In de lente van dit jaar creëerde Productiehuis Theater Rotterdam als reactie op de coronacrisis een online-onderzoeksplatform. Onder de noemer Still-in-motion ontmoetten theatermakers Timo Tembuyser en Hélène Vrijdag, Sue-Ann Bell, Studio Danish Blue en Zarah Bracht elkaar wekelijks via Zoom. Elk van hen kreeg een vergoeding om zich gedurende een week te verdiepen in een specifieke vraag rond hun praktijk en die ervaring te presenteren. Een maand lang volgde Joachim Robbrecht op verzoek van het productiehuis de conversaties.
VERSTILLING
De naam van het platform, Still-in-motion, verwijst naar het gegeven dat artistieke processen door blijven gaan, ook als de theaters sluiten en een groot deel van het publieke leven stilvalt. Toch blijken de deelnemende makers een collectieve zucht van opluchting te slaken dat de productiemolen waarin ze meedraaien ten dele toch tot stilstand is gekomen en het neoliberale adagium ‘Don’t stop Movin Baby Wiggle Wiggle’ even niet door de luidsprekers knalt. Ruimte en rust vinden om terug te kijken, dieper te graven, een experiment te wagen of zich een risicootje te permitteren is waar ze allen naar verlangen. Even lijkt het alsof het Engelse Still hen uitnodigde tot het Nederlandse ‘stil’ als in ‘stilstaan, verstilling’.
Daarmee vormde Still-in-motion misschien een uitzondering op de regel van een cultuurmachine die ondanks alle obstakels en nijpend geldgebrek bleef doordraaien en zich vooral richtte op een publiek dat sinds het begin van de lockdown online opgezocht werd. In een opiniestuk in De Morgen hekelde de Vlaamse cultuurjournalist Evelyne Coussens deze ‘onvoorzichtige generositeit’ en ‘frenetieke bedrijvigheid’. Still-in-motion was volledig gericht op de kunstenaars zelf en bedoeld als een uitnodiging om in zichzelf te keren en stil te staan te midden van alle beweging. Belangrijk detail is dat de makers ook een kleine vergoeding kregen voor hun deelname aan het platform. Terwijl bij sommige instellingen aan kunstenaars gevraagd werd gratis online content beschikbaar te stellen tijdens de pandemie, werden de S-I-M deelnemers vergoed om in elkaars keuken te kijken zonder productiedwang. In een cultureel landschap waarin het soms lijkt alsof alleen diegene die altijd in beweging blijft de beste overlevingskansen heeft, voelt dat als een politiek statement.
S-I-M past als format in een bredere mentaliteitsverandering die productiehuizen en culturele instellingen lijken te maken, waarbij de aandacht verschuift van product naar proces en ontwikkeling. Opgroeiende makers worden langzaamaan meer faciliteiten om te experimenteren en reflecteren geboden, zoals bijvoorbeeld ook in Het Huis in Utrecht. Traditioneel zijn productiehuizen voor jonge makers toch nog steeds heel erg gericht op de voorstelling en resultaat.
De sfeer tijdens Still-in-motion is eerder die van een leeromgeving zoals die terug te vinden is in de steeds populairder wordende academische masters in de podiumkunsten waarin jonge kunstenaars zich terugtrekken om zich te verdiepen na een vaak afmattend carrièrebegin. Ik heb mij dikwijls afgevraagd waarom zulke leermomenten-zonder-eindproduct niet vaker buiten de muren van onderwijsinstituten mochten plaatsvinden. En toch wordt tijdens Still-in-motion niet alleen stilgestaan, en resulteert een week onderzoek in verzorgde en genereuze presentaties. Opvallend, hoezeer productie een automatisme geworden is: ook binnen het tijdsbestek van een week worden resultaten geboekt, antwoorden gegeven, voorstellinkjes gemaakt en toegankelijke presentaties afgeleverd. Ik omarm de momenten van vaagheid, stottering, duisternis, weerbarstigheid en poëzie die tijdens presentaties of in het gepresenteerde aanwezig zijn.
INTIMITEIT
Op 17 maart 2020, de dag dat voor mij de repetitieruimte op slot ging, had ik net als vele anderen nog nooit van Zoom gehoord. Vanaf die dag is Zoom het platform bij uitstek waarover mijn sociale en professionele contacten verlopen. Media-theoreticus Marshall Mcluhan wees er in de jaren zestig van vorige eeuw al op dat media sociale effecten sorteren en ons gedrag beïnvloeden. Vandaag is er geen kind met een mobiele telefoon die dat zal tegenspreken, maar wat wel interessant blijft, is om te zien op welke manier een nieuwe toevoeging zoals Zoom ons beïnvloedt.
Midden mei schuif ik dus digitaal aan tussen een hele rij onbekende gezichten voor een S-I-M presentatie van Timo Tembuyser en Hélène Vrijdag. Vanaf de eerste presentatie blijkt hoe zowel de corona-omstandigheden als de zoomcontext een echt intieme confrontatie met werk en mens uitsluit maar paradoxaal genoeg juist weer andere vormen van professionele intimiteit faciliteert: het isolement werpt elke maker op zichzelf terug, waardoor zij dieper naar hun echte drijfveren graven en naar de kern van hun makerschap. Zo zoekt Bracht ‘naar de freak in haarzelf’ door tekeningen te maken gebaseerd op haar dromen. We volgen Sue-Ann Bell tot in de douche terwijl ze dichter bij zichzelf komt in een existentiële zoektocht naar haar relatie tot de geschiedenis van zwarte haarstijlen.
De zoomcontext doet gezichten vaak in close-up verschijnen en stemmen die ons via koptelefoons bereiken klinken in zekere zin dichterbij. Elk begeleidend woord resoneert en voelt als een ontboezeming terwijl die context ook een bufferzone creëert die een kwetsbare opstelling mogelijk maakt en ons als kijkers toelaat met koele blik het intieme gade te slaan. Een exhibitionistisch-voyeuristische dynamiek dringt zich in een digitale context ongemerkt aan ons op. En toch ontstaat, in een poging weerstand te bieden aan het regime dat het virus ons opdringt, een gesprek rond processen dat misschien anders niet zo gefocust gevoerd zou worden.
FRAMES
Zoom dwingt onvermijdelijk een bepaalde dramaturgie af. Het verlangt een hoog tempo van vertellen en een gulheid in beeld en woord. Voor alle makers lijkt een deel van het werk dat ze verrichten tijdens S-I-M ook het zoeken naar iets wat de live presentatie van hun werk kan vervangen: er wordt geschreven, muziek gespeeld en gezongen. Stemmen en melodieën dringen door tot diep in de oren via onze koptelefoons, manifesten en ontboezemingen klinken dichterbij en geconcentreerder dan ooit. Maar vooral de mogelijkheid van het geënsceneerde beeld en de intimiteit van fotografie en film lijkt hen aan te trekken. Alle presentaties zijn gestructureerd rond geënsceneerde en gedocumenteerde experimenten in tekeningen, film en fotografie. Susan Sontag merkte in On Photography op hoe fotografie altijd ‘a pseudo-presence, a token of absence’ is, in dit geval een token dat steeds weer verwijst naar de afwezigheid van het theater. Teksten en woorden worden tijdens S-I-M voornamelijk ingezet om te duiden en beelden te kaderen, maar zijn niet zo vaak onderdeel van het eigenlijke artistieke onderzoek dat gevoerd wordt. Het feit dat we elkaar via het scherm benaderen dwingt of gunt de makers hun zoektocht vooral visueel te doen, in een serie beelden die het onderzoeksproces vastleggen. De enscenering van lichamen voor de lens, fotofilters en fotocollage staan centraal: Tembuyser en Vrijdag proberen middels gelaagde fotografische collages beelden van vervloeiende identiteiten te creëren. Sue-Ann Bells onderzoek kristalliseert in een serie monumentale zwart-wit portretten van zichzelf waarin veranderende haarstijlen steeds weer een andere persoonlijkheid en een ander verhaal oproepen, Studio Danish Blue maakt een film waarin het lichaam gezichtsloos wordt en vorm verliest. Zelfs het werk van Bracht, dat getekend en geschilderd is, lijkt gemaakt met een camera die naar lichamen speurt. Via de camera blijven we in elk werk letterlijk dicht op de huid van de makers. Als alle beelden die door zo’n diverse groep makers werden gemaakt van iets gemeenschappelijk getuigen dan is het de drang naar schoonheid en esthetisering en misschien ook een behoefte zich te ontworstelen aan de tijd.
TIJD EN IDENTITEIT
De ruimte van het lichaam en de tijd, de twee polen waartussen elke identiteit gevangen zit, spelen zowel in de geschilderde beelden van Bracht als in het beeldend materiaal van alle andere makers een belangrijke rol. Hoe verschillend alle presentaties en hun werk ook zijn, toch vinden ze elkaar in een interesse voor identiteitsvraagstukken en met name hoe lichaam en tijd of tijdsgeest met elkaar in voortdurende onderhandeling schijnen te zijn rondom een groeiend zelfbeeld.
Tembuyser en Vrijdag buigen zich over stereotypes en archetypes. Dit resulteert in een geloofsbelijdenis in de transformerende kracht van het theater: in het theater kunnen we aan ons beeld en de indruk ontsnappen en als het in het theater kan, dan bij uitbreiding in het echte leven misschien ook? In zelfportretten waarin Tembuysers en Vrijdags lichamen met elkaar versmelten, ontsnappen ze aan persoonlijke karakteristieken, aan hun gender maar ook aan de zwaartekracht, aan de verticale houding, Da Vinci’s Vitruviusman wordt uitgedaagd. In de beelden die zijn samengesteld uit verschillende lagen van huid en doek en fotofilters missen hun lichamen soms ledematen als antieke beelden. Ze bewegen zich met de gratie van kwallen in het water. Soms verliezen ze structuur of contouren en toch blijven ze lichamen, intrigerende wezens die we herkennen of zouden willen tot leven zien komen.
Terwijl Vrijdag en Tembuyser ontsnappingspogingen uit de stereotypes van het lichaam doen door contouren uit te wissen en lijnen te versmelten, blijft Sue-Ann Bell dicht bij het eigen lichaam en onderzoekt als vrouw van kleur de bewogen geschiedenis van zwarte haardrachten. De zoektocht voert haar terug naar haargeboden en –verboden die tot slaaf gemaakten op plantages opgelegd kregen en volgt vandaar de geschiedenis tot nu. Onder andere door die geschiedenis en de overlevering ervan is de manier waarop je je haar draagt als vrouw van kleur altijd een statement. Ze besluit tijdens de S-I-M weken haar haar voortaan naturel te dragen, in plaats van in de vlechten, die ten dele haar handelsmerk als performer zijn geworden. Als mimespeelster zoekt ze daarmee haar ware zero (een mime-term die verwijst naar objectiviteit, neutraliteit en transparantie). Vertrekkend vanuit het naturel brengt Sue-Ann Bell haar haar steeds weer in een andere vervlechting of vorm en werkt zo aan een serie waarin ze steeds weer een andere vrouw wordt en toch ook steeds dichter bij zichzelf lijkt te komen. Documentaire beelden getuigen van het werk van haren wassen, kammen en vlechten dat op zichzelf al als een thuis uitgevoerde performance overkomt.
Terwijl Sue-Ann Bell inzoomt lijkt het duo van Studio Danish Blue juist weer uit te zoomen. Zij vertrekken niet zozeer vanuit het eigen lichaam als wel vanuit een poging vat te krijgen op de ervaring van de tijd, die tijdens de corona-crisis lijkt te verdunnen en verarmen tot een vacuüm. Ze roepen in de teksten en beelden die ze meenemen uit een korte retraite, een wereld op die de andere makers tijdens het nagesprek herkennen als een post-apocalyptische wereld waaruit de tijd verdwenen lijkt en de lichamen hun geschiedenis en gezicht hebben verloren. In die lege wereld, krijgen de teksten van Vogelzang en Engels die naar de actualiteit verwijzen toch een existentiële resonantie waarmee ze zich, dan wel op heel eigen wijze, in de traditie van het absurdistisch theater inschrijven: ‘Ik kan me de laatste keer niet herinneren dat ik ben aangeraakt. De laatste keer kan ik me niet herinneren. (…) Ik heb nog wel wat geprobeerd, maar mensen gingen dood. Dus ik ben ermee gestopt.’ Klinkt het beckettiaans. Het onderzoek van Studio Danish Blue accentueert de hedendaagse vervreemding van het eigen lichaam en de dominantie van Denken en Woord.
Zou daar ook een verklaring te vinden zijn voor de interesses die zich tijdens de Still-in-motion weken aftekenen? Stimuleert de lockdown, de huidhonger en de aanwezigheid van het virus als ‘memento mori’ een studie naar het lichaam? Faciliteert het ook een ontsnappingsroute uit het rationele richting waanzin, zoals dat ook in de teksten van Vogelzang en Engels te horen is? Voelen we immers niet allemaal de potentie van een zweem van waanzin in dit moment van isolatie?
Zarah Bracht, die als laatste presenteert, bewandelt haar innerlijke landschap op zoek naar ‘de freak’ en legt zichzelf op om een week lang haar dromen uit te tekenen. Zo poogt ze zichzelf te dwingen tot een nieuwe creatieve routine. In die tekeningen keren lichamen op momenten van gevaar en kwetsbaarheid in fragiele lijnen of aquarel terug. De tijd lijkt er bevroren of eindeloos of afwezig.
Interessant aan die laatste presentatie is hoe Bracht het show & tell patroon doorbreekt dat in de daarin voorafgaande weken domineert. Ten eerste mobiliseert ze de groep al met opdrachten en vragen tijdens de week voorafgaand aan de presentatie. De presentatie zelf bestaat uit een uitnodiging om op haar tekeningen door te associëren zonder dat Bracht veel context geeft of de tekeningen duidt. Daarna ontstaat een gesprek tussen de makers dat niet zozeer over product, thema en inhoud gaat, maar eerder over de mogelijkheden van het tekenen als instrument voor creatie. Daarmee lijkt het productiewiel eindelijk echt tot stilstand te komen en lijken de hoofden volledig te zijn ingetuned op een onderzoekend gesprek over het maakproces.
ZORGZAAMHEID
Opvallend hoe zorgzaam en secuur er tijdens Still-in motion gewerkt wordt, alsof een zenuw van de tijd moet worden blootgelegd die door het eigen lichaam loopt. Onderzoeksgebieden worden strikt afgebakend, in dialoog met theoretische bespiegelingen of archiefmateriaal worden artistieke schetsen gemaakt. De actualiteit is aanwezig maar slechts in verdunde of verwerkte vorm. De opzet van Still-in-motion onder de specifieke condities die de pandemie met zich meebrengt, lijkt erin te slagen afstand te laten nemen tot het tumult van de tijd en zich kortstondig te ontworstelen aan de maalstromen van geschiedenis in wording. Soms miste ik tijdens de gesprekken de politieke woede die onze tijd verdient en tegelijkertijd constateerde ik een wederzijdse zorgzaamheid die ik soms te lievig vond, maar die me ook ergens kalmeert en geruststelt dat deze gemeenschap van makers, ik incluis, hun weg vindt door de maatschappelijke constellaties en uitdagingen van vandaag.
Want laat ons de impact van deze tijd niet onderschatten: de lockdown, voortdurend geldgebrek en jarenlange pesterijen van een politieke klasse die kunstenaars tot kaste der nuttelozen hebben veroordeeld, zowel als de sociale strijden waar de artistieke milieus zich mee verbinden, laten collectief gevoelde traumatische sporen achter, die zeker een bron van creatie kunnen worden maar vooral ook een bron van gevoelens van minderwaardigheid, creatieve blokkades en mentale uitputting zouden kunnen zijn. Tijdens Still-in-motion ervaar ik echter de weerbaarheid van een groep die vastbesloten is het fragiele te koesteren.
Natuurlijk kan een digitaal platform het ritueel van een fysieke bijeenkomst rond een voorstelling niet vervangen. Wel kan het een intieme setting bieden waarin wat mij betreft, gesprekken en conversaties het belangrijkste element zijn waardoor toch iets van de besmettelijke energie en intimiteit van het theater voelbaar wordt.
foto’s Bart Grietens