De theatergeschiedenis kent veel meer mensen van kleur dan vaak gedacht wordt. TM en The Need for Legacy presenteren in dit themanummer de eerste acht portretten van een nieuwe serie over voorlopers en sleutelfiguren.Felix de Rooy (Willemstad, 1952) is een schrijver, theatermaker, conservator, filmregisseur en kunstenaar.

Van 1969 tot 1973 studeerde hij aan de Vrije Academie in Den Haag en van 1980 tot 1982 in New York waar hij een master in de filmregie behaalde. In 1979 ontving De Rooy de Cola Debrotprijs, de hoogste culturele onderscheiding van de Antillen. Voor zijn film Almacita di Desolato (1986) kreeg hij de publieksprijs op het Internationale Filmfestival van Taormina. Van 1990 tot 1992 was De Rooy lid van de Raad voor Cultuur, het adviesorgaan van de Nederlandse minister van Cultuur. Hij ontving Het Gouden Kalf en de speciale juryprijs op het Internationale Filmfestival van Amiens voor zijn film Ava & Gabriel (1990) en in 2000 werd De Rooy benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij in 2017 de Black Achievement Award.

Ik ontmoette Felix voor het eerst in 2016. Het was voor een interview voor mijn PhD-onderzoek naar homoseksualiteit en cultuur op Curaçao. Als theaterwetenschapper wilde ik  theaterstukken daar een integraal deel van laten uitmaken. Met zijn versmelting van onderwerpen over seksualiteit, gender, spiritualiteit, rituelen en zijn behandeling van raciale en koloniale kwesties, was Felix de aangewezen persoon. We ontmoetten elkaar bij hem thuis, wat voor iedereen die het genoegen heeft gehad zijn huis binnen te stappen, een overweldigend en uitbundig museum is van zijn kunstwerken en andere verzamelobjecten.

Als we ons alleen op het theater zouden richten, is zijn oeuvre al omvangrijk. In 1976 richtte De Rooy de stichting Illushón Kosmiko later ook Cosmic Illusions genoemd. Een jaar later sloot zijn toenmalige partner Norman de Palm (Oranjestad, 1948) zich aan. Het bijzondere, vooral voor de jaren eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in de Antillen, was dat hun toneelstukken, bijvoorbeeld Mama Kòrsou y Su Yu Sin Trabow (Moeder Curaçao en haar kinderen zonder werk, 1977), Desiree (1981), Lippenschrift (1984) of EENNACHTNU (1984), geen vertalingen of opvoeringen van bestaande theaterstukken waren. Het waren originele toneelstukken geschreven door Felix, Norman of samen.

Uit mijn interview met Felix en een analyse van hun werk, blijkt dat ze meerdere taken vervulden in hun producties. Ze schreven niet alleen de toneelstukken, Felix regisseerde die meestal, deed daarnaast de scenografie, verzorgde soms ook de kostuums, ontwierp de poster voor de publiekspromotie terwijl Norman in enkele van de toneelstukken speelde. Bijvoorbeeld, in Mama Kòrsou y Su Yu Sin Trabow en E Dos Krianan (De Twee Dienstmeiden, 1979), een vertaling van Jean Genets Les Bonnes door Nydia Ecury.

Er is altijd een toespeling op seksualiteit en gender in zijn werk. Zo koos hij ervoor om twee mannen, Norman (Solange) en Gibi Bacilio (Soraida in plaats van de oorspronkelijke naam Claire) als de twee dienstmeisjes te casten en Diana Lebacs als de vrouw des huizes in E Dos Krianan. In het stuk imiteren en bespotten de twee dienstmeisjes de madam, door haar jurken aan te trekken en over haar te roddelen – ze verlangen ernaar haar te zijn en tegelijkertijd verachten ze haar. De cross-dressing van de acteurs, volgens De Rooys instructies, sloot het gebruik van make-up en pruiken uit om duidelijk te maken dat het om mannen ging die vrouwelijke rollen speelden. De Rooy beschrijft verder: ‘Het feit dat beide acteurs homo waren veroorzaakte een paar rimpels van onrust, maar de sociale boodschap van het stuk werd duidelijk begrepen’: mensen van alle geslachten kunnen met hun gender spelen, experimenteren en desgewenst veranderen. De voorstelling was achttien keer uitverkocht op Curaçao (in Cultureel Centrum Curaçao), en speelde ook op Bonaire (Cultureel Centrum Bonaire) en Aruba (Cas di Cultura).

Wat ik in zijn werk waardeer en wat ik beschouw als zijn bijdrage aan de Nederlandse theaterwereld, is zijn vernieuwende en vanzelfsprekende benadering van de verschillende verbanden tussen gender, ras en seksualiteit. In een televisie-interview uit 1992 zei hij bijvoorbeeld toen hem gevraagd werd naar zijn theaterproductie The Human Voice (La Voix Humaine van Jean Cocteau):

‘Dat ik een zwarte actrice als hoofdrolspeelster heb gekozen, heeft ook te maken met het feit dat [De menselijke stem] sinds [1930] een soort Europese ‘klassieker’ is en dat het natuurlijk alleen werd gepresenteerd vanuit een a) zeer traditionele opzet van de kamer met de telefoon en het bed; maar ook alleen als zijnde een Europees dilemma en ik wilde laten zien dat een goed geschreven toneelstuk eigenlijk geen huidskleur heeft.’

The Human Voice is een voorstelling van een vrouw die wanhopig wacht op een telefoontje van haar inmiddels vertrokken partner. Hoewel de vrouw het verschrikkelijk vindt, sympathiseert ze met het feit dat hij teruggaat naar zijn echtgenote. Sterker nog, hij heeft in het begin van hun relatie zowat aangekondigd dat dat ooit zou gebeuren. Wanneer het telefoontje doorkomt, is de ontvangst zwak, blijkt het dat andere mensen ook op dezelfde lijn praten en het gesprek wordt voortdurend afgesneden.

In de versie van De Rooy bestaat het theaterontwerp uit een enorme telefoon, met een hoorn die de actrice bijna niet kan dragen. De vrouw staat tussen muren die instorten en tegen één van die muren zie je een uitgeknipt silhouet van de vervreemde partner.

In die zin toont de voorstelling, door te kiezen voor de Afro-Amerikaanse actrice Marian Rolle – die ook de hoofdrol speelde in Desiree, Josaphat(geschreven door Tone Brulin en geregisseerd en bewerkt door de Rooy, 1987) en andere films van De Rooy – de universaliteit van het stuk aan. Maar meer in het bijzonder kaart De Rooy hiermee op kritische wijze aan dat voordien het universele als wit werd beschouwd.

Foto’s: Jean van Lingen, René Emil en Angèle Etoundi Essamba

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2021