André was een freischwebende Intelligenz, te bescheiden, te grootmoedig en misschien te verscheurd (hij was bipolair) om zijn plek in de tijd te claimen. Tijd, in de vorm van strakke schema’s, haast, of drukte waren hem vreemd. Agenda’s waren eerder een kalligrafisch project dan een structuur van afspraken. Hij beoordeelde zijn agenda’s vooral op esthetische gronden.

André leefde onvast in de tijd. In onze gesprekken keek hij vaak verwonderd terug op zijn tijd aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, waar de academische traditie langer standhield dan in de Randstedelijke kunstkrochten, waar ‘het’ gebeurde. Het glibberige monster van de conceptuele kunst kroop rond in de vorm van performances, installaties, rookmagiërs, en happenings. De nieuw gearriveerde kunststromingen fascineerden André, een acute Heimweh naar het grootse en meeslepende, maar hij was tegelijkertijd ambachtsman, en als Limburger te beducht om zich als Nieuwe Wilde in de Randstedelijke kunstscene te melden. Hij werd theatervormgever voor verschillende groepen, gezelschappen en de NPO. In 1985 kreeg punktheatergroep Alex d’Électrique van de VPRO de opdracht een televisieserie te maken. Augurkenteugels moest RAUW! BRUTAAL! DE WERKELIJKHEID! ONVORMGEVEEGD! & ANTI-ESTHETISCH zijn. Allemaal in kapitalen en uitroeptekens, zoals dat te doen gebruikelijk was in de NO FUTURE!!! jaren tachtig. ‘Vormveging en vormvegers’ waren dus nogal suspect. André meldde zich aan het front. Een aimabele, compacte man in een bijzonder goed gesneden overhemd met precies de goede street credibility. De rauwdouwerige punkesthetiek van d’Électrique raakte bij Joosten een anarchistische snaar en moeiteloos ontwierp hij een aantal ongelikte Do-it-Yourself decors. Daarna was er genoeg te bespreken met elkaar en daar zijn we toen maar mee begonnen.

Na Augurkenteugels volgden Clockwork Orange, Frankenstein, Westkaai, Othello. Voorstellingen waarin beeld en fysieke performance flink rammelden aan taal en anekdote. Voor Othello, een regie van Ola Mafaalani bij het Schauspielhaus Köln, leidde het tot een grote discussie toen Joosten er een hele acte uit wilde gooien, en Mafaalani antwoordde: ‘Een hele acte? Van Shakespeare. Dat gaan ze merken, Dreetje.’ Waarop André zei: ‘Ik laat het een half uur regenen. Weet je hoe ellendig dát is, als je iemand zoekt in de regen. Als de hemel huilt?’ De tekst van de acte werd geschrapt. De inhoud werd in beelden verteld. Het regende pijpenstelen in Venetië. Desdemona werd niet geschrapt, Desdemona werd niet met een kussen in bed gesmoord, maar wel in een poel water verzopen. In de stilte na de stortbui beseft Othello, doorweekt, in welke val hij gelopen is. Nooit is een nadruppelende regeninstallatie in het theater zo effectief geweest.

Ola werd in 2009 artistiek leider van het NNT. Met het artistieke team trokken we naar Groningen. André als vaste vormgever. Heel wat avonden sloegen we stuk in het ‘Adelaarsnest’, een atelierruimte boven de gierende zagen en kolomboren van de NNT-werkplaats. Iedereen viel binnen en gesprekken bereikten ‘s avonds, als André op stoom kwam, de hoogste regionen van tijdloosheid. In de tijdloosheid tikte het kleingeld in de bierautomaat verderop in de gang. André gooide met de woorden ‘Ik heb genoeg, lief!’ een berg kleingeld op tafel en navigeerde dan verder: de wereld, de kunst, de voorstelling, het proces, de Structuur van Alles. André: ‘Er is een kernverhaal, in zo min mogelijk woorden. Hoe saaier hoe beter, zoals het leven is. ‘Het’ gebeurt onder het kijken. Verschillende verhalen beginnen ergens en ontwikkelen zich. Als een verhaal afloopt zijn daarachter honderden nieuwe verhalen begonnen.’ De wereld zou zich, aldus André, volslagen willekeurig voordoen, als het begin van de verhalen niet, door minieme tekens, gemarkeerd wordt. Dat is het kijken in het theater, dat zijn de beelden in het theater. Daar geloofde hij gepassioneerd en radicaal in.

Dat maakte ook dat hij bij try-outs een kind was, the ultimate Shakespearean audience, met opjuinende opmerkingen tegen de spelers als: ‘Ja daar heb je het!’, ‘Geef hem zijn vet’, ‘Je vraagt er ook om’, en het veel gebruikte ‘Jajajajaja’. Een reactie die wij afgeleerd hebben, maar André had dat. Vergelijkbaar met Duits publiek dat, bij het vermoorden van Desdemona door Othello, (hij douwde haar minutenlang onder water, geholpen door scubadiver en zuurstofmasker), schreeuwde: ‘Lass die Frau in Ruhe! Sie hat nichts damit zu tun’.

Op die avonden, in die nachten, werden de notulen op een bijzondere manier bijgehouden. André was op zijn best als hij in het Adelaarsnest pogingen deed om zijn ideeën te ‘concretiseren’ met alles wat er op dat moment voor handen was.

De ochtend, terugkerend naar de tafel van het nachtelijke gesprek, bood uitzicht op een slagveld van in hermetische patronen neergezette asbakken, kurken van wijnflessen (een gedachtesprong suggererend), toevallige blokjes hout, houtklemmen verbonden met elastiekjes, stukken PVC-pijp, theezakjes en uitgedroogde krantenartikelen. Over het papier, de tafel en de vloer liepen wilde houtskoolstrepen, van het ene object naar het andere om verbanden te verduidelijken die ons, beginnende studenten van De Structuur van Alles, nog ontgingen. Het hele gesamtkunstwerk schoorde het heelal van de nacht, maar in het licht van de ochtend en bij gebrek aan de ziel van André, lag het er onherbergzaam en zinloos bij. De objecten die als getuigen hadden gefungeerd in zijn college, leken de ochtend daarop opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma waarin ze contractueel verplicht waren een andere identiteit aan te nemen en hun mond dicht te houden.

Ik denk dat dokter Dré, diep in zijn hart autonoom schilder is gebleven. Dat was ook zijn strijd in het theater. Voor hem was een voorstelling een schilderij, of een serie schilderijen, uitgebeende dramaturgische momenten. Geen woorden van Shakespeare, maar het moment van De Burgers van Calais van Rodin, het moment van de Schepping van de Wereld van Michelangelo, de aanraking bij Het Joodse Bruidje, de aanraking van Jackson Pollock, het Vlot van de Medusa, Vermeer, Baselitz, Kabakov, Kiefer en Max Beckmann, die zijn schilderwoede ooit beschreef als: ‘Een schilderij maak je om te voorkomen dat je rechtstreeks de afgrond van het niks in kijkt.’

Na het NNT is André teruggegaan naar Heerlen. Zijn broer regelde een woning en atelier waar hij vrij schilderwerk kon maken. In de Stormkamers van Hanna van Mourik Broekman en Peter Vandemeulebroecke vond André in die tijd de symbiose tussen schilderen, theater en engagement. Tijdens de theatrale gesprekken schilderde hij, als een parallel gesprek, levensgrote mensengroepen. Een grimmig carnaval van sjamanen, beren, ME-ers, artsen, baby’s, naakten, engelen en demonen.

In het Adelaarsnest, op die avond, heb ik me consciëntieus beziggehouden met het in slagorde zetten van samengeknepen bierblikjes. Om mijzelf tijdens de monoloog, performance zo je wilt, van André, staande te houden. Die nacht was André in staat om alles met alles in verband te brengen en daarmee, al was het maar voor een paar uur, een richting en logica aan gebeurtenissen te geven. Een onomstotelijke logica of een algemene waarheid? Of de vormgeving van de hunkering? Ik weet het niet. Het doet er niet toe. In die uren, in die nachten klopte het. Het waren de gelukkige uren, waarin de wereld samenvalt met alles wat je wilt. De winst van een nacht, zonder tijd.

Foto Jantje Geldof

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025