Journalist Hassan Bahara is gegrepen door de manier waarop Sadettin Kirmiziyüz in De radicalisering van Sadettin K. de rol afschudt van naar acceptatie hongerende vreemdeling voor een doorgaans wit publiek. ‘Kirmiziyüz is zich bewust geworden van die rolverdeling. Nu wil hij ermee breken, radicaal. Geen troetelturk meer zijn, niet langer zijn publiek pleasen met flauwe Turkenmoppen.’
Door Hassan Bahara, foto Sanne Peper
In april word ik vader, voor het eerst. Ik krijg een zoon. Theatermaker Sadettin Kirmiziyüz is al vader. Zijn zoon, Adam, is zeventien maanden oud.
Hoe zal je kind later over je oordelen? Held of lafaard? Kirmiziyüz en ik hebben het hierover in november 2015. We zitten in zijn auto en zijn onderweg naar Dordrecht waar Kirmiziyüz zijn meest recente voorstelling zal spelen, De radicalisering van Sadettin K.
Volgens Kirmiziyüz is de vraag – held of lafaard – een universele. Alle vaders zijn ermee bezig. Maar de manier waarop Kirmiziyüz ermee aan de slag is gegaan interesseert mij het meest. Ik heb veel gemeen met hem, want kijk maar: beide zijn we gastarbeiderkinderen, we zijn dertigers en de onderwerpen in zijn werk – afkomst, familie, cultuur, religie, identiteit – zijn ook de dingen die mij obsederen.
Ik hang dus aan Kirmiziyüz’ lippen als hij vertelt over de ontwikkeling die hij sinds de geboorte van zijn zoon doormaakte.
Kirmizyüz wordt nu al een paar jaar geprezen als een van de belangrijkste theatermakers van zijn generatie. Terecht. De manier waarop hij zijn thema’s behandelt is van uitzonderlijke klasse. Bij hem geen simplistisch exotisme of buurthuistheater, maar een complexe, geestige en schurende behandeling van wat het betekent om te leven in een land waar je aanwezigheid als gastarbeiderkind nog steeds niet als vanzelfsprekend wordt gezien.
Zelf is Kirmiziyüz inmiddels wat kritischer geworden op zijn werk. Dat houdt direct verband met de komst van Adam. Als Kirmiziyüz terugkijkt op zijn eerdere werk, dan ziet hij iemand die iets te veel zijn publiek wilde pleasen. Hij was soms net iets te lichtvoetig. Maar soms, vindt hij nu, had hij gewoon moeten doorhalen. Bijvoorbeeld in de voorstelling De vader, de zoon en het heilige feest over zijn vader. Daarin dist hij de ervaringen van zijn vader met racisme op als smakelijke anekdotes. Waarom was hij daar niet veel bozer over?
Knuffelturk
Het is een van de vele voorbeelden die hem aan het denken hebben gezet over zijn relatie als Turkse Nederlander met de grote autochtone meerderheid. Altijd was hij de enige allochtoon in een blank, autochtoon milieu. Eerst op het vwo in Zutphen, later op de Toneelacademie Maastricht, en tegenwoordig in de theaterwereld. Om in deze werelden te overleven heeft hij altijd zijn best gedaan om zich aan te passen, zichzelf ongevaarlijk te maken. Bijvoorbeeld door alle Turkengrappen uit zijn hoofd te leren. Want zo bewijst hij dat hij niet zo’n overgevoelige allochtoon is die de verhoudingen onnodig op scherp wil stellen. Ook in zijn voorstellingen deed hij net iets te veel zijn best om als knuffelturk over te komen, vindt hij nu.
Ik vind dat een veel te streng oordeel over zijn werk. Maar ik begrijp wel hoe hij op dit punt is gekomen.
Mijn zoon krijgt een Marokkaanse voornaam, een Marokkaanse achternaam. Misschien krijgt hij de blauwe ogen van zijn moeder, maar ik heb ergens gehoord dat bruin pigment dominant is, dus dikke kans dat hij eruit zal zien als een klassiek mokro’tje. Geweldig. Fantastisch. Maar het maakt me ook bang. Staan hem ook al die xenofobe troep en verwarrende identiteitsvragen te wachten waar zijn vader zich doorheen heeft geworsteld? In dat geval: zal hij dan naar mij kijken voor leiding, zal hij dan mijn werk willen gebruiken als fundament, en zal het hem stevige grond onder de voeten bieden? Of zal hij het te veel het werk van een pleaser vinden? Wat zit ertussen waarvan mijn zoon later zal zeggen: pap, hier deed je echt net iets te veel je best om jezelf ongevaarlijk te maken, hier was je niet heel heldhaftig.
Hetzelfde soort vragen bracht Kirmiziyüz ertoe aan de slag te gaan met De radicalisering van Sadettin K. Het is geen voorstelling over islamitische extremiteiten. Het gaat in die zin over radicaliteit dat we een Kirmiziyüz hard zien afrekenen met zijn imago als troetelallochtoon, en met zijn publiek dat allochtonen het liefst tandeloos heeft.
Kirmizyüz: ’Het is voor mij een wezenlijke vraag: wat ga ik mijn zoon nalaten? Nu kan ik tenminste tegen hem zeggen: ik heb deze voorstelling gemaakt. Bij het ontwikkelen ervan ging het mij ook helemaal niet om het maken van een goede voorstelling, ik wilde een voorstelling maken die wáár is, waar niks onoprechts inzit.’
Gezapige bubbel
Ik heb de voorstelling nu twee keer gezien, eerst in Podium Mozaïek in Amsterdam en een tweede keer in Schouwburg Kunstmin in Dordrecht. Beide keren ben ik onder de indruk van Kirmiziyüz’ durf om zichzelf en de relatie met zijn publiek zo op het spel te zetten. In zijn eerdere werk – voorstellingen over zijn familieleden – was hij altijd bezig om te ‘tapdansen tussen culturen’, zoals hij dat noemt. Niet al te stellig zijn. Licht en verteerbaar blijven.
‘Het zijn prima voorstellingen, maar van een jongere Sadettin,’ vertelde Kirmiziyüz mij over zijn eerdere werk. ‘Ik durfde toch niet helemaal door te pakken in de thema’s die ik aansneed.’
Ook over zijn publiek oordeelt Kirmiziyüz hard. Ze hadden altijd graag een ongevaarlijke knuffelturk, iemand die hun het fijne gevoel gaf dat ze helemaal oké en tolerant zijn. Maar datzelfde publiek beledigde hem vriendelijk met clichés (‘Zitten er ook buikdanders in je voorstelling?’) en oefende onbewust maar dwingend de druk op hem uit om niet de klagerige allochtoon uit te hangen. Kirmiziyüz haalt zijn vader aan, die hem vertelde dat het allemaal wel leuk en aardig is, die gesubsidieerde voorstellingen die hij maakt voor zijn linkse vrienden, maar weten ze wel wat er echt aan de hand is buiten hun gezapige bubbel?
Ik begrijp nu, een paar maanden later, iets beter waarom ik dit zo’n belangwekkende voorstelling vind. Het gaat om rolverdeling. Allochtone creatievelingen – in het theater, de literatuur, de journalistiek et cetera – bedienen altijd een bijna volledig autochtoon publiek. Dat stuurt het werk dat we maken. Wij zijn de vreemdelingen, we wijken af van de norm. En de vreemdeling voelt zichzelf vaak verplicht om zichzelf uit te leggen aan de dominante groep. ‘Ik ben anders, maar ik ben ongevaarlijk.’ Soms kan dat rieken naar bedelen om acceptatie.
Kirmiziyüz is zich bewust geworden van die rolverdeling. Nu wil hij ermee breken, radicaal. Geen troetelturk meer zijn, niet langer zijn publiek pleasen met flauwe Turkenmoppen. Het is de eerste keer dat ik een allochtone creatieveling zo zelfbewust en moedig dit patroon zie doorbreken.
Een paar weken na het zien van De radicalisering van Sadettin K. schiet mij nog iets anders te binnen. Er is een generatie jonge allochtonen in de journalistiek, politiek en kunsten bezig met een emancipatieslag. Zij willen niet meer ‘getolereerd’ worden, ze willen op een vanzelfsprekende manier onderdeel uitmaken van dit land dat ook hun land is. Deze energie resoneert ook in Kirmiziyüz’ voorstelling. De voorstelling lijkt dus uit meer voort te komen dan alleen zijn behoefte om zijn zoon iets na te laten waarvoor hij zich niet hoeft te schamen. De radicalisering van Sadettin K. is ook een product van deze tijd. Ik wil de voorstelling niet te veel politiseren, daarvoor is Kirmiziyüz te veel een autonome maker, maar geloof me: er loopt een lijn tussen De radicalisering van Sadettin K. en het succesvolle anti-zwartepietenactivisme, de opgelaaide discussies over (het gebrek aan) diversiteit in de journalistiek, de discussies over white privilege, over ‘institutioneel racisme’ in al zijn verschijningsvormen.
Grijs gebied
Ik ben geen radicaal. Ik ben geen activist. Ik ben een middelste kind. Het is altijd mijn lot geweest om de middenweg te vinden, om op zoek te gaan naar de nuance. Het zijn kwaliteiten die mij uitermate geschikt maken voor het vak van journalist. Ik ben beroepsmatig gedwongen allerlei perspectieven en waarheden tegen elkaar af te wegen. Het grijze gebied daartussen, dat is mijn positie.
Maar over twee maanden word ik vader. Wat zal mijn zoon vinden van zijn vader die zich niet prettig voelt bij al te veel stelligheid, activisme en radicaliteit? Misschien is het een vraag die mij veel meer bezighoudt dan nodig is. Mijn kleine hummel kan later denken: whatever, pap.
Maar het is een onontkoombare vraag. Maak ik werk dat mij tot held of lafaard zal maken in de ogen van mijn zoon? Kirmiziyüz hoeft niet meer bezig te zijn met die vraag. Zijn zoon Adam moet wel heel ondankbaar zijn wil hij later De radicalisering van Sadettin K. niet herkennen als het werk van een held.
In Jeremia, een voorstelling over botte internetreaguurders die Kirmiziyüz samen maakte met theatermaakster Marjolijn van Heemstra, riep Kirmiziyüz zijn publiek op ‘radicaal genuanceerd’ te zijn. Zo’n oproep zou hij nu niet meer doen, vertelde hij mij. Te makkelijk.
Ik weet niet. Ik blijf het nog steeds een moedige oproep vinden. Ik probeer er ook naar te leven. Hopelijk krijg ik later een zoon die zijn vader om die houding zal respecteren.
Hassan Bahara is redacteur van De Groene Amsterdammer. Dit jaar verschijnt zijn boek Tegen de vijand heb ik ook wat te zeggen, een analyse van de ontwikkeling van het jihadisme in Europa sinds 2001.