Sinds kort is de masteropleiding Scenografie verhuisd van Groningen naar de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Die bood al een bachelor Theatervormgeving aan. Inmiddels is er een belangrijk centrum ontstaan voor de opleiding van scenografen, geleid door Henny Dörr (master) en Trudi Maan (bachelor). ‘Vormgeving is een zwaar vak. Ik raad het mijn leerlingen vaak af.’
Dat de masteropleiding Scenografie aan de Hanzehogeschool Groningen leeg liep, vormde aanleiding voor de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU) om het stokje over te nemen. De inbedding in Utrecht was gunstiger omdat daar ook de bacheloropleiding Vormgeving is gevestigd en omdat de school een meer interdisciplinair karakter heeft en een internationaal netwerk. Als artistiek leider van de opleiding aan de HKU werd theaterwetenschapper en dramaturg Henny Dörr aangesteld, die al verschillende andere functies bekleedde aan de school. Ze werkt nauw samen met Trudi Maan, die vormgever en artistiek leider was van Bonheur voordat ze docent werd aan de bacheloropleiding Theatervormgeving aan de HKU, waar ze inmiddels alweer vijf jaar studieleider is.
Hoe beïnvloedt scenografie ons dagelijkse leven en wat kunnen scenografen doen om dat bewustzijn te vergroten, in het theater maar ook daarbuiten? Dat is de vraag die beide opleidingen, Scenografie en Theatervormgeving, verbindt.
De nieuwe opleiding werkt intensief samen met andere opleidingen, zowel met de bachelor Vormgeving als met de afdeling Theaterwetenschap van de Universiteit Utrecht en de master Fine Art van de HKU. Ook andere culturele instellingen zijn belangrijke partners, zoals Het Huis en het SPRING Performing Arts Festival.
Vorig jaar nam Dörr negen studenten aan, dit jaar dertien. Ze komen uit alle delen van de wereld. Gestreefd wordt naar een opleiding met twintig nieuwe studenten per jaar.
Designhype
Trudi Maan: ‘Ik stel mijn leerlingen vaak de vraag wat scenografie is en wat theatervormgeving is. Niet alleen in het eerste jaar. Ik herhaal de vraag in het tweede en derde jaar.’ Henny Dörr: ‘Voor de masterstudenten is het de ultieme onderzoeksvraag. Het is niet aan ons om uit te leggen wat scenografie is.’
‘We hebben een enorme designhype achter de rug. Er is veel goeds uit voortgekomen, maar ook veel slappe namaak en commercieel entertainment’, beweert Maan enigszins ondeugend maar stellig.
Dörr (met pet en mouwloos colbert): ‘Als ik met jou door de stad loop, kun jij mij dingen laten zien die ik nooit tevoren zag.’
Maan: ‘Tja, we volgen voortdurend een soort route die uitgedacht is. De etalage van de stad, maar er is ook een achterkant.’
Dörr: ‘Theater kent in zekere zin ook zo’n winkelstraat. Alles draait om codes. Of je nu door de Kalvertoren loopt of door de Stadsschouwburg, voortdurend word de suggestie gewekt van een open structuur. De openbare ruimte is een transparante ruimte.’
Maan: ‘Met individuen en routes die gearrangeerd zijn. De winkeljuffrouw en de mevrouw van de schouwburg zijn weliswaar steeds minder formeel gekleed, maar ze dragen wel een uniform en hebben een geprogrammeerd gedrag.’
Dörr: ‘Wij leiden studenten op die ontdekken hoe het ook anders kan.’
Hybride
Praten met Dörr en Maan is vooral ook discussiëren. Tijdens het gesprek halen ze allerlei aannames onmiddellijk onderuit. Zo ook deze: scenografie is toch steeds belangrijker aan het worden in theater, omdat de disciplines zich meer mengen?
Maan: ‘Hedendaags theater is helemaal niet zo interdisciplinair. Dat is een mythe. Er is wel degelijk een hiërarchie; een regisseur, producent of zakelijk leider die de dienst uitmaakt!’
Dörr: ‘Hybride is een ander modern woord van deze tijd. Maar we zien gelukkig ook autonome makers die een eigen manier van werken zoeken en eigen teams samenstellen, zoals het duo Clement en Sanôu (Eddy van der Laan en Pepijn Rozing) met Lotte de Beer, Miek Uittenhout, FC Bergman of Wunderbaum. Daar beweegt iets.’
De bachelor vormgeving leidt niet één soort ontwerper op. De een werkt autonoom, een ander is meedenkend ontwerper en maakt verfijnde maskers en/of brutale kostuums. Maar makers zoeken volgens Maan vooral vormgevers die ook kunnen uitvoeren.
Maan: ‘Zakelijk leiders bieden één ongespecificeerd bedrag voor materiaal, arbeid en honorarium aan, dat is geen manier van werken. Bij de uitwerking van een productie zou meer nagedacht moeten worden over het honorarium van een vormgever en het budget dat nodig is om de vormgeving van een productie te realiseren.’
Dörr: ‘Het artistiek intellectueel vermogen van de vormgever wordt vaak vergeten of overgeslagen. Wij proberen studenten daarin te vormen.’
Durven
Maans leerlingen zijn in de loop der tijd jonger geworden. Ze hebben minder bagage dan vroeger maar aan hun enthousiasme, inventiviteit en volharding is niets veranderd.
Maan: ‘Vormgeving is een zwaar vak. Ik raad het mijn leerlingen vaak af en kies voor mensen met een niet te stuiten passie voor het vak, mensen met uithoudingsvermogen. Je wordt opgeleid voor een niet-beschermd beroep. Wat je moet leren is durven: durven ontwerpen, durven op mensen af te stappen, durven falen. Een scheppend beeld maken vanuit autonomie is iets totaal anders dan iets nabootsen. Je moet lef hebben in dit vak.’
Dörr: ‘Je hebt mensen die enigszins leiding kunnen nemen en richting kunnen geven. Maar de moeilijkste studenten zijn degenen die precies weten wat ze willen. Dat is nu juist iets wat wij onze studenten willen afleren. Het gaat om creatieve processen waarvan het resultaat open ligt. Als je de uitkomst al weet, dan loopt het proces vast en kun je net zo goed stoppen. Bij ons draait alles om de stimulatie van het waarnemingsproces. In de master moeten leerlingen verder op een bepaald niveau kunnen werken. De opleiding biedt geen vaardigheden, studenten brengen zelf vaardigheden in. Alles draait om het openbreken van die vaardigheden en het doorbreken van de eigen aannames. Ik kies leerlingen met diverse achtergronden. Er zijn theatermakers, choreografen, beeldend kunstenaars, grafische kunstenaars, architecten, videokunstenaars en ook vormgevers. Die diversiteit zoek ik bewust op. Het bevordert het denken buiten de eigen kaders. Studenten komen met de ambitie om vanuit hun praktijk scenografie te onderzoeken. Ze zijn onafhankelijk maar zijn ook teamspelers. Het auteurschap is een mythe, persoonlijk zet ik veel vraagtekens bij het begrip autonomie. Wat mij betreft gaat dat over leiderschap kunnen nemen over het eigen artistieke proces en het eigen talent. Weten hoe je wilt werken, waar je wilt werken en met wie je wilt werken. Het maakt me niet uit of iemand in het theater gaat werken, in een witte of glazen doos of op Lowlands. Theatrale processen onderscheiden zich van andere processen juist omdat ze over communicatie gaan en over samenwerking met anderen. Vorig jaar hebben wij het eindejaarsproject Curating us georganiseerd. Het nam het hedendaags curatorschap onder de loep en gaf bloot wat voor innovatieve autonome kwaliteiten en performatieve elementen de scenografie heeft. Studenten kregen een locatie toegewezen waarin ze elkaars werk moesten cureren. Er ontstond een gezamenlijk ownership, momenten van co-creatie die elk individueel werk op een hoger plan tilden. Dat gegeven is essentieel als je in het theater werkt. Theater deel je met de groep die het maakt en de groep die het ziet, de toeschouwers.’
Misverstanden
Op de vraag of het belangrijk is dat vormgevers en scenografen verbaal sterk zijn, antwoordt Dörr: ‘Het is ook een voordeel dat vormgevers niet werken vanuit taal. Taal is net zo vervuild als beeld. De meeste conflicten komen voort uit onderlinge misverstanden. Wij hebben een cultuur die heel erg beeld en media-wise is, maar op analytisch niveau schieten we tekort. Bovendien vertrouwen we te weinig op onze intuïtie. Ik ben een theaterwetenschapper, maar ik durf van mezelf te zeggen dat ik visueel “geletterd” ben. Dat ik beeld kan lezen en ook kan praten vanuit beeld. Ik ben met studenten in gesprek via het beeld en dan heb ik de leuke taak om daar ook woorden aan te geven.’
Maan loopt al een flinke poos mee in het vak. Op de vraag wat de belangrijkste verschuivingen zijn in het veld antwoordt ze: ‘Vroeger waren er gezelschappen met ateliers, waar ook jonge makers terecht konden. We waren geen concurrenten, maar dreven mee. De gezelschappen hadden budget en materiaal, daar mocht je gebruik van maken. Dat is er niet meer.’
Dörr: ‘Studenten knappen erop af en vertrekken steeds vaker naar het buitenland.’
Maar er zijn ook positieve ervaringen. Dörr: Een van mijn studenten, een Taiwanese architecte die installaties maakt in de stad, liep stage bij de scenograaf van Theater Utrecht tijdens het repetitieproces van Stad der Blinden. Natuurlijk moest ze veel koffie zetten. Maar uiteindelijk kreeg ze de verantwoordelijke taak om de voorstelling aan te passen voor een veel kleinere locatie tijdens Oerol. Zij was als geen ander in staat dat te doen.’