Na de stopzetting van de subsidiëring van productiehuizen voor theater en dans in 2013 viel er een groot gat op het gebied van talentontwikkeling en -ondersteuning in de podiumkunsten. Daarop ontstonden er nieuwe initiatieven waarin talentontwikkeling door verschillende instellingen als netwerk wordt ingevuld. In Brabant wordt samengewerkt onder de naam PLAN.

Talentontwikkelingsplatform PLAN ontstond als reactie op de grote bezuinigingen op de (podium)kunsten van Halbe Zijlstra. Verschillende Brabantse podiumkunstinstellingen (in eerste instantie Theater De NWE Vorst, Het Zuidelijk Toneel, DansBrabant en Festival Cement, later ook Theater Artemis, Podium Bloos, Festival Boulevard, Festival Circolo, Parktheater Eindhoven en United Cowboys) sloegen de handen ineen om de plotselinge leegte op het gebied van talentondersteuning op te vangen. Andrea van Wingerden, parttime zakelijk directeur van Festival Cement, werd na de startfase waarin ook Geert Overdam (destijds directeur Boulevard) een belangrijke rol had, aangesteld als coördinator van het nieuwe initiatief. Van Wingerden: ‘We wisten dat we het gat in de infrastructuur niet met de bestaande middelen konden oplossen. Daarom hebben we met alle tien partners samen PLAN gelanceerd, en de provincie maakte impulsgelden beschikbaar voor een dergelijk nieuw samenwerkingsverband. Ondertussen worden we ook door het FPK ondersteund via de regeling Talentontwikkeling In De Regio – samen komt dat neer op zo’n 410 duizend euro per jaar.’

Binnen PLAN worden jaarlijks twee makers of collectieven geselecteerd voor een ondersteuningstraject dat in principe drie jaar duurt. Het voorgedragen talent wordt altijd gekozen onder de makers die een plek hebben gekregen in de zogenaamde Broedplaatsen. Iedere deelnemende stad (Tilburg, Den Bosch, Eindhoven en Breda) heeft zijn eigen Broedplaats die wordt ingevuld door de lokale instellingen, en die in iedere stad een andere invulling krijgt – zo heeft de Broedplaats in Den Bosch het karakter van een onderzoeksresidentie, terwijl die in Tilburg meer op productie gericht kan zijn.

De Broedplaatsen vormen zo een laagdrempelige manier om makers de eerste stappen te laten zetten in hun artistieke ontwikkeling en een band op te laten bouwen met de deelnemende instellingen achter PLAN. Een Broedplaatsmaker wordt vervolgens door minimaal twee van de PLAN-partners voorgedragen voor een ontwikkelingstraject binnen PLAN, en alle tien partners moeten er dan gezamenlijk ‘ja’ tegen zeggen.

De trajecten zelf zijn verschillend en toegespitst op de maker. Een van de partners die de maker heeft voorgedragen wordt de mentor en de voornaamste gesprekspartner binnen het traject. Maar, zegt Van Wingerden: ‘Het is cruciaal dat iedereen zich voor iedere maker verantwoordelijk voelt. Alle partners volgen de ontwikkeling van alle makers binnen PLAN op de voet, en we hebben iedere paar maanden een gezamenlijke artistieke vergadering over de vorderingen van de makers. Zo kunnen we de faciliteiten en expertise van iedere partner optimaal voor iedere maker inzetten. De deelnemende presenterende instellingen hebben een presentatieverantwoordelijkheid: ze zetten zich in om zo veel mogelijk van de makers een podium te bieden. Het grote kapitaal van de partners binnen PLAN is dat ze al veel langer samenwerkten en er dus groot onderling vertrouwen is. Bovendien heeft een groot aantal van de partners talentontwikkeling al als core business – zelfs het grote BIS-gezelschap in ons midden biedt veel ruimte aan jonge makers.’

De begroting van een traject is gemiddeld 100 duizend euro per jaar. Dit wordt grofweg voor een kwart door het budget van PLAN gefinancierd, voor een kwart door de instellingen die de maker hebben voorgedragen, en voor de overige 50 procent door andere subsidieregelingen (met name de Nieuwe-Makersregeling van het FPK).

‘In principe ligt voor elke trajectmaker een aanvraag Subsidie Nieuwe Makers in het verschiet, omdat ook PLAN een meerjarig op maat gemaakt plan behelst. In het grootste deel van de gevallen is die ook gehonoreerd – de afgelopen jaren ging dat bijvoorbeeld om Katja Heitmann, Sabine Molenaar, Eva Line de Boer, Sanne Nouws en Wild Vlees. Ook werden twee verlengingen onder de PLAN-makers toegekend. Maar in het geval van een afwijzing hebben we altijd een plan B – de plannen moeten dan worden teruggeschroefd maar er moet ook altijd een backupplan voor financiering zijn. De (co)producenten moeten dan nog steviger verantwoordelijkheid dragen.’

De makers volgen een individueel traject, maar zien elkaar op zogenaamde makersdagen, waarbij ook de partnerinstellingen van PLAN weer aanwezig zijn. ‘Dat is het moment waarop we met de makers samen de werking van hun trajecten evalueren, en waar ze vragen kunnen stellen – ook aan elkaar. Over gedeelde thema’s of uitdagingen organiseren we dan vervolgens verdiepingsdagen. Naast deze ontmoeting verbinden we de makers waar dat relevant is maar we sturen niet per se op samenwerking aan – we vinden het belangrijk dat de individuele ontwikkeling van de maker leidend blijft.’

Volgens Van Wingerden schuilt de grote kracht van PLAN in de flexibiliteit van het platform. ‘Waar we tot op de dag van vandaag trots op zijn, is dat we steeds blijven reageren op de omstandigheden en de noden van de maker. We reserveren een deel van het budget voor onverwachte uitgaven – bij voorbeeld als een productie binnen het creatieproces nog iets nieuws nodig heeft, of als de maker plotseling iets nieuws bedenkt dat goed in het ontwikkelingstraject past. Daarnaast letten we er sterk op dat een maker na het traject van drie jaar niet plotseling wordt losgelaten, maar op andere manieren door de partners wordt ondersteund en op het netwerk kan rekenen. Je bent niet plotseling zelfstandig na drie jaar, tenzij je ergens andere structurele ondersteuning krijgt.’

‘Die focus op fluïditeit brengt ook met zich mee dat we onszelf en elkaar steeds blijven bevragen. Wat kunnen we nog meer voor de ontwikkeling van de makers doen? Op dit moment zijn we bij voorbeeld een pilot gestart rondom de verduurzaming van de relaties tussen makers, podia en publiek. Voor iedere maker is een budget gereserveerd om hiermee te experimenteren. In het geval van Marijn Graven, een van de makers met wie we nu werken, doet een context waarin meerdere van haar werken samenkomen mogelijk meer goed dan opeenvolgende tournees, zowel voor het publiek als voor haar ontwikkeling. We willen de makers echt kunnen laten nadenken over en experimenteren met de ideale toonomstandigheden voor hun werk en de optimale benadering van hun publiek. Daarnaast kunnen de Broedplaatsen nog wel een wat stevigere financiële ondersteuning gebruiken.’

Foto: Incorporeality van Katja Heitmann, Anna van Kooij

Dossiers

Theatermaker september 2019