Recent toneelverleden is een serie ‘opgravingen’ uit de Nederlandse theatergeschiedenis van de afgelopen halve eeuw door theaterkenner en –publicist Loek Zonneveld. Snapshots, niet chronologisch geordend. Deze maand deel 1: waarom was iedereen zo onder de indruk van Lodewijk de Boers regies Darts en Lijkensynode in 1968 bij Toneelgroep Studio?
Door Loek Zonneveld, foto Ad van Gessel
Zet een ex-katholieke toneeljunk van net twintig een stuk voor waarin de roomse paus zijn voorganger laat opgraven en een showproces tegen het lijk begint, en je hebt gegarandeerd beet. In 1968 viel ik als een blok voor Lijkensynode van Lodewijk de Boer bij Toneelgroep Studio. Volgens veel mensen een onzintekst.
Het treft dat er net een bescheiden boekwerk over Lodewijk de Boer is uitgebracht, dat deels over zijn beginjaren gaat, Memento Lo. Hier alvast een verdwaalde scène uit dat boek van Cees van Ede:
Als we weer alleen zijn kijkt Lo me met een glimlach aan.
‘Zal ik nog een mythe voor je verzinnen?’
‘Daar is het misschien te laat voor, hè?’
‘Iets over Narcissus? Oedipous? Zeg het maar. Niet dat het veel zal helpen … dood gaan we toch.’
‘Zelfs Harry Mulisch.‘
Lo grinnikt: ‘Hoewel die altijd zegt dat dat eerst nog maar eens bewezen moet worden.’
‘Is dat de essentie van jouw werk: verzet tegen de dood?’
Lo reageert teleurgesteld.
‘Kom op, Ceesje! Moet ik je nou zelf gaan uitleggen waar m’n werk over gaat? Liever blijf ik ongelezen en ongespeeld dan dat ik mijzelf moet reduceren tot een flaptekst. Dan had ik die beter metéén kunnen opschrijven, had een hoop werk gescheeld. Wil je die vraag alsjeblieft nooit meer stellen?’
Lodewijk de Boer (1937-2004) is van jongs af aan ingelijfd bij de meest betekenisvrije van alle kunsten, de muziek. Hij heeft het conservatorium doorlopen en speelt sinds 1961 altviool in het Concertgebouworkest onder Bernard Haitink. En in het Leonhardt-Consort onder leiding van Gustav Leonhardt (1928-2012), die een uitvoering van barokmuziek nastreeft op zogeheten authentieke instrumenten. In 1972 sluit hij zich aan bij de Instant Composers Pool van saxofonist Willem Breuker, later omgedoopt tot het Willem Breuker Kollectief. De Boer is trouwens zijn hele leven blijven spelen in een strijkkwartet met vrienden.
Hij doet van jongs af aan ook aan schrijven. Aanvankelijk nog geen toneel. Naar eigen zeggen schrijft hij in eerste instantie vooral werk van anderen over. Hoe leer je immers schrijven? Schrijfscholen bestaan er in de jaren zestig nog niet. Hij zou er trouwens niet naartoe gegaan zijn. De Boer leert zichzelf schrijven. Door bijvoorbeeld Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse over te schrijven en er dan halverwege een eigen draai aan te geven, en het resultaat vervolgens weer weg te gooien. En met ander bronmateriaal verder te werken.
Noh-theater
Gefascineerd door toneel raakt Lodewijk de Boer door twee gebeurtenissen, allebei in 1962. Met het Concertgebouworkest, waar hij zich overigens vanwege de kadaverdiscipline stierlijk verveelt, is hij op tournee in Japan. In zijn vrije tijd bezoekt hij voorstellingen van het klassieke Noh-theater, een gezongen en gedanste rituele vorm van muziektheater. De Boer: ‘Dat Noh is al zo oud dat Japanners er zelf nauwelijks nog naartoe gaan. Ik was verbluft – zelden zulk modern theater meegemaakt, nog nooit een opvoeringstijl gezien die zo categorisch om alle psychologie en lineaire verhaallijnen heen danst. Ik was perplex.’
In datzelfde jaar ziet hij in La Gaîté, een bovenzaal van Tuschinski, voorstellingen van de experimentele toneelgroep Test van Kees van Iersel (1912-1998). De toneelspelers bij Test, die allemaal elders werken en in hun vrije tijd met Van Iersel repeteren, introduceren tijdens hun voorstellingen (in de late avond of de nacht) al vanaf 1956 werk van de zogeheten absurdisten, in die tijd de toonaangevende nieuwe (maar zelden gespeelde) toneelauteurs van na de oorlog: Ionesco, Adamov, Beckett, Genet, Sartre, Arrabal, Camus, Pinter.
Lodewijk de Boer wordt geraakt door de mythische leegte en de zeggingskracht van de teksten: ‘In Nederland was het absurdisme nauwelijks bekend. Wachten op Godot werd hier met de grootst mogelijke omzichtigheid geïntroduceerd, met psychiaters erbij voor de nazorg. Omdat ik uit de klassieke muziek kom, kende ik het absurde theater niet. Totdat ik in La Gaîté kwam en Van Iersel ontmoette en met zijn toneelwerk kennismaakte. Ik luisterde naar die teksten als naar woorden van mensen die ik al jarenlang ken. Muziek is abstract. Taal is concreet. Tsjechov zag ik wel eens, ik vond het mooi, maar prikkelen deed het me niet. Maar dat absurdisme, dat slijpt de hersens, omdat het tegen de logica van de taal in gaat, tegen iedere psychologie, en wars is van inleving.’
Regisseur Kees van Iersel is op zijn beurt getroffen door Lodewijk de Boers enthousiasme voor het theater. Van Iersel en zijn troep Test krijgen ondertussen vanaf 1961 nationale erkenning en financiële ondersteuning van de overheid. Inclusief een eigen troep van ruim twintig acteurs, een nieuwe naam, Toneelgroep Studio, en een Amsterdams toneelhuis, de Brakke Grond in de Nes. Althans, de oude versie van dat gebouw, met een stijldansschool, overdag gebruikt als repetitielokaal en ’s avonds als foyer voor nabesprekingen, plus een bruin café. En met de beroemde Rode Zaal met de al even beroemde balkonnetjes met smeedijzeren hekwerken en het door ontwerper Wim Vesseur gebouwde open podium dat de zaal in steekt. Met de in een halve carré geplaatste kuipjes, hier en daar een tafeltje erbij; drank uit het café mag mee de zaal in. En er mag aanvankelijk ook worden gerookt tijdens de voorstellingen. Er is trouwens ook een ‘reisversie’ van dat podium, voor de uitkopen in het land, ongeveer een kwart van het aanbod van Studio.
Lodewijk de Boer: ‘Kees van Iersel is naar mijn studentenregies komen kijken. Dat deed niemand uit de toneelwereld. Hij zei tegen mij: zodra je uit dat orkest weg kan, kun jij hier de volgende dag naast mij vaste regisseur van de troep worden. En zo ging het. Ik heb daar dingen kunnen doen waar Kees bij doorlopen naar kwam kijken en waarvan hij tegen mij zei: ik vind het verschrikkelijk, maar jij gaat je gang! Met een glimlach. Dat is erg goed van hem geweest. Niet als baas van een gezelschap je stempel op die club te willen drukken.’
We schrijven het seizoen 1967-1968. De Boer neemt ontslag als altviolist bij het eerste orkest van het land. Overigens zonder de musicus uit zichzelf weg te jagen. Dat kan immers niet. Eens een musicus, altijd een musicus. Lodewijk de Boer wordt definitief theatermaker. Met muziek als blijvende oerbron. Hij zal het Nederlandse toneellandschap in de vele jaren die volgen beslissend op zijn kop zetten.
Uitprobeervoorstellingen
Ik maak in de jaren zestig van de vorige eeuw deel uit van een kleine groep ‘toneeljunks’ van het Noord-Hollandse platteland, allemaal kweekschoolstudenten, aspirant-onderwijzers. We zijn omnivoren. We drinken dus zeker ook het repertoire van de grote zalen gretig in en we verzinnen van alles om in Haarlem en Amsterdam schouwburgstoelen voor een habbekrats te verschalken. Maar in de Amsterdamse Nes, bij Toneelgroep Studio, daar wordt het toneelspelen als het ware opnieuw uitgevonden. We hebben al enkele seizoenen een zogeheten try-outabonnement voor studenten, een roze knipkaart die eruitziet als een rijbewijs, waarmee we alle uitprobeervoorstellingen, alle try-outs zien van de troep van Kees van Iersel.
Het seizoen 1967-1968 begint met een opwindende vuurpijl: de jonge toneelmaker Krijn ter Braak (1941) regisseert Ton Lutz (die net is vertrokken bij het schouwburgensemble Nederlandse Comedie) en de Utrechtse amateurtoneelspeler Marius Crans in het surrealistische droomspel De architect en de keizer van Assyrië van de voor de Spaanse dictator Franco gevluchte schrijver Fernando Arrabal. Talk of the town, deze voorstelling. De stem van steracteur Ko van Dijk schalt als een stadsomroeper door kunstenaarssociëteit De Kring: ‘Collega Lutz staat in de Nes in jarretelles en négligé met een amateurrrrr op de planken! Schandelijk!’ Feitelijk geen woord gelogen. Geweldige toneelavond trouwens. De statistieken tellen zestig uitverkochte voorstellingen in de Brakke Grond en ruim twintig op reis. Daarna spelen Andrea Domburg en Ton Lensink twee verstilde, mooie eenakters van de Amerikaan Lewis John Carlino, Sneeuwengel en Epifanie.
De ‘kerstpremière’ van Studio is tevens Kees van Iersels magnum opus, een montagevoorstelling avant la lettre over de Vietnamoorlog en moderne eenzaamheid, op scenario’s van de Amerikaanse Belg Jean-Claude van Itallie (1936), onder de verzameltitel Hoera Amerika. Een verhaal apart, die voorstelling.
Ton Lutz regisseert in het voorjaar van 1968 Marijke Frijlink, Lou Landré en Bram van der Vlugt in Romain Weingartens poëtische prachtstuk De zomer, over twee gelieven en twee katers, met muziek uit de late strijkkwartetten van Beethoven. De handvol voltreffers is compleet met Lodewijk de Boers Darts en Lijkensynode, twee eenakters van veertig minuten elk.
Darts vertelt een koningsverhaal in het afstervende Vedische rijk (grensgebied tussen Klein-Azië en het noorden van India), waar vorst Samgavad wordt bezeten door een aan waanzin grenzende geilheid voor zijn zus Vasudeva, die hij in het geniep observeert in haar intiemste momenten. Verblind door haar schoonheid besluit hij haar aan een gericht te onderwerpen, te geselen, ter dood te brengen en te verbranden. Lodewijk de Boer: ‘Daar staat hij dan, zijn lichaam ingesmeerd met de as van zijn verbrande zuster, en kijkt met uitpuilende ogen naar de verkoolde, instortende grenzen van zijn rijk.’ Deze geschiedenis wordt niet uitgebeeld of lineair verteld, maar gereconstrueerd: de koning speelt de geschiedenis na samen met zijn nar, die tevens de geile zuster verbeeldt.
Lijkensynode is een waargebeurde pausengeschiedenis uit het eind van de negende eeuw. Paus Stephanus de Zesde laat het lijk van zijn voorganger Formosus opgraven en sleept de stoffelijke resten in pausgewaad wegens corruptie voor een speciaal bijeengeroepen kerkvergadering, een synode. Niet de feiten zijn de motor voor dit stuk, maar de obsessie van een heerser om een ritueel te organiseren in de vorm van een katholieke eredienst, dat alles om een ordinaire wraak uit te voeren.
Lodewijk-de-Boer-dramaturgie
Lodewijk de Boer noemt de beide stukken een ‘verstening’ van de respectievelijke geschiedenissen. In de opening van Darts horen we zweepslagen en het zachte gepor van darts in levend vlees. De koning staat als een groteske figuur met paarse torso, reusachtige koningsmantel en een geslacht als een woekerend reptielennest. Hij zwijgt getergd en ondergaat gelaten de retorische samenvatting van zijn leven door zijn naakte nar: ‘Konden wij dit verhaal – getekend en gezien met de ogen boven de hand geheven, tot aan de horizon bedacht door een kind … Kon hij zijn been, zijn hand tot razernij gedwongen hout, zijn stilaan stijver en botter uitgegroeide … vuist geheven landschap, het verbeende blad van zijn been, verhout tot in het bot, oud als een tak, kon hij …’
In het begin van Lijkensynode komt een monnik op die zich voorstelt als de kerkhistoricus Liutprand (te spelen door een actrice) en die zijn relaas regelmatig onderbreekt door met de hand op onderbuikhoogte in het habijt te tasten: ‘Wij zullen u een indruk geven van het sterven van Paus Formosus zoals wij vinden dat het heeft plaatsgevonden … Ik bedoel de geschiedenis die zich opnieuw voordoet, zoals wij de tot lijk geworden geschiedenis van Paus Formosus spelen in een tijd waarin de geschiedenis zelf tot lijk is geworden …’
Ik leen de scripts uit de bibliotheek van het Toneelmuseum aan de Herengracht en tik ze over, om er ook als lezer meer greep op te krijgen. Fotokopiëren is in 1968 nog verdomde duur, overtikken lijkt me de meest praktische les in Lodewijk-de-Boer-dramaturgie.
De voorstelling, waarvan ik in eerste instantie maar een fractie begrijp, wordt getoond op een hallucinerend fysieke manier, zoals we dat alleen zien in gastoptredens door de toneelspelers van Grotowski’s Poolse theaterlaboratorium, en van het Living Theatre en het Open Theatre uit Amerika. Er gebeurt ook zo verdomde veel in Darts en Lijkensynode. Het is er druk en vol en wild en brutaal. In Darts worden pijltjes gegooid naar een etalagepop, waarop de nar, gespeeld door Lou Landré, steeds reageert met katachtige sprongen. Voor Lijkensynode maakt de experimentele filmer Frans Zwartjes twee korte films. Ergens aan het begin is een kruisigingscène waarin de Christusfiguur vrouwelijke vormen vertoont. Verderop is er een filminlas waarin we het lijk van Paus Formosus langzaam maar zeker zien verteren en verrotten, terwijl de stoffelijke resten borsten en brede heupen ontwikkelen. Het stuk, getoond als een diabolische ‘zwarte mis’, toont obsceniteiten die aan blasfemie grenzen. Allemaal zaken waarvan wij, afvallige en uitgetreden katholieke jongens, in de jaren van het ‘ezelsproces’ over heiligschennis, aangespannen tegen de volksschrijver Gerard Reve, geen genoeg kunnen krijgen. Natuurlijke erotische instincten in een celibataire mannenwereld spelen voor Lodewijk de Boer een centrale rol in de bezetenheid waarmee de paus zijn voorganger vervolgt.
Bladerend door dagboekaantekeningen uit deze tijd spat de verbazing van de zinnen, vol naïef opgetekende superlatieven: goed is dit, sterk, nauwkeurig, zorgvuldig voorbereid, alles lijkt te kloppen, gaaf teamwerk. Hopper, alias de maandagse kroniekschrijver van de Volkskrant Nico Scheepmaker, verwacht van de Nederlandse toneeljournalisten meer enthousiasme. In mei 1968 tekent hij op: ‘De critici moeten schuldbewust het hoofd buigen. Een Nederlandse schrijver, die de eerste keer beroepsacteurs regisseert met een resultaat, dat vergeleken kan worden met de beste regies. En ook nog een Nederlands schrijver die zelf het materiaal levert voor een soort toneel dat past binnen internationaal niveau!’
Boek: Memento Lo
Televisieregisseur Cees van Ede speelt de rol van de nar in de versie van Darts die in maart 1967, één jaar voor de première bij Studio, te zien is bij het Utrechts studententoneel. Van Ede maakt diverse documentaires over het werk van Lodewijk de Boer. Onlangs verscheen van hem het boek Memento Lo, over zijn belevenissen bij het maken van Darts en over de laatste maanden van De Boers leven in 2004. De film Een oude vogel vliegt over uit 1995 is op dvd bijgevoegd. Een prachtig dubbelportret.
Cees van Ede, Memento Lo
Uitgeverij IT&FB, Amsterdam 2015
ISBN: 9789064038211
€ 16,50