Als schrijver met nog relatief weinig meters in mijn recensentenpen, maar ook als iemand die vrij stevige opvattingen erop nahoudt met betrekking tot wat ik van mijzelf en van anderen verwacht die die rol innemen, vind ik het altijd wonderlijk hoe dichtbij ik heb mogen komen en hoe ik vervolgens ben begonnen bijdragen te leveren aan het discours dat gevoerd wordt over de toekomst van deze specifieke rol in het theaterveld.Als groot liefhebber van het theater, kan ik enorm genieten van de zorg en aandacht die door zowel mijzelf als door collega’s gestoken wordt in het bijdragen aan het inzichtelijk maken, vertalen van of reageren op de weelde aan voorstellingen, klein en groot, die elk jaar weer aan ons worden gepresenteerd. Dit is niet om te zeggen dat er in die generositeit niet ook dingen mis kunnen gaan.
Het reageren op een artistiek werk is op zijn minst een creatieve onderneming te noemen. Dit aangaan op een manier die de complexe balans weet te waarborgen tussen het respect voor de makers en betrokkenen, de eigen integriteit, bewustzijn van de subjectieve positionering en de manier waarmee een potentieel publiek met zowel de recensie en de voorstelling omgaan is geen makkelijke taak. En vooral niet een die door recensenten licht wordt opgevat.
Ik werd hieraan herinnerd toen ik onlangs bij de start van dit nieuwe jaar op de zoveelste nieuwjaarsborrel terecht was gekomen. Dit keer was het de borrel van de publicatie waar u nu in bladert.
Voorafgaand aan de borrel was er een conversatie gepland met de redactie van de Theaterkrant die zou worden ingeleid door Simone Zeefuik. Onder andere mede-initiatiefnemer van het online platform PaarsPaars waar ik vorig jaar al een column aan wijdde. Die inleiding kwam helaas niet. De griep trok, zoals het nu nog steeds lijkt te doen door het land en had ook haar huis aangedaan. Jammer, omdat ik altijd zeer onder de indruk ben van de robuuste manier waarop Zeefuik nadenkt over de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het innemen van eender welke positie in het veld waarin we bewegen. Ik hoop nog altijd dat deze ontmoeting op een later moment kan worden ingehaald.
Zelf schoof ik door omstandigheden buiten mijn controle om, helaas pas tegen het einde van die conversatie aan, maar ik merkte meteen op dat ik in een dynamisch, onderzoekend en daarmee urgent gesprek terecht was gekomen. Een gesprek dat over meer ging dan reflecteren op het afgelopen jaar of interne struikelblokken. Dit was een gesprek waarin er vragen werden gesteld die direct betrekking hadden op de intenties en motivaties van de individuele recensenten aldaar. En laat nou dat de conversatie zijn die PaarsPaars leek aan te zwengelen toen zij zichzelf aankondigden, omdat ze een noodzaak ontwaarden in de bespreking van het artistieke werk van Afro-Nederlanders door mensen uit hun gemeenschap.
Waar zij impliciet ook de vooringenomenheden die ingebed zijn in het idee van objectieve kunstkritiek problematiseren, betrof het hier veelal vragen over de wijze waarop er met de voorstellingen die gerecenseerd worden, omgegaan dient te worden. Hoe er bijvoorbeeld mee om te gaan wanneer je het idee hebt niet de juiste bagage of het juiste instrumentarium te hebben om een voorstelling op haar eigen premisse te analyseren. Wat überhaupt de persoonlijke ideeën waren over de functie van de recensie in het algemeen of over de interpretaties en implicaties van het woord kritiek in de term kunstkritiek.
Allemaal noodzakelijke vragen. Vooral in een tijd waarin het discours vraagt rekenschap te geven van de particulariteit in zowel individueel en collectief makerschap. In die omstandigheden heeft de recensent niet de luxe zich van die vraag te ontdoen.
Genoeg tijd om al deze complexe vragen volledig uit te pluizen is er natuurlijk nooit. Zo ook deze keer niet.
Het gezelschap rondde de discussie af en trok naar de bar van de Smoeshaan om daar het nieuwe jaar in te luiden en ietwat informeler de nog rondzingende vragen onder het genot van een drankje verder met elkaar te bespreken.
Het leidde tot verrassende inzichten. De invloed van scholing bijvoorbeeld. En hoe dit vrij heftige effecten heeft op wat van waarde wordt geacht in artistieke analyse.
Hoe anders dit lag bij mensen die zelf maker waren. Maar ook leek er een intergenerationeel verschil te zijn in de opvattingen rondom de positie, de functie en de invloed van de recensent. Deze en nog vele andere inzichten herinnerden me aan de noodzaak deze conversaties te blijven voeren, vooral ook met alle andere stakeholders in het veld om op holistische wijze te blijven aftasten wat de dynamische reikwijdte is van onze respectievelijke rollen in relatie tot het discours en de wijze waarop we verantwoordelijkheid dragen voor zijn ontwikkeling.
En als dat geen waardevol startpunt van alweer een nieuw jaar is, dan weet ik niet wat wel.