Hij werd vaak ingedeeld met dat ene knipselmapcliché: ‘Levano, de laatste dadaïst.’ Razend kon hij daarom worden. ‘Ik weet niet wat dat is’, monkelde hij. En begon meteen over iets anders. Hij had immers onderwerpen zat.

Door Loek Zonneveld, foto Emilio Brizzi

In zijn woonkamer in de Amsterdamse Helmersstraat kreeg ik ooit een privé-uitvoering van An Anna Blume, ‘Merzgedicht 1’ van Kurt Schwitters. ‘O du, Geliebte meiner siebenundzwanzig Sinne, ich liebe dir! / Du deiner dich dir, ich dir, du mir. – Wir?

Dat ‘Wir?’, met het kleine, zachte stemhuppeltje, dat deed het hem. Een stemverhoging van niks, en toch vol van alles. Hij moest het niet te vaak doen, dat stuk, zei Chaim Levano. En toch kon hij er geen genoeg van krijgen. Dat zei hij vaker. Ook dat het in zijn aard lag een zekere rusteloosheid te koesteren, waardoor hij steeds een ander, een nieuw avontuur wilde. ‘Als ik het gevoel heb dat iets me lukt, dan vind ik het niet meer interessant.’

Ik schoot spontaan in de lach toen ik de eerste aankondiging van zijn dood zag: ‘Chaim Levano is gegaan – Hoezo? Waarom? Wie zegt dat?’ Nog over het graf een schaterlach. In zo’n droog geplaatste, typische Levano-witz.

Chaim Levano kwam uit de mijnstreek, zat daar in de oorlog een tijd ondergedoken, woonde na 1945 in Israël, waar hij muziek studeerde (hobo en piano) en in zijn onderhoud voorzag door om zes uur piano te spelen bij de ochtendgymnastiek op de Israëlische radio. Hij keerde in 1955 klassiek geschoold naar Amsterdam terug en werkte als solo- en ensemblemusicus, een loopbaan die hem uiteindelijk maar matig interesseerde: te saai, te voorspelbaar.

Hij vond in de latere theaterregisseur en toneelschrijver Lodewijk de Boer (1937-2004) een lotgenoot en zielsverwant: de altviolist bij het Concertgebouworkest, die zich daar kapot verveelde, koos in 1968 voor het experimentele beroepstoneel. Bij Levano duurde die overstap iets langer. Hij was eerst nog een regelmatige solist in de privéconcertzaal De Suite in Amsterdam-Zuid. Daar voerde hij in 1970 voor het eerst de Sonate in Urlauten van Kurt Schwitters op, een even beroemd als berucht spreekstemstuk van een half uur, waarbij de klanken als het ware hun woorden zijn kwijtgeraakt. NRC Handelsblad schreef: ‘Levano spreekt en zingt met een feilloze uitspraak en muzikaliteit. Alleen een zeer ongewone muzikant kan zich hieraan wagen.’

Levano heeft zijn eigen brug van de muziek naar de woordkunst gebouwd. Een nieuw en wijder landschap lag opeens voor hem open, dat met het begrip ‘muziektheater’, waaronder hij vaak werd ondergebracht, nogal dunnetjes is omschreven. De naam van zijn Stichting was anarchie in drie woorden: De Wassen Neus. Een paar jaar terug is het levenswerk van deze Stichting, en van talloze andere samenwerkingsverbanden waarbij Levano betrokken was, nog eens prachtig gecatalogiseerd in een soort glossarium van het theatrale universum van de kunstenaar, Theater Levano, ook bekroond als het mooist vormgegeven boekwerk van het jaar 2013. Met een collage van filmische indrukken, gemaakt door zijn zielsverwant, de cineast Kees Hin.

Ik heb lang niet alles van hem kunnen zien – dat kon bij veelpleger Levano ook nauwelijks – maar wel veel. De kwalificatie ‘veelzijdig’ was mager uitgedrukt. Een greep. Hij ensceneerde in de Beurs van Berlage (samen met dramaturg Carel Alphenaar) wonderschone choreografieën en wijds gebouwde, dansante ontmoetingen tussen kunstenaars en publiek, tussen amateurs en professionals. Hij heeft het werk van dwarse en (toen) nauwelijks bekende kunstenaars als Daniil Charms, Velimir Chlebnikov, Gertrude Stein en Ernst Jandl voor ons ontsloten, zonder de geheimen van dat werk gemakzuchtig in de uitverkoop te doen. Hij heeft de mooiste, meest plastische en meest talige bewerking gemaakt van Bernlefs evergreen Hersenschimmen (vond ook de auteur zelf), over het verdwalen in onszelf. En hij heeft de mooiste, meest plastische en minst statische reconstructie gemaakt van de Guernica onder de futuristische opera’s, De overwinning op de zon uit 1913 – over het vernietigen van de taal, het denken en ‘de elegance’. Geen historische reconstructie, eerder een ‘uitzaaiing van stijlen’, aldus Levano.

Al dat werk, en nog veel meer, werd volvoerd met ernst, liefde, vakmanschap, intensiteit en passie. En altijd met de relativerende knipoog en de zachte lach. Die mij ooit tot tranen toe beroerde over het serene stemhuppeltje in Schwitters’ ode aan Anna Blume: ‘Du deiner dich dir, ich dir, du mir. – Wir?

(foto: Emilio Brizzi, met dank aan Theatercollectie Bijzondere Collecties Uva (Stichting TiN))

Dossiers

Theatermaker zomer 2016