Wie zouden zich verzameld hebben in dat zaaltje van het Paus College in Leuven, op maandag 6 september 1869? Daar waar op die eerste dag van het elfde Taal- en Letterkundig Congres aan de universiteit een groot contingent schrijvers, wetenschappers, letterkundigen en journalisten bijeen zijn gekomen? Henri Conscience is voorzitter; Paul Alberdingk Thijm houdt een lezing over de Nederlandse roman; er is een half-serieus gesprek over wat nu toch het Nederlandse woord zou moeten worden voor die moderne Franse uitvinding de vélocipède; en zo spreken er nog meer prominenten die we nu vooral van straatnamen kennen.
Maar op de derde ‘afdeling’ (break-out sessie zouden we nu zeggen) gebeurt iets dat voor het Nederlands theater van groot belang zal blijken. Na een paar hoogdravende en onpraktische redevoeringen over het verbeteren van het toneelklimaat, is het de letterkundige Jacob Nicolaas van Hall die met een concreet voorstel komt: er moet een Tooneelverbond worden opgericht dat de belangen van het theater moet behartigen ‘onder andere door het bevorderen van goede tooneelkritiek, door de uitgave van brochures en het ontwerpen van een plan voor eene tooneelschool.’
En onder leiding van Van Hall en zijn compagnon Hendrik Jan Schimmel gebeurt dat ook allemaal. In 1872 verschijnt de eerste editie van Het Tooneel – een tijdschrift waarvan u nu het 6de nummer van de 145ste jaargang in handen heeft. En in 1874 opent de Tooneelschool haar deuren in Amsterdam; een opleiding die na naamswijzigingen, een fusie en institutionele inbedding, voortleeft in de acteursopleiding ATKA aan de Academie voor Theater en Dans in Amsterdam.
(Voor de snelle rekenaars: het klopt dat dit tijdschrift eerder werd opgericht dan de toneelschool, en dat wij de 150ste jaargang nog niet gehaald hebben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het vanwege de bezetting, en kort daarna vanwege papierschaarste, een aantal jaar niet uitgegeven. Dit jubileum houdt u nog tegoed.)
De start van de Tooneelschool, dit najaar 150 jaar geleden, was de aanleiding voor het thema van dit Theaterjaarboek. Want met deze school begint het formele vakonderwijs in theater en dans in Nederland. Kennis over toneelspelen werd tot dan toe in de praktijk overgedragen en werd slechts sporadisch vastgelegd – denk aan het handboek voor acteurs van Johannes Jelgerhuis. Vanaf 1874 komt er een meer systematisch curriculum.
Een school oprichten is een daad van emancipatie. Je zegt hiermee: dit is een vak. En voor dat vak is kennis nodig. De oprichters van het toneelverbond hadden goed gezien dat een school en een uitgave bij elkaar horen. Studenten moeten plekken hebben waar ze actuele kennis kunnen opdoen en vakgenoten moeten elkaar op de hoogte kunnen houden van hun ontwikkelingen.
Wat is die kennis in deze tijd? Die ene toneelschool uit 1874 is uitgebreid en aangevuld tot 44 bachelor opleidingen, 2 (kortere) associate degrees en en 13 masters op 11 hogescholen door heel het land. En je kunt al lang niet alleen meer leren toneelspelen of dansen, er zijn inmiddels opleidingen voor vrijwel alle theaterdisciplines en genres, van schrijven tot performen en van muziektheater tot mime. En dan hebben we het nog niet over de 65 mbo-theateropleidingen, waarover we al eerder schreven.
We begonnen met een naïeve vraag: wat leren studenten nou eigenlijk op de theaterschool? In de redactievergaderingen – waar we versterking kregen van Guido Jansen (docent op de HKU en coördinator deskundigheidsbevordering), Milco Feijnenbuik (Hoofdredacteur Theaterencyclopedie) en Lieke van Hoogenhuijze (Hoofd Kwaliteit en Beleid bij de ATD) – kwamen we te spreken over de omslag die zich sinds een aantal jaren voltrekt in het onderwijs. Het aanleren van een vastgesteld set ambachtelijke vaardigheden wordt ondergeschikt aan het naar boven brengen van de eigenheid van iedere student.
Hun inbreng en vragen worden belangrijker. ‘Ik hecht eraan dat onze docenten niet op een troon zitten en pretenderen alles te weten. Ze moeten zich realiseren dat studenten hele andere dingen weten die voor hun generatie en voor hun toekomst belangrijk zijn’, zegt een geïnterviewde in het uitgebreide stuk dat Van Hoogenhuijze schreef over dit proces. ‘We ontwikkelen de school en het onderwijs echt samen met studenten, docenten en de samenleving.’
Het belang van die ontwikkeling wordt onderstreept én gerelativeerd door een fijne schets van regisseur Frances Sanders van haar eigen ervaringen op de toneelschool in de jaren zeventig als student en vanaf eind jaren tachtig als docent. Mooi laat zij de dynamiek zien tussen het aanleren van ambacht en het stimuleren van eigenheid – nu ligt de nadruk op het laatste, maar de slinger zwaait ongetwijfeld ooit weer de andere kant op.
Dit Theaterjaarboek wordt voor de voor de vierde keer mede mogelijk gemaakt door Podiumkunst.net, de netwerkorganisatie voor digitaal erfgoed van theater en muziek. Vanuit mijn werk voor Podiumkunst.net heb ik een speciale belangstelling voor scholen. Want de kennis die in die instituten ligt opgeslagen, in de methodes, in de leraren, én in de studenten, is maar deels beschikbaar en overdraagbaar voor degenen die níet op school zitten. Bij- en nascholing voor kunstenaars is in de theatersector zo goed als onbekend.
Met Podiumkunst.net onderzoeken we hoe we dit enorme reservoir beter kunnen ontsluiten voor het hele veld. Een aantal artikelen in dit nummer werpt hier een eerste licht op: Marijn van der Jagt schreef over hoe binnen de mime en de dans de kennis is opgeslagen in de lichamen van docenten en hoe die door oefening en discipline wordt doorgegeven. Gina Miroula interviewde twee afgestudeerde spelers die een hele andere carrière kozen, en vroeg welke kennis en kunde hun nu nog van pas komt.
We vroegen een aantal studenten van welke docent ze iets bijzonders hadden geleerd over hoe je kunstenaar kunt zijn, en vervolgens stelden we de door hen genoemde docent dezelfde vraag. Zeker binnen de mime blijkt er een prachtige, doorlopende lijn van inspiratie, van urheber Étienne Decroux naar pas afgestudeerde mimer Daphne Masé.
Ten slotte maken we in elk Theaterjaarboek ruimte voor het afgelopen seizoen. De theaterfotografen presenteren hun mooiste beelden, Sander Janssens maakte een rondgang langs de VSCD-jury’s om te vragen naar de grote bewegingen die ze zagen in hun genre, en de critici maakten hun best-of-lijstjes. Het overzicht met alle voorstellingen die in première gingen vindt u op Theaterencyclopedie.nl.