Theatermaker onderzoekt de stand van zaken in dans. Na het eerste deel van deze serie, waarin verschillende stromingen en de ontwikkeling van het theoretisch discours onder de loep werden genomen, nu in deel twee: danstechniek. Waarom is het in een groot deel van het veld onmisbaar, terwijl het aan de andere zijde wordt verworpen?
Dansende dansers
‘Onnodig modern’ vond William Forsythe delen van zijn ballet Pas/Partsdat hij in 1999 voor het Ballet de l’Opéra national de Paris maakte. Daarom creërde hij in 2018 een vrijwel nieuwe versie voor het Boston Ballet, die in juni tijdens het Holland Festival door Het Nationale Ballet wordt gedanst. Voor de choreograaf die erom bekend staat dat hij de academische dans deconstrueerde en die als een van de grootste vernieuwers van de twintigste eeuw geldt, lijkt dat een terugtrekkende beweging.
Feit is dat Forsythe het ballet steeds meer op een voetstuk plaatst. Dat riekt naar een artistiek statement in een tijd waarin de waardering voor deze dansvorm onder jonge generaties in de danskunst afneemt. Pas/Parts gaat over dansende dansers, aldus Forsythe in een internetfilmpje, die hun dans eruit laten zien als het meest natuurlijke, door hun vak te celebreren.
De dansende danser die het eigen kunnen viert, het klinkt als een eerbetoon aan de uitzonderlijke talenten die een zwaar traject van jarenlange inzet hebben doorlopen, dagelijks trainen om op dit niveau te kunnen blijven functioneren – en het zelfs op een nog hoger plan te kunnen brengen.
Toch legt de uitspraak van Forsythe ook een spanningsveld bloot, want met het medium choreografie wordt de visie van een choreograaf geprojecteerd. De wederzijdse afhankelijkheid van choreograaf en danser is een relatie die op allerlei manieren ingevuld kan worden.
Dat de balletdansers met wie Forsythe werkt ‘volledig eigentijds’ zijn volgens de choreograaf, komt doordat zij zich openstellen voor een proces in de studio. Want geen uitvoering is dezelfde bij Forsythe, die een voorstelling als een ‘levend organisme’ beschouwt dat telkens gevoed wordt en blijft evolueren. Nu de voorstelling wordt ingestudeerd bij Het Nationale Ballet komen er nog dagelijks nieuwe ideeën en wijzigingen van de choreograaf binnen. Die werkwijze is geen groot nieuws in de danskunst, maar binnen de context van de internationale balletwereld nog geen geschreven regel.
Door het celebreren van het vak van de danser als vertrekpunt te nemen in Pas/Partslegt Forsythe tevens de vinger op een zere plek in de danskunst. Terwijl aan de ene kant van het spectrum danstechniek op een voetstuk wordt geplaatst en de grondslag vormt voor de kunstvorm, wordt er van verschillende kanten tegen die sokkel geduwd.
Virtuoze dans, waarin artistieke zeggingskracht en een hoge uitvoeringskwaliteit onlosmakelijk verbonden zijn, wordt als gevolg van de verschuiving van het esthetisch naar een moreel perspectief in de kunsten, in sommige delen van het veld met argusogen bekeken.
Maar virtuoze dans is niet voorbehouden aan de BIS-gezelschappen met hun op ballet geschoolde leest. Eigentijdse en urban dans worden net zo goed virtuoos uitgevoerd.
Een andere kritiek die de dans van de grote gezelschappen regelmatig ten deel valt, is de opvatting dat stijl techniek overheerst. Dat is een euvel waar de dans al sinds het begin der tijden mee kampt en voor een deel is die kritiek onterecht. Toch domineert die vormgerichtheid nogal eens, vooral bij de grote gezelschappen is dit zichtbaar als er een sterke voorkeur voor spektakel in een voorstelling doorklinkt of oppervlakkigheid op de loer ligt.
Instrument
Maar waar hebben we het over, als we over danstechniek spreken? En wat is de stand van de techniek in de eenentwintigste eeuw? Hoe bereiden dansers, opleidingen en gezelschappen zich voor op de podiumpraktijk van nu en de toekomst?
Om danskunst te kunnen beoefenen waarbij het lichaam als instrument ingezet wordt, is het noodzakelijk om techniek te leren en daarin te groeien. De meningen verschillen in het dansveld wel eens over wat nu echt een techniek is, maar er moet in ieder geval een heldere methodiek aan ten grondslag liggen.
Ballettechniek vormt nog steeds een belangrijke component van de basis van de dansers.
Ballet mag dan al veel langer bestaan in Nederland, na de Tweede Wereldoorlog werd een grote inhaalslag gemaakt om het niveau van de uitvoeringskwaliteit te vergroten en een repertoire op te bouwen. Het technisch niveau van de dansers van Het Nationale Ballet is de afgelopen decennia ook aanmerkelijk verhoogd.
Inmiddels zijn de Nationale Balletacademie en Het Nationale Ballet innig verstrengeld en wordt er veel samengewerkt, waardoor dansstudenten al podiumervaring opdoen tijdens hun opleiding. Binnen de balletwereld hebben zich verschillende stromingen ontwikkeld, waar diverse stijlen uit volgden en verschillende accenten werden gelegd, maar in de basis zijn ze gelijk en geënt op dezelfde techniek.
Vandaag de dag ligt de zogenoemde Vaganova-methode aan de basis van de ballettechniek bij Het Nationale Ballet, al wordt die niet zo strikt toegepast als bijvoorbeeld bij het Mariinski Ballet. De Vaganova-techniek of -methode heeft een eigen lesopbouw en is gericht op een vloeiende bewegingsstijl en op het gebruik van het bovenlijf. In het gebruik van het lichaam zit een grotere vrijheid ten opzichte van andere stijlen. Het Nationale Ballet past een hele pure manier van lesgeven en techniek-overbrengen toe. Hoe dat precies wordt gedaan tijdens de dagelijkse ochtendlessen, is afhankelijk van de docenten uit Parijs, Londen, Rusland of Latijns-Amerika en de stijlen en achtergronden die zij meebrengen.
Dat de basis van de ochtendlessen bij HNB volledig om de ballettechniek draait, is weinig opmerkelijk bij een gezelschap dat de taak heeft om klassiek repertoire te brengen. Toch is die scherpe focus in het verleden ook anders geweest.
Martha Graham wordt beschouwd als een van de grote dansvernieuwers van de twintigste eeuw, omdat ze een volwaardig alternatief voor de ballettechniek bedacht. Waar ballet naar buiten gericht is (met ‘uitdraaien’, bijvoorbeeld) en zich aan de zwaartekracht probeert te onttrekken met spitzen- en sprongtechniek, is de dans van Graham geaard en draait zij om het innerlijk, de psyche.
De kern is de dansimpuls die in het centrum van het lichaam begint en menselijke emoties door contractionen release als eb en vloed in een cyclisch patroon laat overgaan in de omgeving van de danser.
De Graham-techniek is ontwikkeld aan de hand van haar eigen visie en ontwikkeling die door haar gezelschap werd uitgedragen, maar werd gaandeweg steeds verder uitgewerkt. In Nederland heeft Graham een grote invloed gehad op het werk van choreografen als Hans van Manen en Rudi van Dantzig en haar techniek wordt nog steeds op een aantal academies gedoceerd.
Countertechniek
Om te onderzoeken welke kennis eigentijdse dansers hebben, verscheen in Duitsland de lijvige publicatie Dance Techniques 2010. Het is een van de vruchten van Tanzplan Deutschland, een initiatief om de dans meer zichtbaar te maken voor het publiek en de cultureel-politieke erkenning te bevorderen.
Aan de hand van onderzoeksvragen gaat Dance Techniques 2010 in op bekende moderne danstechnieken zoals de Humphrey/Limón-traditie, Jooss-Leedertechniek, Cunninghamtechniek, Mullertechniek, release en alignment-gepointeerde technieken, Minding Motion en de door de Anouk van Dijk ontwikkelde countertechniek.
Het boek brengt om te beginnen de historische context van een danstechniek in kaart. Wanneer, waar en in welke socio-politieke context werd de danstechniek ontwikkeld? Door wie en in welke omgeving en biografische context? Was er een relatie tussen de techniek en andere kunstvormen tijdens de vormende stadia?
Vervolgens werd gekeken welk concept en welke ideologie ten grondslag aan de techniek liggen. De relatie tot het lichaam werd bevraagd, door te kijken welke rol gender speelt, hoe de ruimte wordt benaderd, of er een relatie is tot muziek en welke intentie aan een techniek ten grondslag ligt met betrekking tot het begrip van danskunst of kunst.
In het boek wordt verder ingegaan op het begrijpen van lichaam en beweging door bewegingskarakteristieken en fysicaliteit zoals kracht, centrum, lichaamsgewicht/zwaartekracht, ruimte, ritme en bewegingsprincipes en -types te bevragen.
Als laatste komen principes en methodologie van lesgeven aan bod. Docenten van verschillende academies werden uitgebreid geïnterviewd waarbij tot in detail in kaart wordt gebracht welke ideeën allemaal van invloed zijn geweest op hun visie.
Een aantal van deze technieken is ontwikkeld door de grote namen van de vroege twintigste-eeuwse danskunst. De van oorsprong Nederlandse en momenteel in Australië werkzame choreograaf Anouk van Dijk heeft met de countertechnique daarop een interessante aanvulling gedaan en sinds de publicatie van het boek heeft haar techniek alleen maar meer bereik gekregen. Om het gedachtegoed van haar methode te bewaken, wordt die alleen door de gecertificeerde docenten onderwezen. Anouk van Dijk begon haar countertechniek te ontwikkelen toen zij merkte dat ballet haar lichaam niet hielp. Het doel van countertechniek is om dansers gereedschap te geven hun zware professie lichter te maken. Minstens zo belangrijk is het om dansers zich minder negatief over zichzelf te laten voelen, vertrouwen te laten hebben en minder oordelend te laten zijn over de manier waarop ze vooruitgang maken.
Van Dijk ziet techniek als iets dat je gereedschap geeft, en dat mogelijkheden biedt. Techniek bevordert nog de verschillende vaardigheden die men kan leren. Die vaardigheden dragen bij aan de kennis van het eigen lichaam, van jezelf en van de keuzes die je maakt en voorzien in de reikwijdte van fysieke en mentale mogelijkheden. Techniek is meer dan een esthetisch resultaat.
Technisch lichaam
De proliferatie van technieken en opvattingen tijdens de twintigste eeuw roept de vraag op waar die preoccupatie met techniek vandaan komt. Cunningham, Limón, Laban, Graham, Alexander techniek, improvisatie, alignment en releasetechniek, floorwork, op ballet geïnspireerde Klein-techniek, bodywork, capoeira en contactimprovisatie; al zijn het niet allemaal danstechnieken en is er ook discussie over wat nu echt een techniek is, het lichaam werd steeds meer een container van verschillende componenten.
Is de danser van de twintigste eeuw een ‘technisch lichaam’ geworden?
De ontwikkeling van de danskunst in de twintigste eeuw kenmerkt zich zeker door grote technische ontwikkelingen. De nieuwe energie – letterlijk de flow – die de danskunst binnenstroomde aan het begin van de twintigste eeuw en daarmee parallellen vertoonde met industriële en maatschappelijke ontwikkelingen, was ook een inspiratiebron voor andere disciplines, zoals literatuur, beeldende kunst en film.
Aangewakkerd door de bloei en veelzijdige ontwikkeling binnen de dans van nieuwe visies en filosofieën, is in de loop van de twintigste eeuw een grote diversiteit aan opvattingen over techniek ontstaan. De inzet en het gebruik van het lichaam werden daarbij telkens opnieuw in overweging genomen. Probeerde de danskunst in de twintigste eeuw zo in de pas te blijven met de razendsnel voortschrijdende technologie?
Nu zijn de dansers bij de gezelschappen afkomstig van over de hele wereld, maar wat zijn de huidige opvattingen over welke bagage een danser nodig heeft bij de hogescholen? Naast de Nationale Balletacademie en de Dansvakopleiding van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, zijn er academies in Amsterdam, Rotterdam en Tilburg. Het volgende overzicht is niet volledig maar geeft een indruk van wat het curriculum van de verschillende academies behelst met het oog op danstechniek.
Codarts in Rotterdam streeft ernaar dansers met zeer hoog technisch niveau af te leveren. De Bachelor Dans biedt dagelijkse balletlessen. Daarnaast is er Grahamtechniek, Laban Movement, Moderne Jazz Cunningham- en vloertechniek. Rotterdam was al in een vroeg stadium bezig meturban op de school.
Tilburg heeft een Bacheloropleiding waarbij de keuze kan worden gemaakt tussen danskunst in context en eigentijdse urban. Voor die laatste variant wordt gekeken naar de in de jaren tachtig van de vorige eeuw Amerikaanse subcultuur; ze omvat hiphop (popping, locking, B-boying and house) en authentieke jazz. Verder worden er niet-Europese stijlen zoals eigentijdse Afrikaanse dans en fusietechnieken aangeboden.
Bij Artez in Arnhem houdt de Bachelor in dat je als danser ook dansmaker wordt. Ook hier een combinatie van klassieke en moderne technieken als Graham, Limon en Countertechnique, daarnaast hedendaags, partnering en ondersteunende techniek als Pilates, release, yoga en conditietraining om tot een dieper begrip van het lichaam te komen.
De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten biedt vanaf het nieuwe studiejaar een volledig nieuwe Bachelor aan: Expanded Contemporary Dance, een opvolger van de opleidingen Hedendaagse dans, Moderne Theaterdans en Urban Contemporary.
Deze BA kun je als danser onderzoeken wat hedendaagse dans is door een brede keuze uit social, urban, niet-westerse dans en de Europese en Amerikaanse danstradities te bestuderen.
Van oudsher is het vooral de School voor Nieuwe Dansontwikkeling van de AHK waar dansers als makers worden opgeleid. Inmiddels richt SNDO zich meer op choreografie.
Eenmaal in dienst bij een gezelschap, volgen dansers dagelijks technieklessen ‘in huis’. Ook voor freelance dansers zijn er dagelijks lessen. In Amsterdam speelt de Henny Jurriëns Stichtingdaar al jarenlang een onmisbare rol in. HJS biedt zes dagen per week ballet- en eigentijdse lessen, maar organiseert ook intensives en masterclasses voor het professionele veld. Bijvoorbeeld van countertechniek of Gaga, de door Ohad Naharin ontwikkelde methodiek.
Dansvocabulaire
Door telkens met andere choreografen samen te werken voeden en ontwikkelen dansers zich tijdens hun loopbaan. Zo verdiepen zij zich in verschillende visies en bewegingsidiomen.
Een taal heeft een vocabulaire van bewegingen dat telkens groeit maar sommige dingen niet meeneemt naar de toekomst. Die bewegingen worden vaak gefraseerd en er wordt naar een syntaxis gezocht.
Ballet is van oorsprong een vorm van etiquette en een manier van met elkaar omgaan. In de twintigste-eeuwse Westerse danskunst kwamen daar krachtige aanvullingen op, verankerd in artistieke visies en uiteindelijk geformuleerd in technieken.
Inmiddels is etiquette ook niet meer de inzet van balletchoreografen. Daarom is het interessant om te kijken welke talen er nu worden gesproken. Als we over taal spreken in relatie tot dans bestaat altijd het risico dat dit te letterlijk wordt opgevat. Een eigen, herkenbare signatuur is voor veel eigentijdse choreografen een streven. Leesbaarheid van een dansvocabulaire kan daarin een rol spelen, maar dat is niet altijd het geval want dans kan op meerder manieren ervaren worden, door kinetische beleving, spiegeling, in beelden. Kijkervaring en het volgen van bepaalde choreografen draagt daarom bij aan de verdieping van die ervaring van een dansvoorstelling.
Emio Greco en Pieter C. Scholten bouwden een eigen idioom vanuit hun manifest met zeven noodzakelijkheden. In hun opvatting van het intuïtieve lichaam is plaats voor kwetsbaarheid en fysieke impulsen. Hun filosofie wordt niet alleen naar het toneel vertaald maar is ook voor geïnteresseerden te ervaren tijdens DOUBLE SKIN/DOUBLE MIND-lessen voor professionele en niet-professionele bewegers – wat onmiskenbaar tot een totaal nieuwe beleving en nieuw begrip van een voorstelling leidt.
De dansers van het Nederlands Danstheater zijn zowel onfeilbaar als veelzijdig in hun kunnen. Moeiteloos schakelen zij op een avond tussen de uiteenlopende danstalen van Marco Goecke en Behar en Eyal. Ook choreografen als Andrea Leine en Harijono Roebana ontwikkelden een herkenbaar vocabulaire dat in de loop der decennia veranderde. Ann Van den Broek legt in haar werk veel nadruk op directe communicatie in de vorm van gedrag en eigentijdse gebaren. De dans van Conny Janssen is continu in beweging en kreeg in de loop der tijd een steeds groter register. Dit zijn slechts enkele namen uit het Nederlandse veld, waarbij in ieder geval een goede technische beheersing door dansers een noodzaak is – hoe verschillend de verschijningsvormen ook zijn op het podium.
Voor veel choreografen en dansers is danstechniek nog steeds van grote waarde, maar soms lijkt de weerstand ten opzichte van techniek groot want tussen die hoge uitvoeringskwaliteit en een meer autonome positie van de danser op het toneel, ligt een groot spanningsveld. Het allerhoogste niveau kan alleen hoog worden gehouden door continu te blijven investeren in een sterke technische basis en door veelzijdigheid te stimuleren door met verschillende en vernieuwende choreografen te werken. Tegelijkertijd is de positie van dansers een steeds belangrijkere factor geworden, ook in het besef dat het fysieke en mentale welzijn aan de basis ligt van een geslaagde danscarrière.
Een sterke technische basis van gezelschappen kan ook een keerzijde hebben. Choreografen die een herkenbaar eigen idioom hebben ontwikkeld met een eigen groep dansers treden vaak zo ver buiten de gebaande paden, dat bij het instuderen door andere groepen bijna nooit het origineel kan worden geëvenaard. Het loslaten van de jarenlange training en ervaring kan bovendien een barrière vormen die in een paar weken met een nieuwe stem samenwerken niet doorbroken wordt. Daar is veel tijd en investering voor nodig waarover de BIS-gezelschappen vaak niet beschikken. Door regelmatig met dezelfde choreograaf te werken, wordt die benadering wel steeds beter. Tegelijkertijd wordt de veelzijdigheid van dansers gestimuleerd door met verschillende makers te werken.
Co-creator
Choreografie en dans zijn niet meer onlosmakelijk verbonden. Waar een choreograaf in het verleden – enige uitzonderingen daargelaten – meestal een dansloopbaan achter de rug had voordat zij of hij dansvoorstellingen ging maken, is choreografie niet meer voorbehouden aan voormalig dansers. Ook daardoor veranderen de vragen die aan dansers worden gesteld.
Naast danstechnische kwaliteiten speelt steeds een breder palet van performatieve kwaliteiten een rol in voorstellingen en worden deze ook op de opleidingen belangrijker. Dansers worden steeds meer erkend als co-creator. Een aantal opleidingen heeft de keuze in danstechnieken en -stijlen inmiddels flink verbreed. Dat is een positieve ontwikkeling die leidt tot een meer inclusieve danssector die in plaats komt van een vooral op de Westerse dans gericht veld. Het roept wel de vraag op hoe die breedte en versnippering de kwalitatief hoogwaardige uitvoering kan blijven garanderen.
Het technische lichaam is een maakbaar lichaam, een geperfectioneerd lichaam. Dat dit in de dans normatieve lichaam wordt bevraagd, is terecht in een tijd waarin inclusief denken steeds belangrijker wordt. Maar tegelijkertijd is de kennis en ervaring die de danskunst heeft voortgebracht van grote waarde voor de samenleving. Door de herwaardering van het lichaam die momenteel gaande is waarbij grote groepen mensen zich met allerlei vormen als yoga en pilates bezighouden, wordt het bewustzijn van lichaamsintelligentie vergroot, wat uiteindelijk ten goede komt aan de kijkervaring bij danskunst.
Foto: Rosalie O’Connor