Zoals het kolonialisme zelf meerdere gezichten kent, zijn er ook verschillende denkrichtingen voor wat betreft dekolonisatie. Dat begrip wordt momenteel breed omarmd, maar daarbij ligt historisch onbegrip en inflatie ervan op de loer, stelt Sruti Bala. De theaterwereld in Nederland doet er goed aan daarvan op de hoogte te zijn.
De afgelopen jaren is het begrip ‘dekolonisatie’ in rap tempo verworden tot een sleutelwoord binnen het Nederlandse culturele veld. De term wordt breed omarmd door kunstenaars, wetenschappers, programmeurs en kunst- en educatieve instellingen. Het is niet verwonderlijk dat dekolonisatie een veelvoud van betekenissen heeft aangenomen; van aandacht voor koloniale geschiedenissen van instellingen (‘dekoloniseer het museum’), tot kritiek op het eurocentrisme (‘dekoloniseer het curriculum’), tot een eerlijke vertegenwoordiging van tot nu toe gemarginaliseerde gemeenschappen (‘dekoloniseer theaterfestivals’), tot een emancipatoire taalgebruik (‘dekoloniseer de geest’), en een meer recente focus op niet-Europese vormen van imperialisme (‘dekoloniseer post-Sovjet gedachtegoed’). Deze rekbaarheid is tekenend voor de reikwijdte van het concept, maar dreigt eveneens te verzanden in goede bedoelingen of morele gemakzucht, en wordt zo ontdaan van elke concrete politieke betekenis.
Met de popularisatie van het begrip lijkt ook het idee gegroeid dat dekolonisatie een bedreiging vormt. Dit vindt zijn uiting op sociale media en andere publieke fora, waar niet alleen de term, maar ook degenen die ze gebruiken worden geassocieerd met ‘wokeness’. Het verdedigen van dekoloniale perspectieven wordt vaker afgekeurd als een bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting en een gevaar voor de artistieke autonomie. Soms wordt zelfs gesproken van regelrechte censuur!
Mijn stuk is niet bedoeld als directe reactie op dergelijke angstbeelden, die vaker de kop opsteken wanneer de status-quo wordt uitgedaagd. Ik kan ze echter ook niet simpelweg negeren, juist omdat ze bepaalde valkuilen of veronderstellingen rond dekolonisatie uitvergroten tot stereotypen en zo vervormen tot een gemakkelijk doelwit in kleingeestige cultuuroorlogen.[i]
Dat gezegd hebbend wordt rondom het idee van dekolonisatie al decennialang een internationaal wetenschappelijk debat gevoerd. Er zijn meerdere denkrichtingen en verschillende regionale referentiepunten, net zoals het kolonialisme zelf meerdere gezichten kent. De theaterwereld in Nederland doet er goed aan op de hoogte te zijn van de discussies rond dekolonisatie en hun implicaties voor de kunstwereld. Immers, een vollediger bewustzijn van deze debatten maakt een minder normatief en meer historisch en transnationaal geïnformeerd begrip van dekolonisatie mogelijk.
Wat zijn de uitdagingen van dekolonisatie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, ga ik in op drie benaderingen van de term, die ik vervolgens voorzie van een kritische reflectie. Ik duid de implicaties van deze kritiek voor de artistieke en culturele praktijk en nodig lezers uit na te denken over wat deze denkwijzen betekenen voor hun eigen praktijk en de context waarbinnen zij werken.
- Dekolonisatie: bewustwording van privileges of teruggave van land?
In 2012 publiceerden Eve Tuck en Wayne Yang, die onderzoek doen naar de invloed van kolonisatie op het onderwijs in de Verenigde Staten, een veel geciteerd artikel met de titel Decolonization is not a Metaphor.[ii] Hierin pleiten Tuck en Yang voor een specifieke en strikte opvatting van de term dekolonisatie, namelijk als de materiële eis tot repatriëring van land en het herstel van zeggenschap over gestolen woongebied aan gekoloniseerde inheemse volken. Wanneer de term te ver van deze betekenis wordt opgerekt, zo stellen zij, wordt het louter een symbolisch gebaar. Het gevaar hiervan is dat dit het koloniale denken dreigt te versterken, in plaats van het fundamenteel te transformeren. Leren over de dansen en liederen van inheemse volkeren kan je wereldperspectief openen voor andere culturen, maar hiermee wordt gestolen land niet teruggegeven. Bewustwording van geïnternaliseerde vormen van racisme vormt een belangrijk onderdeel binnen het onderwijs, maar zal de infrastructuur die ongelijkheid in stand houdt niet veranderen. Deze symbolische praktijken leiden in feite af van de echte, materiële eisen van dekolonisatie. Ze starten vanuit een wit perspectief en zorgen ervoor dat kwesties als landeigendom en bestaansmiddelen gemakkelijk aan de kant worden geschoven.
Bijna 75 jaar vóór de oproep van Tuck en Yang benadrukten Caribische intellectuelen als C.L.R. James, Frantz Fanon, Aimé en Suzanne Césaire en Anton de Kom op vergelijkbare wijze het belang om racisme niet simpelweg te zien als een probleem van bewustwording, maar als een probleem dat geworteld is in sociale, politieke en economische structuren, verbonden met koloniale macht. Césaire stelde in zijn Discourse on Colonialism dat het nazisme slechts de logische uitbreiding van de racistische structuren van het kolonialisme naar Europa was.[iii] Door dekolonisatie te reduceren tot een kwestie van ‘bewustwording over privileges’, of het corrigeren van misplaatste opvattingen over rassensuperioriteit, worden de diepere dimensies van kolonialisme, die vandaag de dag nog steeds doorwerken in onze samenleving, genegeerd of zelfs ondermijnd.[iv] Dekolonisatie moet gaan over het erkennen en ontmantelen van deze structuren, die in elke samenleving en in elk tijdperk nieuwe vormen aan kunnen nemen. Historisch gezien is dekolonisatie vaak een gruwelijke strijd om territoriale controle die de 20ste eeuw heeft gevormd en die in onze tijd op pijnlijke wijze weer naar voren komt.
Het debat laat zich lezen als een tweestrijd tussen een liberale versus een radicale benadering van dekolonisatie.[v] Tegelijkertijd roept het vragen op over hoe materiële herstelbetalingen, herverdeling en rechtvaardigheid als doelen van dekolonisatie er eigenlijk uit zouden kunnen zien. Het vinden van een antwoord op deze vraag is bijzonder ingewikkeld, en al helemaal voor de kunsten, die zich per definitie veelal in het symbolische domein afspelen.
Hoe kan het kunstenveld betrokken worden bij herstel en herverdeling? Om te beginnen moet herstel niet simpelweg worden opgevat als een financiële compensatie, maar als een toekomstgerichte visie op sociale, economische, politieke en ecologische rechtvaardigheid.[vi] Sociale in plaats van symbolische transformatie vereist dat kunstinstellingen actief bouwen aan manieren om toegankelijkheid te verankeren. Dit gaat van rolstoeltoegankelijke zalen en toiletten, tot het aanstellingsbeleid. Voorstellingen over slavernij en het koloniale verleden moeten verder gaan dan het bieden van een morele veroordeling of verontwaardiging, maar zouden actief verbanden moeten leggen tussen de slavenschepen van de achttiende eeuw in de Atlantische en Indische Oceaan en de vluchtelingenboten die vandaag de dag op gevaarlijke wijze de Middellandse Zee proberen over te steken. Kunstinstellingen zouden geen financiering moeten aannemen van sponsoren die koloniale praktijken van bezetting in andere delen van de wereld ondersteunen. Tegelijkertijd zou dekolonisatie gekoppeld moeten worden aanklimaatrechtvaardigheid, wat verregaande consequenties zou hebben voor de bestaande structuur van massale, milieuonvriendelijke theaterproducties, internationale reizen en de cultus van ‘artistieke autonomie tegen elke prijs’.
- Dekolonisatie: kan het dekoloniale hersteld worden?
Een tweede opvatting van dekolonisatie is gebaseerd op het idee dat dekolonisatie moet leiden tot het herstel van een leefwereld die niet is beschadigd door het kolonialisme. Deze dekoloniale school van denken, zoals gepopulariseerd door wetenschappers als Walter Mignolo, Anibal Quijano, Catherine Walsh en Maria Lugones, stelt dat kolonialisme intrinsiek verbonden is met de moderniteit en westerse kennisvormen.[vii] Hier wordt de taak van dekolonisatie gelezen als het ‘herstellen’ van de kennisvormen die door het kolonialisme zijn uitgewist en ze ‘loskoppelen’ van de moderniteit. In hun boek On Decoloniality maken Mignolo en Walsh een onderscheid tussen dekolonisatie en dekolonialiteit. Voor hen is dekolonialiteit niet wat volgt op het proces van historische dekolonisatie, dus: niet het oprichten van onafhankelijke natie-staten. Het begrip verwijst eerder naar inheemse wereldbeelden en kosmologieën, die worden beschouwd als radicaal verschillend van de koloniale moderniteit.[viii]
Maar is het überhaupt wel mogelijk – laat staan wenselijk – om terug te keren naar een prekoloniaal verleden, of een dekoloniaal heden te creëren dat zogenaamd onaangetast is door kolonialisme en kapitalisme? Critici beweren dat dit onmogelijk is, omdat ‘het prekoloniale’ geen zuiver en puur idee is dat in een historisch vacuüm bestaat. Het kan dan ook niet op magische wijze terugkomen door verwijzingen naar het kolonialisme te verwijderen en te vervangen door zogenoemd ‘inheemse’ denkbeelden.[ix] Het is bovendien onwenselijk, omdat het kan leiden tot nativisme en chauvinisme (meer daarover in het volgende punt).
We zien veel voorbeelden van deze benadering in het huidige culturele veld. Een verontrustend recent voorbeeld is de verwijdering van Russische teksten en culturele verwijzingen naar Rusland op Europese festivals en podia. Deze acties lijken primair bedoeld om schuldgevoelens te sussen en de westerse superioriteit te bevestigen, in wat wordt afgeschilderd als een ideologische strijd tussen autocratie en democratie. Daarnaast reduceren en ontkennen ze ook de pluraliteit van Oekraïense stemmen, onder het mom van de dekolonisatie van Oekraïne.[x] Helpt het verwijderen van culturele verwijzingen naar Rusland echt om de oorlog te beëindigen en een rechtvaardige vrede tot stand te brengen? Helpt het obscene schouwspel van een vernielde Russische militaire tank in het centrum van Amsterdam om zwaarden om te smeden tot ploegscharen? In plaats van zulke impulsieve reacties is het voor kunstenaars en kunstinstellingen belangrijker om zich te verdiepen in de complexe relaties tussen het West-Europese en Russische imperialisme, om hun verschillen te ontleden en om manieren van vertaling te ontwikkelen.[xi]
Een tweede voorbeeld is de roep om de canon of het curriculum te dekoloniseren, of de impuls van kunstinstellingen om kunstenaars met een gemarginaliseerde achtergrond in hun programmering op te nemen, met als doel westerse vormen van kennis en wereldbeelden uit te breiden met niet-westerse perspectieven. Zonder meer onderschrijf ik volledig het belang van het aanpakken van de witheid en cis-mannelijkheid van canons en curricula in kunstonderwijsinstellingen. Dit wordt echter vaak alleen opgevat in termen van auteurschap en biografie, in plaats van ideeën en kennispraktijken. De aanname dat het opnemen van teksten van niet-westerse schrijvers in een publicatie de problemen met ons eurocentrisme kan oplossen, moet dieper worden doorgevraagd. Doet het er niet toe dat deze niet-westerse schrijvers vaak uit een dominante of bevoorrechte positie in hun eigen gemeenschap komen, vaak goed opgeleid en wonend in het Westen? Doet het er niet toe dat het eurocentrisme mogelijkerwijze vervangen wordt door andere etnocentrismen? Moeten we niet óók worstelen met de problematische homofobie van Frantz Fanon en het kaste-denken en seksisme van Mahatma Gandhi, op eenzelfde manier als we worstelen met het racisme van Kant en Hegel? Maar moeten we ze daarom uit de leeslijst verwijderen?
Olúfémi Táíwò, auteur van het recent in het Nederlands vertaalde, provocerend getitelde boek Tegen Decolonisatie staat stil bij de paradoxen van deze benadering om het curriculum te dekoloniseren: een Afrikaanse schrijver die ervoor kiest om in een Afrikaanse taal te schrijven, zal waarschijnlijk niet worden opgenomen in internationale publicaties, omdat zijn intellectuele werk onbekend is bij het internationale lezerspubliek. Maar een Afrikaanse schrijver wiens werk wél in het Engels of Frans verschijnt, kan net zo goed worden uitgesloten omdat hij niet ‘inheems’ of Afrikaans genoeg is. En afgezien van deze paradox: waarom hebben we het alleen over de westerse canon? Waarom lijken we ons niet druk te maken over het feit dat Afrikaanse toneelschrijvers en schrijvers niet worden opgenomen in het Indiase of Chinese theatercurriculum? Táíwò stelt dat een dergelijk concept van dekolonisatie de gekoloniseerden in feite hun agency en verantwoordelijkheid ontzegt, omdat het Afrika reduceert tot niets anders dan een product van de koloniale geschiedenis.[xii]
Dit argument mag niet misverstaan worden als verdediging of rechtvaardiging van eurocentrisme. Veel eerder gaat het errom kritischer te zijn over hoe we claimen het ongedaan te kunnen maken. De literatuurwetenschapper Gayatri Spivak schreef ooit een essay rond de vraag ‘kan de onderdrukte spreken’?[xiii] Haar punt was niet dat de onderdrukten niet kunnen spreken, want natuurlijk kunnen en zullen ze spreken. Echter, ze worden vaak alleen gehoord via de stemmen en vertalingen van meer machtige tussenpersonen, die beweren hen te vertegenwoordigen. In ons huidige culturele discours zijn zinnen als ‘ruimte maken’, ’een stem geven’ en ‘een platform bieden’ gemeengoed geworden. Maar is het niet aanmatigend om te denken dat dit op zichzelf zal leiden tot de creatie van dekoloniale kennis? De cruciale vraag is wie meer zichtbaarheid krijgt in het proces: degene die een platform krijgt, degene die op de platform wordt vertegenwoordigd , of degene die er een punt van maakt om een platform te bieden?
- De coöptatie van dekolonisatie
Een derde, retorisch gebruik van het concept dekolonisatie is te vinden in het discours van autoritaire regimes. Repressieve, hyper-nationalistische staten als Rusland, India of Turkije claimen dat hun traditionele waarden verdedigd moeten worden tegen het westerse modernisme. Wanneer er kritiek wordt geuit op de regering, wordt het Westen (of de islam) gemakshalve als vijand geprojecteerd. Vervolgens wordt beweerd dat een oud prekoloniaal verleden door de koloniale overheersing is vernietigd en in de glorieuze toekomst moet worden hersteld. Feminisme en de rechten van religieuze en seksuele minderheden zijn meestal de gemakkelijkste doelwitten van zulke regimes. Deze worden neergezet als decadente koloniale en modern-westerse ideeën, die een gevaar vormen voor traditionele leefwijzen. (Het heeft geen zin om uit te leggen dat wetten die homoseksualiteit strafbaar stellen zelf een product zijn van de koloniale geschiedenis).[xiv]Ideeën als universeel humanisme worden verworpen ten gunste van een Russisch of hindoeïstisch of Turks exceptionalisme. (Het heeft geen zin om erop te wijzen dat dit exceptionalisme historisch gezien geïnspireerd is op het Europese fascisme, zoals in het geval van het huidige hindoe-nationalisme in India). Ironisch genoeg wordt de veroordeling van het Westen (of de islam) gebruikt als een rookgordijn om de aandacht af te leiden van het eigen regionale imperialisme.[xv]
De culturele dimensies van dit zogenoemd dekoloniale ‘terug naar de oorsprong’-discours variëren van het hernoemen van instellingen en straten tot het herschrijven van schoolboeken, het nastreven van een politiek van patriottisme, culturele zuiverheid en authenticiteit, en het demoniseren van vermeende verraders en gevaarlijke buitenstaanders. Het is beangstigend te beseffen dat dit alles er nauwelijks toe lijkt te doen in de internationale politieke wereldtop, of alleen besproken wordt in geopolitieke termen.[xvi] Het meest verontrustend is het wanneer internationale culturele instellingen en beoefenaars deze gecoöpteerde versies van dekolonisatie kritiekloos omarmen in hun verlangen om hun eigen openheid voor culturele diversiteit te bewijzen. Zo wordt het internationale imago van India zorgvuldig opgepoetst met positieve elementen als Bollywooddans, chai en spiritualiteit. Een witte Nederlandse yogadocent reciteert Om en zingt Sanskrietverzen tijdens haar lessen in Amsterdam, in de vooronderstelling dat ze een niet-westerse traditie erkent en respecteert. Zonder te weten hoe de geschiedenis en de politiek van yoga als een lichaamspraktijk op dit moment wordt geframed als een hindoeïstisch erfgoed, verbonden aan de hogere kasten, wordt dus de Nederlandse yogadocent het perfecte vehikel voor de etno-nationalistische culturele diplomatie van India in het buitenland!
Bovenstaande reflecties op recente debatten rond dekolonisatie zijn geenszins uitputtend of allesomvattend. Het is niet mijn doel om het concept als zodanig af te wijzen, maar juist om het gebruik ervan aan te scherpen, en om het bruikbaar te maken. Ik kijk dan ook uit naar een broodnodig zelfreflectief debat over de dekolonisatie van het kunstenveld in Nederland.
beeld Munir de Vries
Sruti Bala is universitair hoofddocent Theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam.
Vertaling: Guus van Engelshoven
[i] Doppelgänger van Naomi Klein (Macmillan US, 2023) verkent de intrigerende tegenstellingen die de hedendaagse rechtse en linkse politiek doorkruisen.
[ii] Eve Tuck en K. Wayne Yang, “Decolonization is not a Metaphor”, Decolonization: Indigeneity, Education en Society, 1, 2012, pp. 1–40
[iii] Aimé Césaire, Discourse on Colonialism (Monthly Review Press, 2001), pp. 35-36.
[iv] Voor een bespreking van de manier waarop deze liberale visie op dekolonisatie en antiracisme zich uit in de Nederlandse context, zie Aouragh, Miriyam “‘White privilege’ and shortcuts to anti-racism,” Race & Class, 61(2), 2019, pp. 3-26. en in een Nederlandse versie.
[v] Arun Kundnani’s What is Antiracism? And Why it Means Anticapitalism (Verso, 2023) biedt een helder overzicht van de argumenten.
[vi] Olúfémi O. Táíwò’s Reconsidering Reparations (Oxford University Press, 2022) presenteert zo’n voorstel voor herstel als ecologische rechtvaardigheid.
[vii] Zie ook het werk van Rolando Vázquez en Rosalba Icasa, wetenschappers gevestigd in Nederland en verbonden aan de dekoloniale denkschool.
[viii] Walter Mignolo en Catherine Walsh, On Decoloniality: Concepts, Analytics, Praxis (Duke University Press, 2018).
[ix] Het speciale nummer van het tijdschrift Postcolonial Studies, 25(1), 2022, onder redactie van de Utrechtse wetenschappers Gianmaria Colpani, Katrine Smiet en Jamila Mascat, onderzoekt hoe er vanuit de postkoloniale studies gereageerd wordt op de dekoloniale theorie.
[x] Volodymyr Ishchenko ontrafelt op krachtige wijze de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de ‘dekolonisatie’ van Oekraïne in “Ukrainian Voices?“, New Left Review, 138, nov/dec 2022.
[xi] Madina Tlostanova, “Discordant Trajectories of the (Post-)Soviet (Post)Colonial Aesthetics”, Interventions, 24:7, 2022, pp. 995-1010.
[xii] Olúfémi Táíwò, Tegen Dekolonisatie: Hoe we afrikaanse soevereiniteit wél serieus kunnen nemen (Uitgeverij Prometheus, 2023).
[xiii] Gayatri Chakravorty Spivak, “Can the subaltern speak?”. In Marxism and the Interpretation of Culture, geredigeerd door C Nelson en L Grossberg, (Macmillan, 1988), pp. 271-313.
[xiv] Een perverse omkering hiervan is wat Jasbir Puar ‘homonationalisme’ noemt: het verdedigen van de militaire bezetting van de Palestijnse gebieden of het aanval op Afghanistan in de naam van de bewaking van de rechten van homo’s en vrouwen. Jasbir Puar, Terrorist Assemblages: Homonationalism in Queer Times (Duke University Press, 2007).
[xv] Alexandra Lewis en Marie Lall, “From decolonisation to authoritarianism: the co-option of the decolonial agenda in higher education by right-wing nationalist elites in Russia and India,” Higher Education, 2023.
[xvi] Arundhati Roy, “The dismantling of democracy in India will affect the whole world“, aanvaardingsrede voor 45th European Essay Prize, 12 september 2023.