Ze trok van Curaçao naar Nederland en vandaar naar Suriname en terug. Actrice Helen Kamperveen (71) heeft een rijk (theater-) leven achter zich, maar kijkt graag vooruit. Jenny Mijnhijmer ging met Kamperveen in gesprek. ‘Toen ik meer mainstream werd was dat niet alleen goed voor mij, maar ook om te laten zien dat er echt wel Zwarte acteurs bestonden.’
Soweto, maart 1992. Ik zit in een busje met Otto Sterman, Gerda Havertong, Rufus Collins, Paulette Smit, Mike Libanon, Maarten van Hinte, Gustav Borreman en Helen Kamperveen. We zijn op weg naar het bekende township om daar voor de lokale bevolking een Tori te spelen.
We zijn de spelers van Antigone van Theatergroep De Nieuw Amsterdam (DNA) en we zijn met die productie afgereisd naar Zuid-Afrika, met toestemming van het ANC. Freek de Jonge, Bert Schierbeek, Circus Custers, Thea Doelwijt en Ton Anbeek zijn ook onderdeel van de eerste Nederlandse culturele delegatie die het land bezoekt na de culturele boycot ingesteld door de VN vanwege de apartheid. Mandela is net vrij. Het Zuid-Afrikaanse Vrye Weekblad, een van de weinige progressieve kranten in de taal van de Afrikaners, heeft het Breaking the Barriers festival georganiseerd.
Nadat we de eerste reeks voorstellingen van Antigone in het Market Theatre voor een wit publiek hadden gespeeld, drong het besef door dat de kaarten te duur waren voor de Zwarte Zuid-Afrikanen. Rufus Collins, onze regisseur, vond dat onacceptabel. Als we voor witte mensen wilden spelen hadden we hier niet hoeven te komen. Als zij niet naar ons kunnen komen dat gaan wij naar ze toe.
Naarmate we verder Soweto in rijden worden we stiller en stiller. We kennen natuurlijk de beelden van de shacks met de zinken daken van televisie. Maar de realiteit is vele malen erger. De stank van het getto wordt sterker. Otto Sterman begint te huilen. Ik kijk naar Helen; verbijstering in haar ogen, en woede. We beginnen allemaal te huilen. Totdat we aankomen bij het kleine openluchttheater midden in Soweto waar ongeveer honderd man verwachtingsvol op ons wacht. Hun kracht geeft ons nieuw energie. Dus we stappen uit en doen wat we goed kunnen: theatermaken.
Helen Lochem wordt geboren op Curaçao waar ze opgroeit in een hecht gezin met haar drie zusters. Op haar 14de ziet ze een voorstelling van Henk van Ulsen, Dagboek van een Gek, die op tournee is in wat toen nog De West heet. Het maakt een grote indruk op haar. Maar het besef dat ze zelf ook zou kunnen gaan spelen is nog niet geboren. Het gezin verhuist dat jaar naar Nederland en op haar 17de wordt ze aangenomen op de Kleinkunstacademie. In haar tweede jaar wordt ze gescout door een modellenbureau en vertrekt ze naar London met een dik contract op zak om te werken op de catwalk.
Na een aantal jaar trouwt ze met Johnny Kamperveen en in 1972 verhuist ze naar Suriname. Daar begint haar theatercarrière bij het Doe-theater van Thea Doelwijt als ze wordt gecast in de voorstelling Land te Koop. Helen speelt daarna nog in andere producties maar doet ook nog steeds modellenwerk. Het lijkt allemaal te passen, werk en gezin.
Totdat Bouterse aan de macht komt en de Decembermoorden van 1982 plaatsvinden, waarbij haar schoonvader wordt vermoord.
Helen vlucht met haar gezin uit Suriname en komt weer in Nederland wonen. Daar blijft ze spelen. Na een voorstelling met Thea Doelwijt ontmoet ze regisseur Rufus Collins, een Zwarte Amerikaan die de grondlegger zou worden van het multiculturele toneel (zoals het toen nog werd genoemd) in Nederland. Helen wordt zijn muze en Rufus wordt haar artistieke redder. Ze speelt hoofdrollen in zijn producties van De Negers, Tramlijn Begeerte en Schutting (Fences). Als Norman de Palm en Felix de Rooy Cosmic Illusion oprichten speelt Helen ook regelmatig in producties van hen.
Helen wordt inmiddels veelgevraagd als actrice. In 1990 speelt ze met Anne Wil Blankers De meiden bij het Nationale Toneel. Het seizoen daarop staat ze in een stuk van Astrid Roemer bij het Theater van het Oosten en in Slotkoor van Botho Strauss bij het Nationaal Toneel. Daarnaast doet ze veel televisie en filmprojecten. In 1996 keert ze terug naar Suriname met haar gezin. Het land heeft weer een burgerregering met president Venetiaan en het radiostation ABC van haar man en schoonvader, dat door Bouterse was afgebrand, wordt heropend. Helen wil meedoen aan de wederopbouw van Suriname. Ze blijft ook spelen. Haar bekendheid wordt nog groter door haar glansrol in de toneelbewerking van de roman De Koningin van Paramaribo van Clark Accord, bij het Cosmic onder leiding van John Leerdam.
Als de VPRO jeugdserie De Taxi van Palemu wordt opgenomen in Suriname wordt Helen gevraagd om de casting op zich te nemen voor alle kinderrollen. Dan overlijdthaar man Johnny onverwachts en besluit ze in Suriname te blijven om de jeugdtheaterschool On Stage op te richten. Gedurende acht jaar is ze daar directeur en telt de school meer dan 130 leerlingen van wie een aantal doorstroomt naar de theatervakscholen in Nederland.
Sinds Antigone ben ik altijd close gebleven met Helen. We zien elkaar niet vaak dus de kans om haar te interviewen greep ik met beide handen aan. Ik ontmoet haar in haar prachtige appartement waar ze op me wacht met rijst, pom en verhalen.
Helen, hoe gaat het met je?
‘Druk. Ik heb dingen te doen.’
Lekker toch?
‘Ik klaag niet. Ben nu 71 en still going strong. Ik ben net klaar met het draaien voor Zenith, een serie van Joost van Hezik met heel veel jonge mensen. En ik heb heel veel vertrouwen in de toekomst wat betreft inclusiviteit en zo. Die jonge mensen, daar moeten we het van hebben, die jonge generatie pikt het gewoon niet meer. Ik zat in de auto met een meisje van negentien, wit, ze deed productie. Ze zegt tegen mij: ‘Ik vond het zo fantastisch dat ze voor die moeder een Zwarte vrouw namen. Maar ik was zo teleurgesteld dat ze dan toch weer een verpleegster is.’ En ik dacht, ik heb mijn hele carrière moeten uitleggen waarom ik niet alleen maar verpleegsters of schoonmaaksters wilde spelen. Ik werd er helemaal ontroerd door.’
Als ik kijk naar hoe jij begon in het theater, eerst in Suriname bij het Doe-Theater natuurlijk, was je toen al politiek bewust? Of wilde je gewoon spelen?
‘Nee joh, ik was 22. Ik kende Suriname toen niet eens, ik wist niet wat daar gebeurde maar door die productie ben ik wel gaan denken. Je leert van elke stap die je zet. Wat ik leuk vond aan spelen bij het Doe was de open, luchtige manier waarop politiek kritische stukken werden gemaakt. Ik weet nog dat ik werd gevraagd om auditie te doen. En ik moest zingen, want er zaten altijd liedjes in de voorstellingen. Ik kan niet zingen maar je gaat ervoor. Tot de dag van vandaag denk ik dat ik toen ben aangenomen omdat ik goed van links naar rechts kon lopen, dat had ik wel geleerd op de catwalk.’
Maar je had toch gewoon talent?
‘Zeker. Maar pas toen ik in Nederland met Rufus Collins ging werken ontdekte ik dat spelen nog veel meer kon zijn.’
Wat bedoel je dan precies?
‘Ik ontdekte door stukken als Tramlijn Begeerte en Schutting hoe heerlijk het is als je je tanden in een rol kunt zetten. Bij het Doe-Theater heb ik veel geleerd, begrijp me niet verkeerd. Maar het was meer cabaret dan ingeleefd spel. En ik hou van spelen. Door Rufus heb ik alles geleerd over method acting en leerde ik de rijkdom kennen van de Zwarte toneelliteratuur. Die kende ik daarvoor niet genoeg.’
Hoe zou je jezelf nu beschrijven als acteur? Wat maakt je anders dan toen je begon, wat heb je geleerd?
‘Kijk, ik ben op het hoogtepunt van mijn carrière gewoon voor achttien jaar weggegaan.’
Na het Nationale Toneel toch?
‘Ja, en na de Koningin van Paramaribo. Ik ben blij dat ik ben gegaan, want wat ik heb gedaan voor Suriname daar ben ik elke dag weer blij over. Als ik al die kids zie die naar de toneelschool zijn gegaan, dan word ik daar gelukkig van.’
Romana Vrede is nu een vanzelfsprekendheid bij Het Nationale Theater maar jij was de eerste Zwarte actrice die een dragende rol speelde bij het Nationale Toneel zoals het toen nog werd genoemd. Hoe kwam je daar terecht? ‘Shireen Strooker werd gevraagd die productie te regisseren. En zij wilde niet weer wat ze al heel vaak had gezien. Twee witte actrices die de rollen zouden spelen. Shireen wilde het anders doen. Ze wilde het alleen doen als één van de meiden werd gespeeld door een Zwarte actrice. Dus toen heeft ze mij gevraagd. Het was een genot om samen te spelen met een icoon als Anne Wil Blankers. Ik heb veel geleerd maar het was ook belangrijk toen, in 1990, om zichtbaar te zijn buiten de ‘multiculturele cirkels’.’
Je hebt veel gedaan in die tijd voor theatergroep De Nieuw Amsterdam en Cosmic.
‘Ik had Rufus Collins leren kennen via Henk Tjon, en daardoor ook John Leerdam. Toen was er nog niet de diversiteit die je nu begint te zien in het acteursbestand. We waren op één hand te tellen; Gerda Havertong, Jetty Mathurin, Chris Comvalius, Maureen Tauwnaar en ikzelf natuurlijk. We speelden veel voor ons eigen publiek. In de Engelenbak in de Nes of in het oude werktheater gebouw in de Spuistraat. Maar je zag ons zelden in de schouwburg of in Frascati. Dus toen ik meer mainstream werd was dat niet alleen goed voor mij, maar ook om te laten zien dat er echt wel Zwarte acteurs bestonden.’
Dat roepen ze nog steeds helaas: ‘We kunnen ze niet vinden’. ‘Maar er zijn wezenlijke stappen gezet. Jij en ik hebben dit terugkerend discours over diversiteit al meerdere malen meegemaakt in de laatste dertig jaar. Die golf diversiteit die ik nu zie is veelbelovend, toch?’
We zijn onderweg, nog steeds. Laten we het maar even daarbij houden. Even terug naar die achttien jaar dat je weer in Suriname woonde. Je vond daar een nieuwe missie?
‘Jazeker! Behalve dat ik af en toe naar Nederland vloog voor een rol in een film of een serie werd ik ook gevraagd om mee te helpen met de casting van een kinderrol in een jeugdserie van de VPRO, De Taxi van Palemu. De opnames waren in Paramaribo dus ze zochten lokale kids. Ik heb toen 170 jonge talenten voorbij zien komen en ik kon er maar tien casten. En toen dacht ik: maar al dat talent heeft geen plek om zich te ontwikkelen. Dus toen besloot ik om een jeugdtheaterschool op te zetten in Suriname: On Stage.
Met de hulp van Stichting Doen, de Nederlandse ambassade en andere sponsors kon ik een pand krijgen dat op de monumentenlijst stond. Dus dat was helemaal mooi. Ik heb toen jeugdtheatermakers uit Nederland over laten komen en die hebben mij geholpen met het opzetten van de school en het curriculum. En ja, ik heb acht jaar met liefde die school geleid. Maar op een gegeven moment begon ik het toch te missen, dat ik niet meer regelmatig zelf kon spelen. En mijn man was ondertussen helaas overleden, mijn jongste zoon was inmiddels oud genoeg om zijn Surinaamse identiteit niet te verliezen, dus toen besloot ik weer terug naar Nederland te komen.’
En toen was je weer in Nederland, en toen?
‘Eenmaal terug, was ik zeer blij als ik werd gevraagd voor kleine dingetjes. Mensen weten niet meer wat je kunt, doe het nou maar dacht ik. Het eerste grote ding dat ik heb gedaan was iets dat ik zelf had geïnitieerd: de productie Paramaribo Texel met Leny Breederveld. Dat hebben we in de theaters en op tournee gespeeld. Daarna heb ik Decemberdagen gedaan bij
Rudolphi, met regisseur Jette Derlagen, ook zelf geïnitieerd. Ik wilde met die productie vertellen dat een groot trauma zoals de Decembermoorden een heel volk en zelfs families kan verdelen. Eigenlijk net zoals corona dat afgelopen jaar heeft gedaan. Ik ging zelf dingen maken want ik was niet altijd meer geïnteresseerd in het spelen van de droom van een ander.’
Na de Decembermoorden en hoe jij daarover geen blad voor de mond nam, werd je lang eerst gezien als activist en pas daarna als acteur. Was dat lastig?
‘Toen het pas was gebeurd, niet natuurlijk. Dan wil je de hele wereld erover vertellen. Maar op een gegeven moment, nadat er een paar jaar waren verstreken, en ik in een talkshow of panel zat en er weer daarnaar werd gevraagd, dacht ik wel: ik heb ook gewoon een vak. Mag ik ook gewoon een keer dáárover praten, in plaats van over mijn cultuur. Ik heb geen idee waar Gerardjan Rijnders vandaan komt, en dat is ook niet echt belangrijk voor het werk dat we doen, toch? Je bent je constant bewust dat je een uitwedstrijd aan het spelen bent.’
Wil je ooit nog theater doen?
‘Ik moet je zeggen dat wordt wel steeds zwaarder voor me. Dat in die auto gaan zitten elke dag om twee uur, pittig. En al helemaal op festivals en in openluchttheaters. Het is zeker de moeite waard maar het gaat je niet in de koude kleren zitten.’
Wat zou je nog willen?
‘Ik zou nog best een Medea willen spelen of iets over de zoektocht naar een gebalanceerd leven. O, en ik ga volgend jaar een heel leuk project doen. Ik mag er nog niets over zeggen maar ik kijk er echt naar uit. En zo komen er nog steeds dingen op mijn pad. Ik heb nog steeds geen agent want iedere keer denk ik: dit is mijn laatste rol. Maar ze blijven me maar vragen. Dus ik ga nu toch maar op zoek.’
Maar je bent in je element toch?
‘Jazeker Op mijn 71ste wil ik dingen doe waar ik echt achter sta. Ken je die film van Simone Signoret La vie devant soi? Dat je oud en dik kan zijn en vanuit je stoel een verhaal mag vertellen. Heerlijk.’
Foto: Stichting Urban Myth