De podiumkunsten, of welke vormen van kunst dan ook op Curaçao, worden door de overheid niet gesubsidieerd of gestimuleerd. Niettemin hebben diverse getalenteerde makers zich vol toewijding ingezet om de kunstscene op het eiland te laten floreren. We zoomen in op twee toneelgezelschappen en zeven vrouwen die een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de Curaçaose theater- en danswereld.
Een makkelijke weg is het geenszins: makers op Curaçao zijn doorgaans aangewezen op subsidies van Nederlandse fondsen, op sponsorgelden of een combinatie hiervan. De actrices die in dit artikel genoemd worden, hebben naast hun artistieke praktijk allemaal nog een andere baan. Dat betekent niet dat ze als hobbyisten beschouwd moeten worden; het is hier gewoonweg de enige manier om kunst te kunnen beoefenen. Een kijkje achter de schermen.
Voorvechters van het Papiamentu
Op 19 januari 1967 werd, als eerste toneelgezelschap op Curaçao, Grupo di Komedia Thalia (Toneelvereniging Thalia) opgericht, bij Ramiro Reinhart thuis. Thalia ontstond als gevolg van het succes van het toneelstuk Maribel, waarbij enkele acteurs na afloop besloten om samen een theatergroep te vormen. Het repertoire van Thalia omvatte zowel originele Papiamentstalige toneelstukken als bewerkingen van Franse, Spaanse en Amerikaanse toneelwerken, zoals Huis Clos (1944) van Jean-Paul Sartre, La Barca sin Pescador (1945) van Alejandro Casona en The Rose Tattoo(1949/’50) van de Amerikaanse schrijver Tennessee Williams.
Als toneelvereniging zette Thalia zich in om toneelstukken in het Papiamentu op te voeren, iets wat tot dan toe niet veel gebeurde. Grupo Thalia heeft aldus een belangrijke rol gespeeld in het overbrengen van wereldliteratuur naar de lokale bevolking. Bovendien heeft het gezelschap aanzienlijk bijgedragen aan de ontwikkeling van diverse Curaçaose acteurs, schrijvers en regisseurs.
Het eerste stuk dat Thalia presenteerde in Sentro Pro Arte was Mentira na Granèl(Een Hoop Leugens) op 11 september 1968. De hoofdrollen werden vertolkt door Jenny Fraai en Laura Quast. Jenny Fraai zou een van de langst dienende leden van Thalia worden. Op dat moment was ze pas 24 jaar oud, en het jaar ervoor had ze haar debuut gemaakt in Gai bieu ta traha Sὸpi Stèrki (Oude haan maakt sterke soep), wat zoveel wil zeggen als: hoe ouder je bent, hoe meer ervaring je hebt. Schrijfster Nydia Ecury had haar benaderd en een rol aangeboden in het stuk. Dit was een vertaling van Cosas de Papa y Mama (Papa en Mama- dingen), geschreven door Alfonso Paso. Jenny had geen formele acteeropleiding genoten, maar haar vertolking werd zo gewaardeerd door het publiek dat ze een staande ovatie ontving. Vanaf dat moment was Jenny niet meer weg te denken van het toneel.
Na Mentira na Granèl speelde ze ook in Porta Será (Huis Clos), vertaald naar het Papiaments door May Henriquez. De cast bestond uit Jenny Fraai, Rina Penso, Betty Doran en Eric van Ommeren. May Henriquez was een schrijver, vertaler en kunstenaar die diverse werken uit de wereldliteratuur naar het Papiaments vertaalde. Samen met Nydia Ecury, Jacques Penso, Luis Daal en Ingrid Rojer-Boom speelde ze een cruciale rol bij het bewaken van de kwaliteit van de stukken die door Thalia werden opgevoerd. Jenny Fraai, naast actrice ook een voorvechter van correct Papiaments taalgebruik, hield toezicht op de taalkwaliteit in de toneelstukken. Jenny is tevens auteur van kinder- en taalboeken, en oprichter van Stichting Pro Alfa, die zich inzet voor het bevorderen van geletterdheid op Curaçao.
Dramatische expressie
Thalia fungeerde ook als een bron voor langdurige vriendschappen, zoals die tussen Jenny en Mila Palm, een ander lid van de groep. Mila Palm is toneel- en filmactrice, én dichteres en ontvanger van een Krus di Mérito (2006) en Ridder van Oranje (2022). Net als de andere actrices over wie we hier schrijven, is Mila autodidact met decennialange ervaring. Ze maakte haar debuut in 1953 in het Roxy Theater in het toneelstuk Trovaldino. Enkele jaren later werd ze lid van toneelvereniging Thalia, waar ze in verschillende producties heeft gespeeld. In 1971 speelde ze de hoofdrol in The Rose Tattoo, naar het Papiaments vertaald door Nydia Ecury en geregisseerd door de Nederlandse Marlies van Alcmaer. Destijds maakte de organisatie Sticusa het voor Nederlandse regisseurs financieel mogelijk om op Curaçao toneelstukken te ensceneren, waardoor er een uitwisseling van kennis plaatsvond tussen Nederlandse en Curaçaose artiesten.
Naast acteren had Mila ook een talent voor schrijven en publiceerde ze in 1972 haar eerste gedichtenbundel Tres Rosea (Drie Adem), samen met de schrijvers Sonia Garmers en Nydia Ecury. Haar passie voor acteren deelde ze later ook met de kinderen op de school waar ze als docent werkte. Tijdens een zes maanden durend vakantieverlof reisde Mila naar Nederland en volgde daar een cursus in dramatische expressie.
Bij haar terugkeer op Curaçao bracht ze het idee van dramatische expressie onder de aandacht van haar schooldirecteur, die zo onder de indruk was, dat Mila al in 1973 op vijf verschillende scholen op Curaçao dramatische expressie doceerde. Deze methode, waarbij acteren werd gebruikt om leerlingen te onderwijzen, bleek succesvol en effectief, waardoor de meeste leerlingen de leerstof beter begrepen en hun vakken haalden. Gedurende haar carrière heeft Mila aangetoond hoe acteren naast entertainment als een leerstrategie kan worden ingezet. Haar passie voor het doorgeven van informatie kwam ook tot uiting in de rollen die ze vertolkte en de stukken waarin ze speelde. In 1981 had ze een van de hoofdrollen in Un Anochi Largu (Een Lange Nacht), een stuk over fascisme en de invloed daarvan in Argentinië. Voor het Curaçaose publiek was dit stuk een ware eyeopener over de werkwijze van het fascisme.
Tijdens Un Anochi Largu ontmoette Mila Greta Trapenberg, die eveneens een van de hoofdrollen vertolkte. Ook tussen hen zou er een decennialange vriendschap ontstaan. Voor Greta werd een droom werkelijkheid toen ze voor het eerst met haar idolen Mila en Rina Penso op het podium stond. Net als Mila en Jenny was Greta in haar dagelijks leven werkzaam op een basisschool. Haar acteercarrière begon in 1979 toen ze deelnam aan het afstudeerstuk van Laura Quast en Guus de Sain, genaamd Bai pa bini bek (Je gaat, maar kom je terug). Dit stuk beleefde in 1979 zijn première in Nederland en behandelde herkenbare situaties waarin de Antilliaanse gemeenschap belandde na immigratie naar Nederland. Dit was Greta’s debuut als actrice en het stuk werd zowel in Nederland als op Curaçao succesvol ontvangen. Laura was een student aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en had Greta daar leren kennen tijdens haar studie. In 1975 verhuisde Greta naar Nederland om acteren te studeren. Hoewel ze niet werd toegelaten tot een toneelacademie, volgde ze haar passie en nam ze in de weekends deel aan acteerworkshops. Doordeweeks werkte ze als docent bij de Bonte Koe in Amsterdam, een internationale school voor leerlingen met een Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond.
Bai pa bini bèk was de eerste van meerdere samenwerkingen tussen Laura en Greta. Ze speelden samen in verschillende toneelstukken in regie van de Arubaanse regisseuse Burny Every (1939-2006). Beide actrices keerden terug naar Curaçao en zetten daar hun acteercarrière voort. Laura had ook een van de hoofdrollen in Un Anochi Largu. Greta, Laura, Mila, Jenny, Rina Penso, Norma Cova, Anne Marie Braafheid, Steven Croes en German ‘Ak’ Rojer en wijlen Diana Lebacs vormden samen al jarenlang de kern van Ankra na Otro (Aan elkaar verbonden). Deze groep presenteert vooral dramatische voordrachten en poëzie tijdens culturele evenementen.
Van buurtcentrum naar schouwburg en televisie
Naast Grupo Thalia heeft Curaçao andere theatergroepen gekend, waaronder ArteProba. ArteProba, voluit Arte Teatral Pro Bándabou, werd in 1987 opgericht door de destijds 20-jarige schrijver en regisseur Anthony Jamanika. De groep bestond voornamelijk uit jonge, ambitieuze acteurs die een passie hadden voor toneel. Aanvankelijk bracht ArteProba bestaande toneelstukken op de planken, vertaald naar het Papiaments door Eddy Pieters Heyliger. Naarmate de groep meer ervaring opdeed, begon (wijlen)Jamanika zijn eigen stukken te schrijven. Twee van de meest succesvolle actrices die hun talent ontdekten en ontwikkelden bij ArteProba, zijn Jessica Damon en Dudy Pinedo.
Jessica Damon is niet alleen actrice, maar ook projectmanager bij het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport. In 1978 sloot ze zich aan bij ArteProba. Afkomstig uit een getalenteerde familie, toonde Jessica al snel dat ze een natuurlijk talent had. Dit werd bevestigd toen ze in 1984 als beste actrice werd bekroond tijdens het internationale Arubaanse theaterfestival, waar ze concurreerde met acteurs uit Venezuela, Paraguay, Aruba en Sint Maarten. Ze won deze prijs zonder formele opleiding. Om haar talent verder te ontwikkelen, volgde Jessica acteerworkshops bij (wijlen) Fridi Martina, een alumnus van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, en bij dichter, acteur en activist Gilbert ‘Gibi’ Bacilio.
Terwijl ArteProba groeide, bouwde de groep haar activiteiten uit naar televisie. Jamanika begon stukken te schrijven die speciaal voor televisie werden geproduceerd. De acteurs, onder wie Jessica, breidden hun acteerwerk uit naar film. Jessica speelde in verschillende van Jamanika’s televisieproducties, waaronder een hoofdrol in het zeer succesvolle Mi Yu ta Mihό Risibí(Mijn kind heeft een betere heilige communie). Dit stuk toonde op confronterende wijze hoe ouders soms buitensporige uitgaven doen voor de eerste heilige communie van hun kinderen, waardoor ze, in hun streven naar aanzien en erkenning, in financiële problemen komen. Mi Yu ta Mihό Risibí was een groot succes vanwege de impact die het had op het publiek; het draaide jarenlang op televisie, vaak op verzoek van dat publiek. Jessica vertolkte de rol van de moeder van een van de communicanten, terwijl Dudy de rol van haar tegenstander op zich nam: een andere moeder die zichzelf in de schulden werkte en problemen kreeg met haar man omdat ze per se het meest opvallende feest wilde organiseren. Beide actrices bewezen hun veelzijdigheid in zowel komedie als drama.
Dudy’s interesse in acteren was al van jongs af aan aanwezig; ze speelde mee in verschillende schoolvoorstellingen. In 1975 werd ze op 16-jarige leeftijd gekroond tot Carnavalskoningin van Bándabou. Een jaar later vroeg Jamanika of ze zich wilde aansluiten bij de theatergroep ArteProba; ze stemde toe, en begon in toneelstukken te spelen die vooral in wijken werden opgevoerd.
Haar eerste optreden was in Kurason di Mama (Hart van een Moeder), dat op de Sint Jan School op Bándabou voor een breder publiek werd opgevoerd. De groep bleef zich ontwikkelen, totdat ze de kans kregen om in schouwburg Sentro Pro Arte op te treden. Critici uitten zich negatief over de lengte en inhoud van het toneelstuk en raadden hen zelfs brutaalweg aan om terug te keren naar de wijken. ArteProba liet zich niet ontmoedigen door deze tegenslag, maar gebruikte het als motivatie om sterker terug te komen. In 1985 was het dan zover. ArteProba trad opnieuw op in Sentro Pro Arte met het stuk Bo Lenga ta Skèrpi (Je hebt een Scherpe Tong), met Dudy in de hoofdrol. Het werd een enorm succes en Dudy werd een van de meest bekende actrices bij het publiek. Ze nam deel aan theaterfestivals in Aruba, waar ze concurreerde met deelnemers uit Puerto Rico, Costa Rica, Venezuela en Colombia. Ze bewees haar talent en won de prijs voor beste actrice.
Uiteindelijk verscheen ze in een verscheidenheid aan voorstellingen, zowel voor theater als voor televisie gemaakt, en speelde ze in speelfilms. In 2004 was ze te zien in de Nederlandse televisieserie De Erfenis, geproduceerd door RTL4. Hierin vertolkte ze de rol van het personage Chanella Pieterszoon.
Na jaren als actrice te hebben gewerkt, besloot Dudy zich aan het schrijven te wagen. In 2009 voltooide ze haar eerste toneelstuk, getiteld Ata, a Lubidá Riba Mai (Oops, We zijn Ma Vergeten). In dit stuk toonde Dudy, die ook in de verzorging werkte, op aangrijpende wijze hoe kinderen soms omgaan met hun ouders die in een bejaardentehuis verblijven. Het verhaal draait om de kinderen van een bejaarde dame die een verjaardagsfeest voor haar willen organiseren. Ze gebruiken haar geld om feestbenodigdheden te kopen, vieren het feest, maar realiseren zich bijna aan het einde van de viering dat ze zijn vergeten hun moeder uit het tehuis op te halen. Ondanks de humoristische toon van het stuk, behandelt het een belangrijk maatschappelijk probleem. Dit toneelstuk betekende ook groot succes voor Dudy. Vervolgens ging ze aan de slag met E Herensia di Shon Kathan (De Erfenis van Meneer Kathan), oorspronkelijk bedoeld als voor televisie geproduceerd stuk. Later herschreef ze het tot een toneelvoorstelling, die in 2017 in première ging.
De orale traditie: nalatenschap van Afrikaanse roots
Orale verhalen vormen een krachtig element in de Curaçaose cultuur en kunst – ook in de theaterwereld. Een opmerkelijke actrice die zich in het verhalen vertellen heeft gespecialiseerd, is Sheila Payne. Sheila begon op jonge leeftijd met acteren. Haar vader, een methodistische priester, organiseerde regelmatig kerkbijeenkomsten waar werd gezongen, gedanst en verhalen werden verteld. Sheila voelde zich hiertoe aangetrokken en nam er graag aan deel. In 1980 vertrok ze naar Nederland om economie te studeren, maar ze switchte al snel naar wiskunde. Gedurende haar studiejaren bleef ze haar passie voor acteren volgen en sloot ze zich aan bij Theatergroep Amnesty in Groningen. Het overlijden van haar vader in 1987 was een keerpunt. Ze besefte dat het leven kort is en dat het de moeite waard was om haar passie te volgen. Sheila besloot professioneel actrice te worden en deed auditie bij De Citadel Jeugdtheater voor het stuk De Jongen in de bus, geregisseerd door Suzanne van Lohuizen. Daarnaast maakte Sheila deel uit van toneelgroep Edikanfo, een van de eerste multiculturele theatergroepen in Noord-Nederland.
Na haar verhuizing naar Amsterdam schreef ze zich in voor een acteeropleiding, maar vanwege financiële beperkingen kon ze deze niet afronden. Toch bleef Sheila volharden en begon ze ‘one-woman shows’ te presenteren, geïnspireerd door haar jeugd in de wijk Buena Vista op Curaçao. Onder het mentorschap van Helen Richardson ontwikkelde ze haar acteer- en schrijftalent verder.
Terug op Curaçao zette Sheila haar carrière voort. Ze gaf verschillende storytelling-optredens, waaronder Jakobo i su Banda, dat in 2012 vanwege de orale traditie een groot succes werd op het eiland. Daarnaast vertolkte ze rollen in door Anthony Jamanika geschreven en geregisseerde, voor televisie geproduceerde, stukken. In 2002 schitterde ze in het stuk Bo’n tin Yu ki mishibu ku Nietu, (Je hebt geen kind, hoe kom je aan een kleinkind?) dat gedurende 15 jaar op televisie werd uitgezonden en zeer populair was bij het publiek. Een man komt, nadat hij grootvader is geworden, erachter dat hij onvruchtbaar is en dat zijn kind niet zijn kind is en dat zijn vrouw vreemd is gegaan. Het stuk maakte indruk doordat het de situatie van overspelige vrouwen aan de kaak stelde. Vaak werd er meer aandacht besteed aan machismo en overspelige mannen, maar dit stuk bracht een verandering hierin.
Sheila was ook te zien in Nederlandse speelfilms; recentelijk nog in de Nederlandse speelfilm All Inclusive (2023), die in het voorjaar in première ging. Daarnaast is ze werkzaam als vertaler voor de Curaçaose overheid.
Meer aanzien voor dans
Een discipline die veel meer aandacht zou moeten krijgen in de Curaçaose theaters, is dans. Tot nu toe zijn er weinig dansvoorstellingen; dans wordt nog weinig beschouwd als een culturele en artistieke vorm die volle zalen kan trekken. Iemand die al 40 jaar hierin verandering probeert te brengen – en die ook voortgang heeft geboekt – is danseres, choreograaf en eigenaresse van Dans and More Foundation, voorheen Fina’s Dance Art School: Fina Ferreira. Fina begon op 6-jarige leeftijd ballet te volgen bij Nederlandse balletdanseres Cocky van Oost, die na carrière te hebben gemaakt bij het Nederlandse Nationale Ballet, samen met haar man naar Curaçao verhuisde en daar haar balletdansschool Les Sylphides opende. Fina was vanaf dag één helemaal onder de indruk van ballet en van Cocky. Ze danste meerdere keren per week en werd door haar schooldocente aangemoedigd om een professionele danseres te worden. Op 17-jarige leeftijd vertrok Fina naar Nederland om aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten te studeren.
In 1981 studeerde ze af als danspedagoog, gespecialiseerd in klassiek ballet, jazz en moderne dans. In datzelfde jaar werd Fina gevraagd door de beroemde choreograaf Krisztina de Châtel om bij haar dansgezelschap te komen werken, maar na de diagnose van terminale kanker bij haar vader moest Fina deze unieke kans afwijzen. Na het behalen van haar diploma keerde ze terug naar Curaçao en begon ze als dansinstructeur te werken bij haar voormalige dansschool Les Sylphides. Daarnaast maakte ze deel uit van het dansgezelschap Creatieve Folkloristische Groep, dat traditionele Curaçaose folkloristische dans in een moderne interpretatie bracht.
Ongeveer anderhalf jaar later opende ze haar eigen dansschool, de Fina Dance Art School, samen met de inmiddels overleden Shirley Pool-van Heijningen, een alumna van het Alvin Ailey American Dance Theater. Gezamenlijk zorgden ze ervoor dat Fina Dance Art School een bekend begrip werd op Curaçao, met name op het gebied van ballet, jazz, moderne dans en later ook breakdance. In 1985 breidde Fina haar school uit met de oprichting van de Simia Dance Company, gericht op studenten die de ambitie hadden om professionele dansers te worden. In de loop der jaren zijn diverse studenten van haar school aangenomen bij gerenommeerde dansopleidingen in Nederland, zoals Codarts Rotterdam. In 2000 richtte ze ook nog de Foundation op, die zich richt op community art projecten. Onlangs memoreerde Fina het 40-jarige jubileum van haar dansschool met een grootschalige viering, inclusief een uitmuntende presentatie voor een breder publiek.
In 2012 ontving Fina de Cola Debrotprijs vanwege haar bijdrage aan de ontwikkeling van dans op Curaçao.
Nataly Burgzorg is een schrijver en onderzoeker gevestigd op Curaçao. Haar interesses liggen op het gebied van film, theater, gender, postkoloniale- en dekoloniale studies.