‘Ik denk niet dat het nog ergens op slaat om artiesten naar hier te laten vliegen om één enkele voorstelling te spelen’ De grote internationale podiumkunstenfestivals in Europa zijn gebouwd op het ideaal van interculturele solidariteit en nieuwsgierigheid. Dat ideaal is in deze tijden van onverminderd belang, maar het staat soms op gespannen voet met een ander streven: de strijd tegen klimaatverandering en voor ecologische duurzaamheid. Hoe gaan Nederlandse festivals hiermee om?
De kersverse artistiek directeur van SPRING Festival, Grzegorz Reske, kreeg in zijn loopbaan in zijn geboorteland Polen op vrij directe wijze te maken met de groeiende invloed van het populistisch nationalisme. Met de opkomst van de conservatief-nationalistische PiS werden hij en zijn partner Marta Keil, gezamenlijk curators van het internationale podiumkunstenfestival Theater Confrontations, uit hun functie ontheven. ‘Het pijnlijke was dat dat niet eens door PiS zelf gebeurde, maar door centrumpartijen die onder invloed van de groeiende populariteit van PiS naar rechts meebewogen. Ons programma zou worden ‘bepaald door een linkse ideologie die lijnrecht tegenover echt theater staat.’
Nu, vier jaar later, geeft hij dus opnieuw leiding aan een internationaal festival. ‘Kunst kan een belangrijke rol spelen in bewustzijn creëren van andere perspectieven en ervaringen, en kan zo tegenwicht bieden aan nationalisme en xenofobie. Dat geldt des te meer voor de podiumkunsten: de live ontmoeting met elkaar, in een tijdelijke gemeenschap, heeft een heilzame werking – zeker in een tijd waarin fysieke nabijheid al zo lang onder druk staat. Ik zie een gevaar in hoe we ons steeds meer afsluiten van de buitenwereld, dat maakt het gemakkelijker om elkaar als vijanden te zien.’
Tegelijkertijd is Reske doordrongen van de noodzaak van een duurzaamheidstransitie in de internationale artistieke praktijk. ‘Ik denk dat de ecologische gedachte hand in hand kan gaan met een beleid waarin kunstenaars meer ruimte wordt geboden om een duurzame praktijk op te bouwen. Podiumkunstenaars met een internationale carrière leiden vaak enorm gefragmenteerde levens, ze zijn continu onderweg en kunnen nergens wortelen. Dat is niet alleen slecht voor het milieu, maar trekt ook een zware wissel op henzelf. In de strijd tegen een neoliberale prestatiemaatschappij, waarin je continu moet produceren en je moet profileren, kunnen internationale kunstenaars en milieu-activisten elkaar vinden.’
Reske ziet de oplossing in een intensieve samenwerking met een beperkt aantal kunstenaars. ‘Ik denk niet dat het nog ergens op slaat om artiesten naar hier te laten vliegen om één enkele voorstelling te spelen. De vraag die ik mezelf en het SPRING-team voorleg is: kunnen we ons een festival voorstellen waar we niet twintig, maar zes kunstenaars uitnodigen, die dan allemaal meerdere projecten meenemen, en een intensievere samenwerking met de stad aangaan? Daarmee verschuift de focus ook naar kunstenaars die balanceren tussen puur artistiek onderzoek en een bewustzijn van de gemeenschap waarbinnen die kunst wordt gemaakt.’
‘Daarnaast: kunnen we veel meer samenwerken met andere festivals, zodat we internationale kunstenaars een Europese tour kunnen aanbieden, en ze maar een reis met het vliegtuig hoeven te maken? We moeten af van de onzinnige concurrentiestrijd om internationale premières en ons veel meer op samenwerking richten, we moeten onze onderscheidingsdrang opzij durven zetten.’
‘Ik merk bij mijn internationale collega’s dat daar ook een verschuiving in plaatsvindt: we hoeven niet alles meer zelf te gaan zien, we vertrouwen meer op elkaars blik. Dan hoef ik minder te reizen, wat niet alleen ecologisch voordeel oplevert maar me ook in staat stelt om mezelf meer met mijn eigen lokale gemeenschap te verbinden: Utrecht en omstreken. Juist als internationaal festival moet je je er altijd van bewust zijn dat je in dienst bent van het lokale publiek: als een artistieke keuze niet ook bij hen ‘landt’ kun je je afvragen of het wel de juiste keuze is.’
Reske wil bovendien aandacht blijven houden voor socio-politieke rechtvaardigheid in zijn artistieke beleid. ‘Het Europese kunstenveld heeft een speciale verantwoordelijkheid jegens kunstenaars en gezelschappen in landen in het Globale Zuiden, die vaak niet door hun eigen regeringen worden ondersteund. De ongelijkheid is tijdens de coronacrisis nog erger geworden: waar Europese gezelschappen vaak op overheidssteun konden rekenen, zijn veel internationale gezelschappen eenvoudigweg verdwenen.’
Annemieke Keurentjes, de programmamanager theater & dans van het Holland Festival, merkt dat ze in haar eigen werkpraktijk worstelt met de noodzaak van vliegreizen. ‘Net als de meeste mensen heb ik een bepaalde vorm van vliegschaamte ontwikkeld en probeer ik vliegreizen zo veel mogelijk te beperken. Maar ik merk ook dat het bijzonder belangrijk is voor het doorlopende gesprek met internationale kunstenaars dat ik hen in hun eigen land kom bezoeken. Mensen voelen zich gezien en gewaardeerd als je naar hen toe gaat, en zeker als die erkenning er in hun eigen land niet zo sterk is, vormt dat een steun in de rug. Daarnaast biedt het een veel beter begrip van iemands artistieke praktijk om het werk in hun fysieke omgeving te zien – van tijd tot tijd is dat live contact echt nodig om voeling te krijgen met kunstenaars. Maar ik probeer het zo efficiënt mogelijk te plannen, ik ga niet iedere maand naar een ander continent. Bovendien hebben we bij Holland Festival de regel dat je alleen het vliegtuig neemt als de treinreis langer dan zes uur zou duren.’
Niet al Keurentjes’ internationale collega’s delen haar scrupules. ‘Er zijn professionals die vrolijk doorvlogen tijdens de hele pandemie. We spreken elkaar daar eigenlijk niet vaak genoeg op aan. Er zijn wel internationale platforms die ecologische zaken aankaarten, maar daar komen vooral mensen naartoe die al sterk met het klimaat begaan zijn. Wij zijn overigens ook geen absolute koploper: een plek als Théâtre de la Ville in Parijs heeft als uitgangspunt dat er alleen met de trein wordt gereisd. Dat is bij het Holland Festival niet mogelijk omdat we een veel kleiner team hebben en ik het me vanwege het contact met de collega’s in Amsterdam niet kan permitteren om te lang onderweg te zijn.’
‘Het Théâtre Vidy-Lausanne heeft onlangs een pilotproject opgezet met Katie Mitchell en Jérôme Bel, dat zich richt op duurzame internationale samenwerking, zowel inhoudelijk als productioneel. Eén onderdeel ervan is kennisuitwisseling op gebied van duurzaam werken; het ander is een eerste voorstelling waarvoor een uitvoerig script en pakket van eisen is uitgewerkt door Katie Mitchell.’ Zij heeft een tekst gekozen die door een lokaal team zal worden geënsceneerd. Eromheen is een hele verzameling regels opgesteld: het stuk moet zo energie-arm als mogelijk worden gemaakt, de deelnemers mogen niet vanuit een andere stad komen, alle benodigde stroom moet op het podium worden opgewekt. Wij zijn ook in dat project gestapt, maar het is wel nog een zoektocht: ik heb bijna een jaar besteed om aan het team in Lausanne uit te leggen dat geen enkele lokale regisseur mee zou willen werken als alles al te veel vastligt, er moet wel sprake zijn van echte artistieke uitwisseling.’
Naast dit soort speciale projecten gelooft Keurentjes net als Reske in het potentieel van intensievere samenwerking tussen festivals. ‘Er wordt nu op een andere manier gekeken naar gezelschappen van met name buiten Europa die langs verschillende festivals reizen. Er was een periode veel kritiek op die praktijk omdat ‘alle festivals er hetzelfde uit gaan zien’ maar dat is de laatste tijd verstomd, omdat iedereen wel door heeft dat we het ecologische voordeel echt niet meer kunnen negeren.’
‘Ik denk dat live podiumkunsten echt een ander effect kunnen sorteren op het begrip van de ander dan andere kunstvormen. De manier waarop mensen bewegen en omgaan met hun lichaam, dat verschilt per cultuur. Dat live zien en meemaken heeft een grote impact, het is de meest directe confrontatie met de ander en het andere. Ruimte voor empathie en begrip creëren is zelf een vorm van duurzaamheid.’
Volgens Mark Yeoman, artistiek directeur van Festival Noorderzon, legt de internationale podiumkunstensector iets te veel de nadruk op het belang van minder vliegen. ‘Het is natuurlijk een belangrijke factor, en we zijn er ook zeker mee bezig. We hebben berekend hoe veel kilometers er jaarlijks voor Noorderzon worden gevlogen, door mijzelf, mijn medewerkers en de kunstenaars. Dat kwam uit op zo’n 900 duizend kilometer per jaar. We richten ons er de komende jaren op om dat getal per jaar met 10 procent te verminderen, en ons festival op basis van dat streven anders vorm te geven.’
‘Door intercontinentale gezelschappen met meerdere Europese festivals te programmeren, verminder je het vliegverkeer substantieel – ik programmeer alleen nog kunstenaars van een ander continent als ik dat met minstens een andere partner kan doen. Vanwege COVID-19 zijn we sowieso al veel meer met andere festivals in gesprek. Enkelen van ons zijn erg competitive als het gaat om wie er een première krijgt, en daar moeten we echt aan voorbij. Misschien kunnen we de term ‘Europese première’ beter helemaal afschaffen. We moeten onze collega’s en de politiek ervan overtuigen dat solidariteit belangrijker is dan exclusiviteit. Dat is ook een gesprek dat ik al een tijdje met het Fonds Podiumkunsten voer: het gegeven van ‘exclusiviteit’ is belangrijk voor ons profiel als we aanvragen schrijven, maar moet alles op Noorderzon exclusief zijn? En ‘exclusief’ voor wie? 99 procent van het publiek gaat toch niet naar meerdere Europese festivals, dus die focus op exclusiviteit is helemaal niet in het belang van het publiek, het is gewoon dick waving. Terwijl ik als artistiek directeur natuurlijk wel vind dat je je als festival op de een of andere manier moet onderscheiden, het blijft een evenwichtsoefening.’
‘Er is echter veel te zeggen over de focus op een te grote focus op de luchtvaart. De vraag is: we moeten de planeet redden, maar hoe gaan we dat doen? Recent onderzoek van de University of Oxford heeft uitgewezen dat de luchtvaartsector verantwoordelijk is voor 4 procent van de opwarming van de aarde, en dat die sector niets meer aan verdere opwarming zou bijdragen als het vliegverkeer met 2,5 procent per jaar afneemt tot 2050. Dan lijken me twee zaken belangrijk. Ten eerste hoeven we niet allemaal meteen te stoppen met vliegen, op voorwaarde dat we ons vliegverkeer structureel verminderen in de komende jaren, en ten tweede dat 96 procent van de klimaatopwarming door andere zaken wordt veroorzaakt.’
‘Bij Noorderzon vinden we het belangrijk om ons ook op die overige 96 procent te richten. We zijn al sinds 2006 bezig met ecologische duurzaamheid. Er waren toen nog weinig studies over de ecologische impact van evenementen. Algemeen directeur Femke Eerland heeft toen drie jaar samengewerkt met de organisatie Green Key om richtlijnen te ontwikkelen. Dat resulteerde in een nieuw internationaal keurmerk voor grote evenementen, dat zich baseert op allerlei verschillende elementen: gebruikte materialen (vooral plastic), het verbruik van (bio-)brandstof, al dan niet groen stroomgebruik, watergebruik, et cetera. Sindsdien voeren we beleid op basis van die handvatten, inmiddels hebben we sinds 2009 een gouden accreditatie van Green Key, als eerste grote evenement in Nederland.’
‘Er zijn internationaal heel wat projecten die zich op duurzaamheid richten, maar er is ook enorme begripsverwarring: sommige initiatieven gaan over ecologie, andere over fair practice, weer andere over een duurzame verbinding aangaan met je lokale omgeving. Ik hoop dat het Europese podiumkunstenveld zich de komende vier tot zes jaar op een beperkt aantal initiatieven zet, zodat we de neuzen dezelfde richting op hebben. En daarbij moet het er niet om gaan wie ‘de eerste’ met iets was, maar wat het beste idee is.’
beeld Milo