Mijn ouders naderen de zeventig en zijn daarom bezig met opruimen. Althans, ze doen al jaren een poging tot. Maar nu komt er een nieuwe vloer en een nieuw kleinkind; ze moeten wel.
Ik help ze mee, want mijn oude kamer staat er nog precies zo bij als ik haar achterliet veertien jaar geleden toen ik het huis uitging. Het bed, mijn pyjama, de foto’s aan de muur, de gebrande cd’s in het rekje… Een kamer vol nostalgie.
Ik weet niet waar te beginnen als ik mijn vorige levens verpakt zie in briefjes, fotoalbums, agenda’s. Mijn oude ik weerspiegeld in spullen. Als ik die spullen weggooi, gooi ik steeds een beetje van mijn oude ik weg, bedenk ik me. Het kind dat ik ooit was. Maar voor die weemoed is geen tijd en al denkend aan de Japanse opruimgoeroe Marie Kondo, kieper ik de inhoud van een kastje over het bed. Does it spark joy?!
Mijn jeugd komt voorbij: ‘Emma houdt van toneelspelen en zingen’, staat er op een rapport van de basisschool. In mijn tienerjaren voerden de theaterprojecten de boventoon, daarna vloog ik uit: het buitenland, de toneelschool volgde, een zomer lang acteren in Amerika, toch een studie Woordkunst voor meer verdieping.
Het is al tien jaar geleden dat ik naar Antwerpen verhuisde voor die studie, besef ik ineens. Ik app een vriendin/oud-klasgenoot een foto uit die tijd. Ze appt terug dat het haar emotioneert. Ik vraag wat ze in die foto ziet, in haar jongere ik. ‘Jeugd; de overtuigingen, de dromen.’ Toen alles nog open stond.
Terwijl de teksten van Pablo Neruda en Ingrid Jonker door mijn handen gaan, vraag ik me af of ik eigenlijk wel op de plek ben waar ik destijds wilde zijn. Over een paar weken word ik drieëndertig; hoe ver ben ik in datgene wat ik wilde bereiken? Wat wilde ik überhaupt? In alle spullen op het bed zie ik een lijn: van toneelmeisje naar – ja, naar wat eigenlijk?
Als iemand me vraagt mijzelf te definiëren in ‘wat ik ben’ schieten mijn ogen nog steeds alle kanten op. (In hoeverre bepaalt dat wat je doet voor de kost je zijn?) Dus zeg ik maar, tegen de hokjes in, wat mij op dit moment bezig houdt. Dertigplus en nog altijd vaag. Het zal de dubbelbloed in mij zijn: nooit echt ergens helemaal bij horen of juist overal een beetje.
Toch zou het wel handig zijn als je jezelf kon verpakken in één woord. Al is het maar voor het krantenbericht wanneer je doodgaat, waarin elk woord telt. Dan blijft er niet veel meer over dan een paar zinnen waarin je (meestal louter positief) wordt samengevat. ‘Ze was een geslaagd XXX.’ En met wat mazzel: ‘En een fijn persoon.’ Aan vaagheid heeft niemand behoefte.
Ik neem twee dozen mee die ik over een aantal jaar misschien weer zal openen voor die reality check. Tot zover ben ik best een tevreden mensje. Ik leef en heb lief. Heb nog werk en veel dromen. Er groeit leven in mij. Straks kruip ik in een nieuwe rol, krijg ik weer een ander etiket. Op de gang zie ik mijn vader snuffelen in een van de gevulde vuilniszakken. Hij mompelt ‘zonde’ en iets over ‘de kringloopwinkel’. Ik laat hem, de tijd van gekibbel is voorbij.