereld waar de kwaliteit van de waarneming vervlakt door een overdaad aan indrukken die haastig geconsumeerd moeten worden, is het een verrijking om de tijd te nemen om iets te ervaren, zoals in het theater kan. Scenografie als een work-out voor de zintuigen; conditietraining voor de verbeelding.