Met zacht tromgeroffel verscheen begin dit jaar een bescheiden uitgave over de eerste jaren van de Toneelschuur in Haarlem. Niet over het eerste vlakkevloertheater van Nederland of over de ‘oude schuur’ aan de Smedestraat, maar over de jaren daarvóór. Over de periode waarin de Toneelschuur nog niet eens een zaal was, laat staan een productiehuis, maar een open discussieplatform over de toekomst van het toneel.

In die periode, van 1967 tot 1971, vormden auteur Jan van Galen samen met Hans Dagelet, Herman Divendal, Jan Heijnes, Hans Man in ’t Veld en Rieks Swarte de Aktiegroep Toneelschuur. Hun doel: actie, verzet, podium, scheppen, optreden en samenwerken in Haarlem.

Het boekje van Van Galen bevat herinneringen, fragmenten uit de pers en verslagen van de actiegroep, geïllustreerd met zwart-witfoto’s uit privécollecties en scans van krantenmateriaal. Vanuit een persoonlijk perspectief schetst Van Galen bondig hoe tegen de achtergrond van Provo en de ontzuiling een groep katholieke jongens elkaar vindt in een gedeelde liefde voor toneel en een gelegenheid zoekt om daarnaar te handelen.

Van Galen werpt in de inleiding een paar vragen op. Wat was dit voor actiegroep, wie waren deze leden, wat wilden zij? Hoe reageerden de autoriteiten, de schouwburg en Toneelgroep Centrum, het Haarlemse gezelschap rond Egbert van Paridon op hun initiatief? Het boekje beantwoordt deze vragen niet systematisch maar via beschrijvingen van performances op de Grote Markt, anekdotes over een dada-performance van Jan Joris Lamers met een vissenkom en herinneringen aan vergaderingen volgen we hoe de Aktiegroep Toneelschuur aan de weg timmerde en aan de poorten rammelde van lokaal bestuur en cultureel Haarlem.

De tekst springt van toen naar nu en zet de ontwikkelingen rond de actiegroep af tegen de huidige ontwikkelingen en verworvenheden. Bij de lezer wordt een zekere bekendheid met Haarlem en de culturele omstandigheden van de sixties verondersteld. Verwijzingen naar de actualiteit, zoals de Maagdenhuisbezetting van vorig jaar of voorstellingen van vorig seizoen, zullen snel aan verduidelijkend effect inboeten. De verkapte ik-vorm – Van Galen schrijft over zichzelf in de derde persoon enkelvoud – werkt in deze essayistische stijl ook wat problematisch.

Maar de verbinding tussen toen en nu – met daartussen scherpe contrasten – levert een kleine mentaliteitsgeschiedenis op van een toneelgeneratie die van enorme invloed is geweest. Opzienbarend is het te lezen hoe destijds het amateurtoneel nog de wereld van het establishment vertegenwoordigde en bijvoorbeeld het Stedelijk Museum Amsterdam of de Toneelschool daar nog niet toe behoorden. Hoe alle voorstellen altijd principieel openbaar en vrij toegankelijk waren en hoe de lastigste onderwerpen, zoals de betekenis van Europa, inzichtelijk werden gemaakt voor de gewone mens (met een Sjookumentaire over dat onderwerp, bijvoorbeeld). Het einde van de jaren zestig was een hoopvolle tijd waarin veel mogelijk was, toneel machtig en ingrijpend kon en moest zijn en theater onderdeel uitmaakte van de jeugdcultuur. Waarin cultuurbeleid door makers zelf werd afgedwongen, in plaats van dat het werd opgelegd door ambtenaren die functies en infrastructuren uittekenen.

Het boekje is in hoge mate subjectief, hoewel achterin een lijst met bronnen is opgenomen. De tekst is niet geannoteerd en het is niet altijd duidelijk of de auteur zelf getuige is geweest van wat hij beschrijft of dat hij dingen van horen zeggen heeft, noch of commentaar van derden op de situatie toentertijd of recent is opgetekend. Door de wat slordige redactie zijn de meerdere Jannen en Hansen die betrokken waren bij de diverse ondernemingen moeilijk te onderscheiden en het is jammer dat een uitvoerig overzicht van alle acties van de groep ontbreekt.

De vraag is echter of dat erg is. Het is, zeker na het wegvallen van het Theater Instituut Nederland, van groot belang dat makers de verantwoordelijkheid nemen voor hun artistieke nalatenschap en getuigen van de ontwikkelingen die zij zelf in gang hebben gezet of waarvan ze zelf onderdeel uitmaakten. Zo laat dit boekje duidelijk zien hoe Haarlem door deze Aktiegroep Toneelschuur vooruitliep op de artistieke en democratiserende ontwikkelingen die later in Amsterdam zouden losbarsten. Met de vooruitstrevende schouwburgdirecteur Peter Lohr, Toneelgroep Centrum en de verbindende, onderzoekende rol van de actiegroep ontstond er een uniek theaterklimaat met een blijvende aantrekkingskracht. Nog steeds komt Amsterdam naar Haarlem voor het toneel.

Het boekje sluit af met een ontroerende zin. Na zijn afstuderen besluit Van Galen zijn verantwoordelijkheden in de actiegroep over te dragen om meer te gaan lesgeven. Maar dat gaat niet zonder slapeloze nachten. ‘Zou Frans Lommerse het wel gaan lukken?’ Het is waardevol mee te voelen dat de dromen over het vlakkevloertheater en een nieuw bestel in 1971 zo onzeker waren, zeker op een moment dat een aantal van de verworvenheden van die generatie weer worden teruggedraaid.

Aktiegroep Toneelschuur, een terugblik vooruit van Jan van Galen
Eigen beheer, 2016
Te koop (12,50 euro) in de Toneelschuur en via www.decultuuradviseur.nl
ISBN 97890824512

Dossiers

Theatermaker april 2016