Wat Alida Dors en Janny Donker delen, is hun grote liefde voor hiphop.Als een trouwe reisgenoot heeft deze dansvorm en levensstijl Dors bij Theater Rotterdam gebracht, waar ze artistiek directeur is. Donker heeft Dors altijd gevolgd, onder meer vanuit haar werk als danscritica. Intussen hebben ze bijna een moeder-dochter relatie. ‘Mam, laat me het even zelf uitzoeken.’
Bij binnenkomst van Alida Dors wil Janny Donker haar meteen iets laten zien. Een door Donker opgetekend, oud interviewtje met Dors. Maar waar is dat nou weer gebleven? Donker zoekt tussen de tijdschriften op tafel en in de plastic tasjes eronder. Intussen is ze in gevecht met een iPad – met grote letters vanwege haar slechte ogen – die via de spraakfunctie van zich laat horen. Tussendoor stuurt ze een vriendin aan die is komen helpen met de thee en de koffie. En met het opruimen van de flat in Amsterdam West, die een theater- en dansarchief herbergt van vele decennia. Een metershoge stapel papieren, tijdschriften en dossiers bij het raam heeft met een kleed erover een knusse aanblik gekregen. De fotograaf vraagt of er nog wat plastic tassen met papieren verwijderd kunnen uit de boekenkast achter de geportretteerden. Terwijl de vriendin dat doet, vindt Donker wat ze zocht, in een bijlage die Theatermaker in 2012 bij het blad voegde. Het is het sluitstuk van drie TMXtra-katernen (de eerste twee kwamen uit in 2007 en 2009) met de verzamelnaam ‘Van de basis en de top’. Hierin vatte Janny Donker haar uitgebreide onderzoeken samen naar de urban arts in elf Nederlandse steden. In opdracht van al deze gemeentes bracht ze de lokale hiphop scenes in kaart, en plaatste die in het kader van bestaande en nieuwe subsidieregelingen. Want de rappers, breakdansers en graffiti-artiesten die een nieuw impuls gaven aan de kunsten, waren moeilijk te plaatsen binnen het ondersteuningsstelsel.
In het laatste Theatermaker katern liet Donker ‘de dragers van de hiphopcultuur’ aan het woord. Onder wie Alida Dors, die sinds 2004 met Bryan Druiventak in Amsterdam-Noord de hiphop-school Solid Ground Movement runde, naam aan het maken was als choreografe, en in 2011 haar eerste eigen gezelschap Backbone had opgericht. Het interview met Dors over de relatie tussen hiphop en moderne dans, sluit af met de zin: ‘Hiphop is mijn roots en reisgenoot en ik geloof dat de reis nog lang niet is afgelopen.’ Mooi gevonden, vindt de Alida Dors van nu. ‘En: dat is ook zo gebleken.’
Tien jaar nadat Dors deze uitspraken deed, heeft reisgenoot hiphop haar bij Theater Rotterdam gebracht, waar ze artistiek directeur is en grotezalenproducties regisseert. Primisi, een groepsgewijze bezwering van ‘de vijanden buiten, maar ook binnen onszelf’ door zes dansers, vier musici en een zanger, vol rituele handelingen die verwijzen naar Afrikaanse, Surinaamse en Caribische gebruiken. Waren de critici daarover nog wat zoekend, de opvolger Closed Eyes die momenteel uitverkochte zalen trekt, kreeg juichende besprekingen. Zes dansers en drie musici nemen het publiek hierin mee de diepte in. Naar de levenspijn van de ontwortelde Surinaamse marrons (afstammelingen van uit de slavernij bevrijde Afrikanen) die beroofd werden van hun binnenlandse dorpsgemeenschappen toen hun woongebied verzonk in het Brokopondo-meer. Omwille van een stuwdam die elektriciteit opwekte voor een Amerikaanse aluminiumfabriek. De voorouders van Alida Dors behoorden tot de verdrevenen. Die persoonlijke verbintenis onderstreept de regisseur en choreografe door zelf op het podium te staan. Als een Master of Ceremony geeft ze in spoken word-teksten de – ook uit de geschiedenis – weggevaagde slachtoffers van het koloniale kapitalisme weer een stem. Steunt haar dansers vanaf de zijlijn, en voegt zich soms bij hen. Het duurde wel even voor Dors kon toegeven aan de noodzaak die ze voelde om zichzelf in de voorstelling te plaatsen, vertelt ze na afloop van dit interview, als we teruglopen naar Station Lelylaan. Zelf dansen had ze al lang niet meer in het theater gedaan. ‘Maar het is heel bijzonder dat ik ook op deze manier kan vormgeven aan mijn rol in het gezelschap.’
De trots van Janny Donker op de nieuwste creatie van Dors heeft iets moederlijks. Zo is ook hun verhouding, beamen ze beiden. Donker heeft Alida Dors altijd gevolgd, vanuit haar werk als danscritica, en als hoofdredacteur van dansblad Notes. Dors: ‘We komen elkaar vaak tegen. Onze gesprekken gaan vaak over wat hiphop is, en wat hiphoptheater is. Ik heb veel geëxperimenteerd en dan maakte zij zich wel eens zorgen. Als een soort moeder. Dan zei ze: ik mis de hiphop in jouw werk, of: blijf dichter bij je oorsprong.’ Donker: ‘Ik zei: laat de hiphop meer doorkomen in hoe je verder gaat. Dat is jouw reisgenoot, zoals je zelf zegt. En een reisgenoot kan veranderen, maar je moet ermee in contact blijven.’ Dors: ‘Daarin heeft ze gelijk. Maar ik dacht ook: mam, laat me het even zelf uitzoeken.’
Wat deze vrouwen delen, is hun grote liefde voor hiphop. En hun strijd voor erkenning van deze uit Amerika overgewaaide kunst van de straat als een artistiek, theatraal medium. Alida Dors gebruikt als choreograaf steevast urban dance in haar danstaal, en draagt op en buiten het podium het community-uitgangspunt van hiphop uit. Janny Donker schrijft veel over breakdance en over verwante dansstijlen als popping, locking en house. Ze verheugt zich op Summer Dance Forever, een festival voor straatdans dat John Agesilas in Amsterdam heeft opgezet. ‘Dat is een heel goed festival met internationale voorstellingen. Daar ga ik straks weer naar de house-battles.’ Bij het Maastrichtse Löss Theater dat zij dertien jaar artistiek leidde, stimuleerde ze hiphoppers om theaterproducties te maken. En met haar onderzoeksrapporten bracht ze de bijzondere kwaliteiten van de opkomende beweging onder de aandacht van gemeentelijke subsidieverstrekkers. Dat was nodig, in een tijd dat ambitieuze beleidsmakers met fondsen voor de amateurkunst en voor cultuurparticipatie de kunst wilden democratiseren. De artistieke aspiraties en kwaliteiten van rappers, breakdansers en graffiti-artiesten werden met deze categorieën tekort gedaan. Maar zij vielen óók buiten de subsidiewaardig geachte professionele (podium)kunstenaars. Een probleem dat nog altijd actueel is, gezien het recente advies van de Raad voor Cultuur om de kunstgelden op een nieuwe manier te verdelen. Om culturele rijkdom van de provincies buiten de Randstad te vergroten, maar ook om nieuwe kunstvormen meer toegang te geven tot structurele gelden. ‘Zoals hiphop’, licht Raadsvoorzitter Kristel Baele toe in een Trouw-interview. ‘Dat komt doordat het huidige systeem gericht is op meer klassieke kunstvormen.’
Precies wat Janny Donker vanaf 2007 al aantoonde. Met haar gemeentelijke onderzoeken, en in haar afrondende boekje Urban is anders, toch? uit 2016. Terugkijkend constateert Donker daarin hoeveel weerstand er was tegen de urban arts, die aanvankelijk als ordeverstoorders werden gezien. Er was bij kunstsubsidiënten weinig begrip voor de verrichtingen van deze ‘immigranten van eigen bodem’. Bevlogen beschrijft Donker hun uitingen en de hooggehouden waarden die daaraan ten grondslag liggen. De hiphop als levensstijl. De crew als een soort gezin. Het respect voor voorgangers en het doorgeven van de legacy aan jongere generaties. Het dansen voor elkáár in de cypher, een informele kring-bijeenkomst. En het authentieke, creatieve makerschap dat Donker bijvoorbeeld aanwijst in battles, danswedstrijden met de hiphop-gemeenschap als jury. De solo’s daarin noemt ze ‘een instant product, een mini-choreografie die meteen verdwijnt.’
De exemplaren van dit boekje die opduiken in Donkers woning, worden gul uitgedeeld onder de aanwezigen, inclusief de fotograaf. Alida Dors: ‘Wat heb jíj toch veel gedaan, Janny!’ Donker: ‘Ja hè? Ik lijk wel gek!’ Alleen de afgelopen twee jaar is ze niet heel actief geweest, vertelt Donker. ‘De dood van mijn man heeft erin gehakt.’ Cor Blok was kunsthistoricus en kunstenaar, en samen met haar vijf kinderen heeft Donker zich over zijn nalatenschap gebogen. Als Dors en Donker het besluit prijzen om breakdance als olympische sport onderdeel te maken van de aankomende Spelen in Parijs, noemt Dors de naam van een meisje dat Janny Donker nog niet heeft zien dansen. India Sardjoe, die afgelopen jaar het Nederlands kampioen breakdansen won, heeft haar ticket voor de Olympische Spelen binnen. Zij is van de Hustle Kidz, een breakdance crew uit Tilburg. Donker: ‘Ik ken die crew redelijk, maar zij is iemand van de nieuwe generatie. Dan merk ik dat de laatste tijd geen battles heb gezien.’
De hiphop-reis van Alida Dors begon in haar kindertijd. ‘Bij mijn oma in de woonkamer. Mijn nichten en neven keken naar videoclips op MTV en TMF, en wij stonden dat na te doen. Daarna luisterde ik veel naar rapmuziek. Zelf daarop bewegen kwam pas weer op mijn zestiende, toen ik Bryan (Druiventak) leerde kennen, via het skaten op straat, want dat deed ik graag. Met hem ging ik mee de undergroundscene in. Een gekke, leuke wereld leerde ik kennen. Een kleine, heel oprechte en liefdevolle gemeenschap. Het was een jongenswereld, maar ik kan wel tegen een heleboel mannen om me heen. Ik vond het heel gedisciplineerd; je werd snel opgenomen in de groep, maar dan moest je wél verschijnen. En wat dóen. Er was geen leider, het waren jongeren bij elkaar die zichzelf leidden. We leerden elkaar moves, gingen trainen in achteraf studiootjes die we zelf moesten betalen, of in gymzalen waar we in mochten van buurtorganisaties. En bij mooi weer trainden we buiten. Voor de Stopera, of in het Vondelpark.’
Donker: ‘En op het Leidseplein?’
Dors: ‘Ik minder. Die jongens gingen daar een beetje geld verdienen, maar dat was niet helemaal mijn ding.’
Dors had ook een ander dagritme, ze studeerde er nog naast: fiscale economie, gevolgd door een master sociologie. ‘Ik ging wél mee naar optredens. Dat vond ik heerlijk: het trainen, de shows. Dansbattles heb ik weinig gedaan, daar had ik minder mee.
Donker: ‘Ik hou juist zo van battles.’
Dors: ‘Jij bent een echte B-girl, Janny! Aan mij is het competitieve van battles niet zo besteed. Moeten scoren, en daar dan kalm onder blijven, ik kan dat ook niet. Improviseren vond ik leuk, dus jammen deed ik wel. Maar de choreografie, daar kon ik mezelf helemaal in uiten. Ik bemoeide me altijd met welke moves we moesten maken. Daar zijn de zaadjes geplant voor wat ik nu doe.’
Theaterdans behoorde niet tot de interesses van de ‘undergroundscene’. Dat ontdekte Dors via een vriendin die net als zij commerciële klussen deed, als achtergronddanseres bij concerten en in videoclips, ook bij grote namen als rappers P. Diddy en Usher.
Dors: ‘Die vriendin die ging auditie doen voor een voorstelling. Ik ben met haar meegegaan. Daar leerde ik Marco (Gerris) kennen, hij was een van de coaches. Hij vroeg Bryan en mij om bij zijn gezelschap ISH te komen, waar ik drie seizoenen ben gebleven. Toen proefde voor het eerst van de black box, en van een andere dramaturgie van de dans. Dat was echt smullen. Je moest met elkaar iets gaan vertellen, met een langere spanningsboog van wel een uur. En het publiek ging daar dan voor zítten! Je moest op een heel andere manier vechten voor de aandacht. Dat was een mooie leerschool.’ Tegelijkertijd raakte Alida Dors betrokken bij Nultwintig, het gezelschap dat in Amsterdam West productiesealiseerde voor en door (multiculturele) jongeren. ‘Ik gaf daar les, en ben een keer naar de directrice gestapt omdat ik wilde proberen zelf iets te maken. Dat kon. Zo ontwikkelde ik me in een mum van tijd naar hiphoptheater.’ In 2002 regisseerde Dors bij Nultwintig haar eerste voorstelling Trots, waarin jongeren vertelden waar ze trots op waren.
In datzelfde jaar begon Janny Donker met het programmeren en produceren van hiphop-voorstellingen. Bij het Löss theater kwam ze in aanraking met hiphop. ‘Ik deed naar niets voor. En ik had er ook niks mee. Ik zag wel eens wat, op het Leidseplein. Dan dacht ik: best leuk, en dan liep ik weer door. In Maastricht kwamen de jongens zelf naar mij toe. Dat waren rappers, die wel eens naar de party’s kwamen die wij gaven om geld te verdienen. Ze zochten een podium om zich te presenteren. En ik had een theater waar geen blind paard schade kon doen. Daar kon veel. Het was voornamelijk rap wat zij deden. Toen ik het Löss Theater overnam, had ik daar een danswerkplaats van gemaakt, want dat was er nog niet in Maastricht. En ik dacht: met die hiphop moet ik ook dansdingen gaan doen. In Brunssum zat een dansschool, van Benito Deane, die alleen maar hiphop deed. Ik vroeg aan Benito of hij in het Löss wilde komen presenteren. We hadden daar niet veel geld voor, maar hij kon bij zijn battles gebruik maken van mijn rappers, die het Löss dan betaalde. Er bleken ook breakers te zitten in Heerlen, in Sittard, Venlo en in Maastricht. Die kregen of gaven les in welzijnshuizen; het welzijn is heel belangrijk geweest voor de begintijd van de hiphop. Ik ging die welzijnshuizen af met de boodschap: ik heb een podium, leuk als jullie komen. En ze kwamen. Ik vond iemand in Maastricht, MC Wicked (Andy Maintz) die bij ons battles ging opzetten. We combineerden dat met een voorstelling: choreografieën die voortkwamen uit workshops die wij gaven. En ik vond dat die breed verspreid moesten worden, dus die gingen langs welzijnshuizen. We zaten op een gegeven moment overal in de provincie, in kleine theaters, in voorprogramma’s van de schouwburgen en met aparte scholenprogramma’s op scholen. Ik heb niet voor niks theologie gestudeerd, ik heb altijd die missionaris-instelling. Als het in één stad is, moet het ook in andere steden komen.’
Alida Dors heeft zo’n voorstelling in het Löss wel eens bijgewoond. ‘Die waren een beetje interdisciplinair, toch? Dans, maar ook rap, en teksten.’
Donker: ‘Ja. Aan de teksten werd gewerkt door mensen van de Toneelacademie Maastricht, en het conservatorium was verantwoordelijk voor het muzikale deel. Voor de dansworkshops haalden we veel Belgen in huis, die waren goedkoper. Choreografen die met mijn dansers kwamen werken, waren Sam De Waele uit Gent, en uit Nederland Nita Liem en Clearence Hoorndijk, die danser was bij Nita Liem. Mario (Walden) en Tyrone (van der Meer) kwamen ook, die wilden de boel onmiddellijk overnemen, maar dat vond ik geen goed idee.’
Dors: ‘Mario en Tyrone! Dat waren toen al zulke grote namen! Hoe kwamen die dan bij jou in Maastricht?’
Donker: ‘Ik vroeg ze gewoon. Zij hadden in Rotterdam het IBE opgezet, een internationaal breakdance event dat nu in Heerlen zit. Door hen leerde ik de hele breakwereld kennen. Maar Tyrone had niks met mijn voorstellingen, die heeft een hekel aan theater.’
Dit raakt een terugkerend thema in het gesprek. De ideeënstrijd tussen de bewakers van de hiphop-tradities en de grenzenverleggers. Die dook ook weer op rondom de Olympische Spelen. Breakdance hoort daar niet thuis, lieten hardliners van zich horen. Het is geen sport, maar een kunstvorm. Hiphop gaat over stijl, en stijl kan je niet meten.
Dors: ‘Je hebt verschillende stromingen binnen de hiphopscene, waaronder echte puristen. Die zijn heel statisch in hun definitie van wat wél hiphop is en wat niet.’
Donker: ‘Dat purisme heb ik uitgebreid meegemaakt. Er waren mensen die alleen maar na de voorstelling naar de battles kwamen.’
Dors: ‘Hiphop wordt soms behandeld als een dode kunstvorm. Terwijl het zo’n eclectische ontstaansgrond heeft. En de kracht van kunstenaars is dat we altijd aan het zoeken zijn naar nieuwe vormen. We hebben met theater een podium erbij, dat kan er gewoon náást. Het zou tof zijn als je elkaar daarin kan blijven voeden.’
Ook bij de beoordeling van haar voorstellingen door critici en programmeurs zag Dors een hang naar purisme: ‘Als het hiphoptheater is, dan moet het er zó uitzien. Liefst met herkenbare bewegingen, puur en rauw. Ik wil niet zeggen dat alles wat ik maakte even goed was, maar er was weinig begrip voor de ontwikkeling van een nieuw genre. Het dansveld groeide daarin moeilijk mee.’
Thematisch is Dors in haar werk vrij consistent. Het gaat over de bevrijding van het individu, het uiten en overwinnen van onze emotionele schaduwkanten, het overbruggen van onderlinge verschillen en de gemeenschappelijke kracht van de groep. In het vormgeven van die thema’s heeft ze altijd veel vrijheid genomen. Ze gaf kostuums een grote rol (de dikmaakpakken bijvoorbeeld in Built for it uit 2015), werkte met videoprojecties (bij True Colours uit 2017 filmen en fotograferen de dansers elkaar met hun smartphones), zette niet alleen rappers naast de dansers op het podium maar ook operazangers. Of Thaiboksers (Or Die Trying, 2019). In haar choreografische taal komen hiphopstijlen terug – breakdance, house, krumping – maar ook vogue en traditionele Afrikaanse dans. Die stijlen kan ze in hun puurheid laten schitteren, maar Dors vermengt ze ook met emotioneel geladen moderne dans. Vraag je welke chorografen belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van haar danstaal, dan noemt ze Alain Platel én Krisztina de Châtel. Bij allebei liep ze stage. ‘Bijzonder bij Alain is de gelijkwaardigheid van verschillende disciplines en kwaliteiten. En de vrijheid die hij neemt in de dramaturgie, in de opbouw van een voorstelling. Krisztina is het tegenovergestelde: heel gedisciplineerd en minimalistisch, alles gaat over ritme. Daar had ik ook wel honger naar. Bij hiphop is er altijd een veelheid aan bewegingen in een korte tijd. Ik vond het fascinerend dat zij drie minuten lang dezelfde beweging kon doen, met kleine verschuivingen.’
Aan Closed Eyes lees je af hoe dit alles heeft geleid tot het handschrift van Dors als choreografe én regisseur. De voorstelling is een gesamtkunstwerk waarin dans, film, live muziek, decor en licht fraai bij elkaar optellen. De choreografie bevat een aantal vrije solo’s, maar wat overheerst zijn strak gezette groepsbewegingen vol herhaalde sequenties die gaandeweg een andere emotionele kleur krijgen. En die in de uitvoering ruimte geven voor de persoonlijkheden van de dansers. Daar zijn autodidacte hiphoppers bij, maar ook geschoolde moderne dansers.
Dat Alida Dors heeft moeten strijden voor de manier waarop zíj vanuit hiphop theater ging maken, blijk uit het interviewtje met Janny Donker uit 2012. ‘Hiphop is mijn danstaal’, zegt ze daarin, ‘maar het zou dom zijn me af te sluiten voor de invloeden van en overlap met andere dansvormen.’
Terugkijkend verzucht ze: ‘Het is een hele zoektocht geweest. Hiphop en breakdance is mijn bron, maar toen ik op zoek ging naar wat daar nog meer mee kan, had ik daar weinig voorbeelden in. Er waren in Nederland wel groepen waar ik blij van werd: Made in Da Shade, Don’t Hit Mama, ISH. Maar er waren weinig choreografen die hiphop meenamen in een nieuwe vormtaal. Soms werd het er een beetje bijgehaald: doe maar even een spectaculaire headspin. De enkele makers die daarin gehonoreerd werden, hadden de insteek van contemporaine dans. Als dat jouw voorland is, dan is het best moeilijk om te bepalen wat jouw eigenheid is. Om heel stoïcijns te zeggen: dit ga ik doen, terwijl je daar ook middelen en publiek voor moet vinden. Misschien heb ik me daardoor wel eens laten verleiden om buiten mijn bron te stappen.’
Als het daarom gaat, stemt Closed Eyes Janny Donker tevreden.
Donker: ‘In zijn vorm heeft de voorstelling veel van de hiphop.’
Dors: ‘Omdat het zo eclectisch is, en een beetje rauw.’
Donker: ‘En daar is het beeld tegengesteld aan. Dat is heel esthetisch. Daar wil je bij wegdromen, maar de dansers houden je bij de les.’
Dors: ‘Het is een cypher ook, we zijn de hele tijd in een cirkel aan het bewegen. Maar de danstaal is niet echt hiphop.’
Donker: ‘Nee. Maar je ziet wél dat het er vandaan komt.’
Donker vertelt dat ze in Eindhoven, waar ze Closed Eyes voor de eerste keer zag, naast een Surinaams-Nederlandse mevrouw zat. ‘Zij was alsmaar aan het huilen. Ik vroeg aan haar of ze de geschiedenis kende waar de voorstelling over gaat. Ze zei ja, en huilde door. Ik vond dat zo indrukwekkend. Jouw voorstelling ráákt, en daar mag je heel trots op zijn. Op de tranen van zo’n mevrouw.’
foto Jean van Lingen