Theatergezelschap Speels Collectief en dansgezelschap Misiconi bevragen en rekken de grenzen op van gangbare structuren in het culturele veld, zodat ze kunnen doen waarvoor ze er zijn: producties maken met en voor mensen die minder gerepresenteerd worden in de theaters. ‘Ik droom ervan dat we voorstellingen mogen afzeggen als dat nodig is.’

In de podiumkunsten overheerst het narratief van de fysiek en mentaal gezonde mens, waardoor mixed abled gezelschappen standaard buiten de norm vallen. Dat geldt voor het aanvragen van subsidies tot en met het voorbereiden en spelen van een voorstellingWe spreken met Sanne Arbouw, artistiek leider, regisseur en medeoprichter van Speels Collectief, Marloes Dingshoff, performer en workshopleider bij Speels Collectief, Het Houten Huis en Plan D, en Matthijs van Burg, zakelijk directeur Misiconi.

Speels Collectief noemt zich een mixed abled gezelschap, wat houdt dat in?Arbouw: ‘Ons gezelschap bestaat uit performers en makers met en zonder een fysieke, verstandelijke of psychische beperking; en ze variëren in onder andere leeftijd, gender en afkomst. Iedereen heeft andere mogelijkheden, verschillende‘abilities’, vandaar de term. Ik richtte Speels Collectief samen met Merel van Lieshout op in 2015, omdat er te weinig mensen buiten de norm op het podium staan en achter de schermen werken. We vinden dat het theater voor iedereen toegankelijk moet zijn.’

Dat is nu niet zo?
Dingshoff: ‘Aan de publiekskant is er de afgelopen jaren veel gebeurd. Er zijn vaker gebarentolken in theaters en op festivals aanwezig, en audiodescripties, meet and feels en ondertiteling worden meer ingezet. Alleen valt er voor artiesten nog wel wat te verbeteren. Voor een voorstelling vraag ik me altijd af: kan ik met mijn rolstoel door de artiesteningang naar binnen? Is er een kleedkamer die ik kan bereiken en waarin ik rond kan rijden? Kunnen ze mijn rolstoel op het podium tillen als er geen vlakke vloer is? Nu valt er voor mij vaak wat te regelen, omdat ik kleine stukjes kan lopen en in een lichtgewichtrolstoel zit, maar mensen die niet uit hun elektrische rolstoel kunnen komen, kunnen anders gewoon niet spelen.’
Arbouw: ‘Het lijkt vanzelfsprekend dat een theater voor alle acteurs toegankelijk is, maar dat is het niet. Het komt vaak genoeg voor dat ons gezelschap zich voorbereidt in de laad- en losruimte, waar de vrachtwagens normaal staan. Zonder spiegel of andere kleedkamerfaciliteiten.

Jullie benoemen expliciet dat Speels Collectief mixed abled is. Houd je hiermee het verschil tussen groepen die wel en niet tot de norm horen in stand?
Arbouw: ‘Deze vraag stellen wij onszelf ook, want we zien dat anderen hierdoor meer naar het sociale dan het artistieke aspect van de voorstellingen kijken. Maar door het zo te benoemen claimen we onze ruimte en wordt het zichtbaar. Zolang we niet gelijkwaardig zijn aan reguliere gezelschappen omarmen we deze term, vanwege de patronen van uitsluiting en discriminatie die mensen met een beperking in het dagelijks leven ervaren. En op dit moment is het misschien wel ons trademark, een reden om ons te boeken.
Wist je dat er twee miljoen personen zijn met een beperking? Stel je krijgt hiermee te maken, hoe fijn is het dan als de samenleving erop ingesteld is? Dat je altijd overal gebruik kan maken van voorzieningen en informatie?
In Nederland hanteren we een strikte scheidslijn tussen de abled en disabled, waardoor deze groepen in parallelle werelden leven. Dat is al vanaf het basisonderwijs zo. Mensen die een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking hebben volgen vaak speciaal onderwijs en komen in zorginstellingen en sociale werkbedrijven terecht. Dan kan je makkelijk denken: ‘dit gaat niet over mij’. Validisme, discriminatie op basis van handicap, is bijna logisch als je kijkt naar hoe we de samenleving inrichten.’

Misiconi kiest voor de term inclusief dansgezelschap, waarom is dat?
Van Burg: ‘Ons gezelschap werkt sinds 2014 met professionele dansers en met dansers die fysiek, zintuiglijk, cognitief of neurologisch divers zijn. Natuurlijk zouden wij het liefst een dansgezelschap zijn, zonder het woord inclusief ervoor. Alleen zolang we uitleg aan fondsen moeten geven over wat we allemaal nodig hebben om te kunnen werken; en we met theaters, van de afdeling facilitair, tot techniek en marketing, spreken om de juiste voorbereidingen te treffen voordat een voorstelling bij hen op het podium staat, houden we de term aan.
Veel verantwoordelijkheid rondom het presenteren van een voorstelling ligt bij ons. Je zou denken dat de afdeling marketing van een theater zich richt op het werven van bezoekers, maar als zakelijk directeur krijg ik vragen als: wie is jullie publiek? Trekken jullie mensen met een beperking aan? Krijgen we de zaal wel vol?
Ik denk dan: we’re in this together. Op zich is er wel een willingness, maar het dóen, dat is nog een tweede. Dat snap ik. Niet iedereen kent Misiconi. Alleen, als je 250 voorstellingen op jaarbasis boekt, kun je dan geen risico nemen? Heb je niet de verantwoordelijkheid om de samenleving in je theater te halen? Om de ervaring van wat dans kan zijn te verbreden en daar ook echt voor te gaan staan?’

Waar lopen jullie het meest tegenaan?
Arbouw: 
‘In een sector waarin alles efficiënt gebeurt: tijd. Dat is waarom wij bij het Fonds Podiumkunsten minder kans maken. Zij gaan ervan uit dat je genoeg hebt aan vier repetitiedagen voor een herneming, dat je een nieuwe voorstelling grofweg binnen twee maanden instudeert en per voorstelling gemiddeld twintig speelbeurten hebt. Dat is voor ons onrealistisch. Na één voorstelling heeft de helft van de cast een week rust nodig, door de fysieke en mentale impact van een live speelbeurt. Wij luisteren naar wat het lichaam en het hoofd van onze spelers en crew nodig hebben en passen de werktijden en deadlines hierop aan.
Tijdens het repetitieproces zijn er dagen dat de helft van de cast en crew er opeens niet is. De een krijgt een epileptische aanval, iemand anders heeft een operatie en een derde ligt met angstklachten in bed. Of de rolstoeltaxi of een zorgmedewerker die de acteur uit bed haalt, kwam te laat door alle drukte op het werk. Hier houden wij bij de repetities altijd rekening mee. Eigenlijk zou dat ook bij speeldagen moeten zijn. We werken met meerdere casts om dit op te vangen, maar ik droom ervan dat we voorstellingen mogen afzeggen als dat nodig is. Zonder dat dit problemen oplevert voor onze publieksaantallen, reputatie en betrouwbaarheid.’
Van Burg: ‘Het gaat er bij ons anders aan toe dan bij een regulier gezelschap. Wij hebben altijd een rustruimte nodig waarin iemand zich eventueel kan terugtrekken, en wij komen eerder opbouwen dan theaters gewend zijn. Onze performers hebben namelijk tijd nodig om aan de omgeving te wennen. Verder spelen we bij voorkeur eerder op de avond, zodat we voor 21:00 uur klaar zijn. Anders wordt het te laat om de dansers naar huis te brengen. Als dit niet lukt, of als we veel heen en weer naar Rotterdam moeten reizen, dan regelen we een overnachting voor de hele crew, inclusief zorgbegeleiders. Al deze zaken vragen aandacht, kosten tijd en extra geld.’

Is dit een reden voor het Fonds Podiumkunsten om een meerjarensubsidie af te wijzen?
Van Burg: ‘Nee, dat geloof ik niet. Vijftien jaar geleden stond urban dance op het punt om een plek in het veld te veroveren; daar staan wij nu. Al dacht ik een jaar terug dat we verder zouden zijn. De gemeente Rotterdam steunt ons voor de komende vier jaar, maar de afwijzing van het Fonds Podiumkunsten blijft een bittere teleurstelling. Dit draait om meer dan alleen geld; het gaat om de erkenning, dat we erbij horen en dat onze artistieke kwaliteit wordt herkend.’

Wat schrijven recensenten over jullie artistieke kwaliteit?
Arbouw: ‘Meerdere landelijke media hanteren een soort van gouden regel dat een voorstelling pas noemenswaardig is bij meer dan vijftien speelbeurten. Dat is denken vanuit kwantiteit in plaats van kwaliteit. Kleinere tours kunnen ook impact hebben. Een recensie is belangrijk voor ons. Het draagt bij aan meer zichtbaarheid voor niet-normatieve acteurs op het podium.
Wij ontvangen inmiddels enkele recensies, maar weinig zijn kritisch. Recensenten vinden het soms lastig om te schrijven over mensen met een handicap. Geef ons kritiek, dan neem je ons serieus, denk ik dan. En een recensie wordt er geloofwaardiger van. We weten waar we vandaan komen. Toen we tien jaar geleden begonnen, heetten we nog een theaterstudio voor iedereen met een zorgachtergrond. Ons werk ontwikkelt zich voortdurend. We willen kennis en kunde opbouwen, zodat de kwaliteit groeit.’
Van Burg: ‘Onze voorstellingen vragen om een andere kwalitatieve beoordeling dan de kwaliteitseis die we decennia op prima ballerina’s hebben geplakt en in teksten hebben verwoord.’
Arbouw: ‘Het is een kunst om een inclusieve voorstelling te maken die artistiek werkt. Hoe creëer je bijvoorbeeld een choreografie waarin staande én zittende performers tot hun recht komen, in een gelijkwaardige compositie die niemand uitsluit of juist benadrukt? Hoe zorgen we ervoor dat in een bewegingsstuk ook de persoon die een rolstoel gebruikt, gelift wordt? Of uit de rolstoel komt en op de vloer beweegt, zodat die persoon niet altijd zit? We hebben een heel nieuw vocabulaire waarmee we werken, waarbij de persoonlijke verschillen tot nieuwe artistieke vormen leiden.’
Van Burg: ‘Na de emancipatiegolven zoals Black Lives Matter en de #MeToo-beweging, zou je verwachten dat mensen zich bewuster zijn van de diversiteit in onze samenleving. Toch blijven mensen met een beperking achter als het gaat om gelijkwaardigheid. Iets weerhoudt valide personen ervan om echt nieuwsgierig naar hen te zijn.’

Wat kan verandering brengen?
Van Burg: ‘Dat begint met de opleidingen. Het is voor ons lastig om professionele dansers met een beperking te vinden, omdat zij nog niet in groten getale van de dansopleidingen afkomen. Daarom leiden wij dansers op volgens onze eigen methodiek en bouwen we aan een dans-community met gemixte groepen, die in hun vrije tijd lessen volgen van door ons getrainde dansdocenten. Af en toe stroomt een danser vanuit deze amateurgroep door naar het gezelschap. Maar stel je voor dat mensen met een fysieke of mentale beperking bij de opleidingen terecht kunnen, dat er elk jaar een aantal afstuderen, en dat de opleidingen daar trots op zijn.’
Dingshoff: ‘Het veld kijkt bij de casting vooral naar performers die afgestudeerd zijn aan een hbo-opleiding. Ik heb een mbo-acteursopleiding in Groningen gevolgd en een deeltijd particuliere regieopleiding in Arnhem. Het was keihard bikkelen om te komen waar ik nu ben: studerend vanuit een psychiatrische kliniek, repeterend vanuit een ziekenhuisbed, schrijvend vanuit de zorgboerderij. Terwijl iedereen zei dat dit nog eens mijn dood werd, wist ik dat dit vak mijn enige redding was. Pas na vijftien jaar kwam ik op een punt dat ik durf te zeggen dat ik professioneel performer en maker ben. En nog steeds denken mensen dat ik dit puur voor mijn plezier als dagbesteding doe, vanuit een zorgachtergrond. Ik ben of ‘die gehandicapte vrouw in de rolstoel’ of inspiration porn. (lacht)
Arbouw: ‘Als mensen met een beperking in de krant of op het podium staan, dan is hun handicap vaak onderwerp van het verhaal. Diegene is een inspiratiebron, een held die zijn, haar of x beperking overwon. Zo reduceer je iemand tot de handicap en er zijn zoveel meer aspecten die iemands identiteit vormen.’
Dingshoff: ‘Ik krijg ook te horen hoe knap het is dat ik dit kan. Of dat men niet eens meer ziet dat ik gehandicapt ben. Ik vind het moeilijk om hierop te reageren. Die rolstoel is mijn lichaam. Complimenten krijgen omdat ik bijna aan de norm voldoe is mindfucking. Als een nieuwe generatie theatermakers mensen met een beperking op het toneel ziet, dan weten zij dat dit mogelijk is en hoe je een neurodivergent brein of een set wielen artistiek inzet, en het niet als onderwerp gebruikt voor een inspirerende feelgood voorstelling. We moeten samen de norm oprekken.’

Wat is nodig om het woord inclusief voor gezelschap achterwege te laten?Arbouw: ‘Zichtbaarheid. Hoe meer voorstellingen we met mensen met een verstandelijke, lichamelijke of sociale handicap zien, hoe kleiner de afstand tot hen wordt. En toegankelijkheid. In Amerika kroop tijdens een protestactie in de jaren negentig een groep mensen met een beperking op handen en voeten de trappen van het Witte Huis op, om te strijden tegen de mogelijke afschaffing van een wet die voorschrijft dat gebouwen voor iedereen toegankelijk zijn. Na dit protest is de wet gebleven en elk gebouw geschikt gemaakt voor iedereen.’
Van Burg: ‘We hebben meer medestanders nodig: beleidsmedewerkers, programmeurs en fondsen, die ons verhaal ook uitdragen. We zitten nog midden in het diversiteitsvraagstuk.’
Dingshoff: ‘We zijn ook zo lang, al sinds de oudheid, als een rariteitenkabinet gezien. Het duurt even voordat mensen zich hiertoe durven te verhouden. Als abled personen erkennen dat er validisme is, en we een manier vinden om het er met elkaar over te hebben, dan hoeven mensen met een handicap zich niet langer te verstoppen.
Ik woon in Het Dorp in Arnhem, wat Mies Bouwman in 1962 oprichtte. We leven hier op een bult, in het bos, in onze eigen minimaatschappij voor mensen met een handicap. In mijn straat zijn er denk ik drie mensen die de maatschappij ingaan. De rest krijg je als je hier niet komt of hen niet uitnodigt, niet te zien. Er is een veilig, toegankelijk theater nodig met acteurs waarin gehandicapten zich herkennen, om ze hierheen te halen. Mijn buren zien mij op een flyer staan en opeens ervaren ze dat er ook voor hen plek is in een theaterzaal, of groter zelfs, dat er plek voor ze is in de maatschappij, dat hun stem wordt gehoord.’
Arbouw: ‘Ooit zal het zo zijn dat we onze voorstellingen brengen onder onze voorwaarden. Dan boeken theaters ons kort van tevoren, spelen we overdag en is er altijd een livestream voor degene die niet naar het theater kan komen. Toegankelijkheid is niet ‘even een ramp pakken als er een rolstoelgebruiker komt’. Het vraagt om aandacht van elke afdeling binnen je organisatie.’
Van Burg: ‘Na alle projectsubsidies, zorggelden en participatiepotjes willen we nu die representatie in de podiumkunsten bestendigen. Als onderdeel van het grotere doel, de samenleving inclusiever maken, totdat we iedereen gelijkwaardig behandelen en het woord inclusief niet meer nodig is.’
Er zullen jaren verstrijken voordat het zover is. Voordat de theaters, van de programmeurs tot de afdeling marketing en de faciliteiten van het gebouw, aandacht hebben voor en kennis over artiesten met een beperking. Tot die tijd zien we bij de mixed abled, gemixte en andere inclusieve gezelschappen van tijd tot tijd gedachte-experimenten: wat gebeurt er als we het woord inclusief laten vallen? De paradox tussen het mee willen draaien als een regulier gezelschap en het expliciet benoemen wat hun wensen en noden zijn, is volledig geïnternaliseerd in hoe ze werken. Sterker, het is hun drijfveer.

Foto Heleen Anna Fotografie

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025