In haar nieuwe boek Artist at Work – Proximity Of Art And Capitalism analyseert filosoof en dramaturg Bojana Kunst de manieren waarop kunstproductie is geassimileerd door het kapitalistische systeem waar de kunst zelf vaak zo kritisch tegenover staat. Helaas blijkt Kunst niet in staat om haar belangrijke vragen op een begrijpelijke manier op papier te krijgen.
Op 30 september 2015 werd in Het Veem Theater een boekpresentatie georganiseerd voor het nieuwste werk van de gerenommeerde ‘performance theoretician’ Bojana Kunst, getiteld Artist at Work. De vragen die ze daarin stelt zijn belangwekkend. Zijn de idealen die we als kunstsector uitdragen wel terug te vinden in onze arbeidsprocessen? Maken kunstinstellingen en kunstenaars zich niet net zo goed schuldig aan de exploitatie en kapitalisering van menselijke creativiteit die centraal staat in het neoliberale denken?
In haar inleiding vertelde Kunst dat een van de meest voorkomende reacties die ze op het boek had gekregen er een van vertwijfeling was: ‘I don’t know anymore what the hell I should do as an artist!’
Dat is wel begrijpelijk. Kunst toont in Artist at Work voortdurend aan dat moderne artistieke processen onlosmakelijk verstrengeld zijn geraakt met het hedendaagse neoliberalisme. Aan de hand van een vergelijking met het post-Fordisme (een theorie over de structurering van arbeid en productie in de diensten- en beleveniseconomie), waarbinnen individuele creativiteit en autonomie van werknemers sterk worden gewaardeerd en er steeds minder onderscheid wordt gemaakt tussen werk en privé, laat Kunst zien dat juist de vrijheid en eigenzinnigheid van kunstenaars ertoe leidt dat ze als ideale werknemers van deze moderne economie fungeren: goedkope krachten die vanuit een interne noodzaak nooit stoppen met produceren en zelfs in hun ‘vrije tijd’ nog met hun werk bezig zijn.
Vanuit deze premisse betoogt Kunst dat bijna alle zogenaamd progressieve elementen van de hedendaagse kunst op deze manier geëxploiteerd worden. De productie van subjectiviteit is al lang niet meer het exclusieve domein van de kunsten. Omdat creatieve expressie tegenwoordig door iedereen wordt bedreven (en, belangrijker, ook bij iedereen tot presentatie van die creativiteit leidt), kan een kunstenaar zich op dit vlak niet meer onderscheiden. Uitingen die sterk vanuit een persoonlijk perspectief vertrekken, zoals het egotheater dat de laatste jaren in Nederland zo’n belangrijke rol in het theaterveld heeft gespeeld, kunnen daarom niet meer tot nieuwe perspectieven leiden.
Ook de productie van socialiteit, in de vorm van co-creaties met niet-kunstenaars of werken die het publiek een actieve rol laten spelen, kan leiden tot het bestendigen van bestaande machtsverhoudingen. Omdat sociale verbintenis in de veilige omgeving van het theater wordt ‘gespeeld’, heeft dit pseudo-engagement geen effect op de werkelijkheid. Dit is problematisch omdat het de politieke energie van de toeschouwer verspeelt, en als ongevaarlijke vervanging dient voor reële actie of protest. Bovendien zet Kunst vraagtekens bij participatief theater omdat de subjectieve arbeid van de vrijwillige deelnemer niet beloond wordt. Zo draagt de kunstenaar zelf bij aan de erosie van de waarde die aan de productie van subjectiviteit wordt toegekend; je inzetten voor een artistiek proces wordt immers niet als arbeid gezien.
Artist at Work is op zijn sterkst als Kunst haar analyses onderbouwt met een blik op de geschiedenis, zoals ze uitstekend doet in het vierde hoofdstuk, waarin de geschiedenis van de hedendaagse dans en die van de economische en politieke ontwikkelingen naast elkaar worden gelegd. Met heldere voorbeelden toont ze aan hoe de ontwikkeling van de danstaal een directe reactie was op de visie op het bewegende lichaam binnen de verschillende theorieën rond arbeid.
Helaas weet de auteur lang niet altijd helderheid in haar theoretische kaders te scheppen. Het boek staat vol met slecht uitgelegde citaten, onnavolgbare zijsporen en zinloze herhalingen. Hele passages zijn vanwege de overvloed aan jargon en het ongeraffineerde Engels nauwelijks te begrijpen. Kunst hanteert een meanderende, associatieve schrijfstijl die het enorm lastig maakt om de draad van haar betoog te volgen en laat nogal wat van haar eigen aannames (zoals haar wel erg eenzijdige afwijzing van het kapitalisme) buiten beschouwing.
Het laatste hoofdstuk is exemplarisch voor zowel de sterke als zwakke kanten van Artist at work. In een beschouwing van de praktijk van projectmatig werken levert Kunst rake en broodnodige kritiek op de scheve machtsverhoudingen tussen kunstinstellingen en subsidiegevers enerzijds en kunstenaars anderzijds, die worden bestendigd door de ‘schuldrelatie’ die een kunstenaar bij een producent aangaat als zij een project van de grond wil krijgen. Andermaal verliest de auteur zich echter in haar associatieve gedachtenstroom, waardoor de meest saillante punten worden begraven onder een berg abstracte theorie.
Artist at work is voor de lezer zelf uiteindelijk als de productieprocessen waar het boek de pijlen op richt: heel veel noeste arbeid zonder navenante beloning.
Bojana Kunst, Artist at Work – Proximity Of Art And Capitalism
Zero Books 2015
ISBN 978-1-78535-000-9