Tijdens de voorbereiding van een Werkteaterproject over uit huis geplaatste kinderen (Niet thuis, 1975/1976) ontmoette Shireen Strooker in de jeugdinrichting in Rekken (Gelderland) een meisje van wie ze meteen wist: die kan ik spelen, die ga ik spelen.
De toeziend voogd van het meisje begreep er helemaal niks van. ‘Hoe kan dat? Jij spreekt haar een kwartier en je hoort en ziet dingen die ik nog nooit heb gezien of gehoord?’ Het antwoord van Strooker leek een beginselverklaring waarin de hele wereld en het belang van het Werkteater lijkt te zijn opgesloten: ‘Dat komt omdat jouw vak jouw vak is. Mijn vak is het om mijn ogen en oren open te zetten, al mijn zintuigen, mijn poriën, en eruit te halen wat erin zit.’ In dat ene kwartier had ze een personage te pakken. Dat werd Gerrie, een rol die haar na aan het hart lag. Ze werd zich ook van iets bewust: het is bevredigender om namens iemand te spelen dan virtuoos een rol te doen. Zo staat het er. In de monografie Shireen Strooker – theatermaker door Rob van der Zalm uit 2000. Op pagina 68. Zo simpel is het waarschijnlijk ook. En zo complex.
In het begin, rond 1970, werd het Werkteater ook wel ‘de groep van Shireen Strooker’ genoemd. Ze was een van de oudste oprichters van het collectief. Ze had de meeste ervaring als speler en ook als regisseur. Dat laatste mocht dan weer niet zo heten. Wie er bij het Werkteater ‘voor ging zitten’ – en dat is regisseren in de kern, de ene acteur die aan de andere vraagt: ga jij eens kijken wat wij hier eigenlijk staan te doen – die was bij het Werkteater niet aan het regisseren maar aan het stimuleren. Niet een concept voorschrijven, ook geen werkwijze. Van dat beeld van ‘regie’ wilde het Werkteater immers juist af. Marja Kok en Shireen Strooker waren goed geworden in het ‘stimuleren’ van toneelspelers. In Strookers levensloop over de jaren vóór het Werkteater valt vrij nauwkeurig af te lezen waar, hoe en waaruit die vaardigheid is opgebouwd en ontstaan.
Strooker kon goed kijken. Zij werkte in haar jonge jaren graag met grote spelers van het naoorlogse toneel zoals Mary Dresselhuys en Ko van Dijk. Vooral omdat zij hun samenspel zo slim, zo speels en zo ambachtelijk organiseerden. Ze hield verder van de mix van vakkennis en lichtheid in het werk van de uit het Engelse toneel afkomstige Adrian Brine (1936-2016). Strooker: ‘Want hij zei nooit, nee, dat hebben we niet afgesproken, hij zei: leuk dat je dat nu op deze manier doet. Dat maakt een groot verschil.’ Strooker was verder dol op de fysieke aanpak van de jonge regisseur Leonard Frank. Omdat hij zijn oefenstof werkelijk overal vandaan gapte. Net als haar partner, kompaan en Werkteatercollega Peter Faber. Strooker vond de avant-garde toneelman Kees van Iersel als regisseur hopeloos ouderwets. Maar in de keuze van zijn repertoire had hij echt iets te melden. Je kunt aan de toneelbiografie van Shireen Strooker bij wijze van spreken aflezen waarom het Werkteater een vruchtbare ontploffing in het Hollandse toneellandschap is geweest. Uit de botsing van uiteenlopende talenten en kwaliteiten werd dat ene grote talent geboren: het kietelen van de fantasie en verbeeldingskracht van de spelers. En van het publiek. Het Werkteater maakte de marge tussen echt en toneel zo minimaal mogelijk. Het publiek geloofde dat alles ter plekke ontstond doordat het zo echt leek. Dat was het niet, maar dat donderde niks. Het werd ondergaan als echt. Daarom werd het goed gevonden. En daarom was het dat ook.
Toen het Werkteater in de jaren tachtig van de vorige eeuw met een aantal zachte plofjes uit elkaar viel, kon Shireen Strooker haar bagage bij elkaar pakken en meenemen naar nieuw werk op grote en kleine podia. Bij Joop van den Ende regisseerde ze bijvoorbeeld Hoog Tijd, een ongemakkelijke comedy over het langzaam verdwijnen op hoge leeftijd. De twee raspaarden van het Nederlandse komediespelen, Mary Dresselhuys en John Kraaijkamp, hebben van haar regie genoten. Hoe eng ze het ook vonden. Dresselhuys: ‘Shireen zegt bijvoorbeeld: dit moet je tegen de tekst in spelen. En dan denk ik: wat zou ze daarmee bedoelen? Daar komen we nu achter.’
En Kraaijkamp: ‘Het is wel link. Je moet als acteur bij haar echt durven.’ Strooker constateerde tijdens deze regie dat de dood een constante is in haar werk: ‘Er is niets wat niet over de dood gaat. Toneelspelen en regisseren – ik doe het niet om het succes. Het is iedere keer een levensteken. Voor mijn zoons, mijn dochter, mijn hond, voor de hele troep – dat is wat mij gaande houdt.’
Shireen Strooker is in de nacht van 18 op 19 april 2018 in haar slaap gestorven aan de gevolgen van Alzheimer. Ze is 82 jaar geworden.
Herinneringen aan Shireen Strooker
Cas Enklaar:
‘Bij het Werkteater was natuurlijk officieel geen leiding, het was een collectief, maar na de eerste jaren zijn Shireen en Marja Kok daar toch naar boven komen drijven. Alle mannen hebben het geprobeerd, maar niemand werd geaccepteerd en in de praktijk bleken Shireen en Marja dat vertrouwen van iedereen te hebben. Het mocht geen regie heten, ze gaven je de indruk dat je het zelf deed en hielden dan stiekem het overzicht. In de latere jaren van het Werkteater eindigde het jaar altijd met een therapeut – er moest altijd een hoop rommel uit, spanningen en vechtpartijen – en toen een aantal mensen wilde stoppen, zei Shireen: ‘ik bewaak de wigwam’. En dat heeft ze gedaan, ze is gebleven tot het echt op was en heeft daarna nog de nalatenschap beheerd.’
‘Met haar uiterlijk en wie ze was had ze altijd een rare tweespalt. Door haar Indiase komaf was ze een hele exotische verschijning, dus in alle Nederlandse films van de zestigerjaren was ze altijd buikdanseres. Ook bij Een zwoele zomeravond bij het Werkteater. Ze zei: ‘Ik moet altijd iemand met een roos in mijn mond spelen, maar ik ben van binnen heel iemand anders.’ Ik herinner me nog dat we Oom Wanja deden bij het Werkteater, en zij speelde Jelena, van wie op iedere bladzijde staat dat ze beeldschoon is, en dan begonnen we altijd vijf minuten te laat omdat Shireen dan alsmaar meer broches ging opspelden en nog meer wit op haar gezicht ging kalken.’
Jeroen De Man
‘Ik werd in 2004 door haar geregisseerd, voor een solo tijdens de toneelschool, Verkades Macbeth over de toneelvernieuwer Eduard Verkade. Ik vond het heel spannend om met haar te werken. Ze was toen al wat ouder, maar nog heel scherp. Enerzijds was ze heel geestig – qua humor raakten we enorm – maar dan kon zo ook ineens heel streng zijn, op een bijna intimiderende manier. Als een haai zat ze bovenop me, om me uit mijn comfortzone te halen. ‘Het moet uit jou komen,’ zei ze dan steeds. Dat ligt natuurlijk ook in lijn met haar Werkteater-principes: we gaan ons niet tot van alles verhouden, maar wat vinden we zelf, wat is ons verhaal?’
(opgetekend door Sander Janssens)