DIED DOOD
Ik had een ingenieuze toneelbewerking van de Max Havelaar gemaakt. Vond ik zelf. Idee: Sjaalman dringt het huis van Droogstoppel binnen, maakt zich als een Tartuffe geliefd, en ensceneert met de familie een stuk tussen de schuifdeuren, Max Havelaar, het mislukte Indische avontuur van de Sjaalman gedramatiseerd. Stuk in een stuk, altijd leuk. Niemand zag er iets in. Toen bracht een collega me in contact met Diederik Hummelinck, volgens hem ‘een beter soort vrije producent’. Hoe arrogant waren we toen. Ik was argwanend. Zo’n man met de naam van een Engelse popster, zou die zoiets als een stuk-in-een-stuk kunnen waarderen, als-ie het al kon snappen? Ik zei het al: arrogant. Maar Diederik Hummelinck bleek het beste soort vrije producent te zijn. Hij nam het stuk ongelezen. ‘Toen je het kantoor binnenkwam, wist ik meteen: Goed volk!’ Max Havelaar werd een succes, dat meer dan honderd voorstellingen haalde. Met de Havelaar werd een samenwerking geboren, en een vriendschap. Ik vond hem ook goed – hoewel wat typisch – volk, en op zijn kantoor heerste een aangename werksfeer. Het was in de verste verte geen slangenkuil, zoals ik dat bij andere gezelschappen vaak had aangetroffen. Die sfeer had alles te maken met de persoon van Diederik. ‘Het moet wel leuk blijven’ was zijn devies, en hij benutte elke gelegenheid om de bloedige ernst van het theatervolk te relativeren.
Intussen was hij een gehaaid verkoper. Ik had eigenlijk geen idee hoe dat boeken in zijn werk ging. Ik had drie artistiek leiderschappen achter de rug, maar ik had eigenlijk geen idee hoe dit deel van het theatervak functioneerde. Daar had je zakelijk leiders voor, nietwaar? Hoe verwend wij waren. Diederik ging de boer op. Hij paaide de theaterdirecteur met kleine cadeaus – flessen wijn met hun eigen naam erop. Er moest verdiend worden, elke voorstelling telde.
Hij was hardnekkig. ‘Nee’ accepteerde hij niet. We gingen een avond eten, het was bij De Kus in Warschau. Helaas, de tent was vol, zei de bazin. Geen sprake van, riep Died: ‘Ik zie daar nog lege stoelen. Ik stond me te schamen, maar hij kreeg die tafel, en had zijn triomf. Op dezelfde hardnekkige manier dwong hij me voorstellingen te bezoeken waar ik na mijn Haagse echec absoluut geen zin in had. ‘Je gaat maar mee, je moet op de hoogte blijven.’ Dwingeland ook, gewend zijn zin te krijgen. Hij vond de titel van mijn successtuk niet goed. ‘Brief aan het hart waar slaat dat op?’
‘Nou, die vrouw haar borst wordt waarschijnlijk geamputeerd, en dat litteken is net een brievenbus…’
‘Dat snapt toch geen mens.’
Het werd De Kus. Het is een titel waar ik me nog altijd een beetje voor schaam – zo commercieel – maar die zeker heeft bijgedragen tot het succes.
Het directeurtje spelen begon hem tegen te staan, het was niet meer leuk. Agenten van acteurs met schandalige salariseisen. De almaar krimpende bezoekcijfers. Het ging steeds meer om namen, namen. Zonder tv-bekendheid ging het niet. Niet het spannende repertoire telde, maar of het stuk aantrekkelijk werd gevonden vanwege de naam – door de theaterdirecteuren die panisch werden van de leegloop.
Died kapte ermee. Maar niet heus. Hij bedong bij zijn afscheid dat hij een bureau mocht houden op de zaak. En een laptop. Ze waren nog niet van hem af.
Hij had al gauw nieuwe plannen: Nederlandse stukken aan het buitenland slijten. Hummelinck internationaal werd zijn e-mail adres. Hij bouwde razendnel een relatie op met agenten in het buitenland. En het lukte nog ook. Grootste succes was mijn Kus. (Stel je voor dat dat stuk Letter To Her Heart had geheten. Ik hoor het hem zeggen.)
We volgden ons stuk de wereld rond. Konden zien we ze ermee gedaan hadden. Ook daar kon ik zijn voortvarendheid aan het werk zien. Hij stapte op mensen af – maar het hield niet over, het groeide niet door, als hij niet bleef aandringen viel het meteen stil.
Hij geloofde heilig in de maakbaarheid van succes. Hij bedacht het WESTWAY stuk, het stuk dat de kwaliteiten van Broadway en het West End combineerde en dus per definitie wel een hit moest worden.
Zoals het stuk over Colonel Parker, de man die Elvis groot maakte; over Soeur Sourire, dat was toch een een prachtig thema. Hij belaagde iedere nieuwe regisseur ermee. Niemand die er iets in zag, maar hij bleef het proberen.
Diederik was accident prone. Er overkwamen hem voortdurend kleine ongelukjes. Soms grotere. Met een val van de Chinese Muur als dieptepunt. Stapte naar achteren om een foto te maken, ja echt, dat tragikomische paste wel bij hem. Hij kreeg steeds meer last van zijn hernia. Een operatie mislukte. Pijnbestrijding, iets anders hadden de dokters niet te bieden
Maar hij zat nog steeds niet stil. (Letterlijk: als hij veel pijn had liep hij rondjes om de tafel met op de arm een piepklein hondje dat hij had aangeschaft.)
Hij was bezig fondsen te zoeken om een geschiedenis van de vrije productie na de Tweede Wereldoorlog te schrijven – dat project moet iemand afmaken, dat zijn we aan hem verplicht. Hij wilde een politieke partij oprichten, uitsluitend bedoeld voor kunstenaars. ‘Ze klagen dat ze niet gehoord worden, maar als je een mannetje in de Tweede Kamer hebt – en dat krijg je zeker als ook alle kunstenaars op die partij stemmen.’ Er werd meewarig op gereageerd.
Op een dag belde hij. Of hij kon langskomen. Nee dat kon niet over de telefoon. Ik zag hem uit het raam aan komen fietsen met dat hondje – dat wat meer op een echte hond ging lijken. Wat hij niet aan de telefoon had willen zeggen: bij hem was tweeënhalf jaar geleden de diagnose Alzheimer gesteld. Ik zei hem dat ik daar niets van gemerkt had, maar misschien dat nu bleek dat de dingen die ik voor Diederiksismen had gehouden, in feite gevolg waren van de ziekte. Een volgende afspraak zegde hij af, belde dat het slecht met hem ging. Altijd pijn, kon niet meer zitten, lopen, staan, kwam niet verder dan de hoek van de straat.
Het volgende bericht was eigenlijk een logisch gevolg van deze ontwikkeling, maar trof me totaal onverwacht: omdat de toekomst alleen maar beloofde dat het erger zou gaan, rug en hoofd versterkten elkaar maar. Hij had besloten een eind aan zijn leven te maken.
Euthanasie.
Er kwam een kilte de kamer binnen, die nog steeds niet is verdwenen. Mijn eerste impuls – wetend dat dat weinig effect zou hebben: Doe het niet, DIED! Het was een koppig baasje, Diederik. Trouwens, objectief gezien had hij natuurlijk gelijk, waartoe leven als je alleen maar pijn hebt en langzamerhand alleen onzin uitkraamt?
Maar toch.
Ik zag hem een laatste keer om afscheid te nemen. Daar zat hij tegenover me, hondje op de arm, glashelder, niks aan de hand. Ik zal je missen, zei ik. Daar ging hij niet op in. Zijn vrouw bracht koekjes. We praatten over werk, zoals we dat altijd gedaan hadden. Toen de koekjes op waren, zei hij dat hij moe was. Hij bracht me naar de deur. We keken elkaar aan. Dat was een paar seconden lang diep ontroerend.
Ja, ik zal hem missen. Maar ik zal nog veel aan hem denken. Diederik is eminent onthoudbaar, stem, lach, postuur. Meningen, uitspraken. ‘Het moet wel leuk blijven.’ Die les heeft hij tot zijn einde in praktijk gebracht.
Foto: Rutger Geleijnse