1872
De maatschappij en de menschen bieden niet meer zulke scherpe lijnen en bonte kleuren aan.
Men kan op reis uren afleggen met een gemengd gezelschap van advokaten, doctoren, leeraars der jeugd, moderne godgeleerden, officieren in politiek, enz. en zelfs in vrij druk gesprek raken, zonder, aan het einde van het traject gekomen, precies te weten welke maatschappelijke positie of welk karakter zijn reisgenooten er op nahouden. Vroeger had iedere stand zijn allures, en de beschaving had ons nog niet voor copie conforme naar een eender patroon geknipt. Dit is de oorzaak van het verval van het blijspel; en inzonderheid van ons blijspel, omdat wij, als kleine rijke natie, het een genot vinden groote natiën, hetzij Franschen, hetzij Engelschen, na te apen.
(A. C. Loffelt over ‘School of Scandal’ in Het Nederlandsch Tooneel jg. 1, nr. 1)
1940
De kleinere rollen werden goed vertolkt door J. F. Rijken (boekhouder), Dr. J. van As (zijn bediende), H. Kamphuis Jr (een arbeider), Hans van Lier (dienstmeisje) en Tine Boeje (een typiste).
(G. Ph. v. W. bespreekt De vier Mullers in De Tooneelspiegel jg. 11, nr. 9/10)
1951
Prachtsortering Zilvervossen Garnituren Bontmantels
Penders Bontwerker-Pelterijhandel Rotterdam
(Annonce in Toneelschild jg. 5, nr. 2)
1964
We hebben hier te doen met een stuk typische klasse-haat, met de klasse-verwaandheid van verwaten aristocraten en intellectuelen die, bewust of onbewust, een eenvoudig acteur zonder academische opleiding uit de provincie niet als een universeel genie en als edelman van de geest willen erkennen, en daarom liever met verkrachting van de feiten een „mombakkes” van hem maken waarachter iemand met blauw bloed verscholen is.
(Ingezonden stuk van F. L. W. M. Buisman De Savornin Lohman in het Toneel jg. 85, nr.5)
1974
En ik krijg het echt op mijn zenuwen als ik de vrouw van een werfarbeider in sjiek négligé door de ruime eengezinswoning zie struinen. Daar komt bij dat wij nauwelijks akteurs, nog minder aktrises kennen die hun burgerlijke afkomst kunnen verbergen of hun proletarische afkomst terug weten te roepen na jaren toneelschool.
(Walter van der Kooi over het tv-drama Waaldrecht in toneel teatraal, jg. 95, nr. 4)
1988
Dat je speelt, en de manier waarop je dat doet, dat heeft zeker te maken met je afkomst. Ik moet daarbij wel meteen zeggen dat ik niet hou van dat Jordaan-gedoe. Wij kwamen ook helemaal niet uit de Jordaan, wij kwamen van Sloterdijk wat een heel ander deel van de stad is.
(Dik Boutkan en Rob de Graaf interviewen Leen Jongewaard in Toneel Teatraal jg. 109, nr.2)
1999
In cultureel politiek opzicht wordt daarmee een grote stap gezet, want het concept van volksopvoeding, dat zo lang deel is geweest van het kunsttheater, wordt volledig opgegeven. Achter de vormen die in verschillenden sociale groepen functioneren en die ook onderdeel zijn van de identiteit van de groep, ontdekten de makers een authenticiteit die hen nauwer aan het hart lag dan een burgerlijk pedagogisch project. De theaterliefhebber werd gedwongen vanuit een ander maatschappelijk standpunt de zaken te benaderen, zodat híj het was die werd opgevoed in beter begrijpen van het uitgestoten deel van de maatschappij.
(Johan Thielemans over werk van o.a. Platel, Sierens en Tanghe in TM jg. 3, nr. 4)
2009
Martin Schouten suggereerde dat het misschien iets te maken heeft met de sociale herkomst van acteurs: ‘Bij Nederlandse actrices hoor ik toch vaak de parelkettingen rinkelen’, zei hij een keer, ‘terwijl Vlaamse spelers toch meer uit de klei getrokken kermisartiesten zijn.’
(Simon van den Berg in correspondentie met Wouter Hillaert in TM jg. 13, nr. 6)
2013
Het verlangen naar artistieke erkenning is een van de vele rode draden in de biografie die journalist Henk van Gelder over de televisie- en musicalproducent schreef. Aan de hand van gesprekken met Van den Ende zelf en interviews met heel veel betrokkenen, beschrijft Van Gelder minutieus hoe die slungelige arbeidersjongen uit Amsterdam-Oost zich opwerkte tot televisiemiljardair en een van de grootste thea- terproducenten ter wereld.
(Robbert van Heuven in Foyer in Theatermaker jg. 17, nr. 1)
2020
Van Hove las Louis’ debuut op aanraden van zijn dramaturg en werd getroffen door de beschrijving van het arbeidersmilieu. ‘Het was een feest der herkenning. Ik groeide op in een klein Vlaams dorp van mijnwerkers en boeren. Hoewel mijn jeugd niet zo heftig was als die van Édouard, wilde ik ook zo snel mogelijk weg.’
(Persis Bekkering over Édouard Louis in Theatermaker jg. 141, nr. 3)
2023
Alle drie de stukken heb ik in het Bijlmer Parktheater gezien waardoor ze voor mij nog een extra laag van betekenis en informatie kregen. Het theater bevindt zichzelf namelijk in een stadsdeel van Amsterdam dat, zoals veel plekken in Nederlandse steden, geteisterd wordt door gentrification. Waarbij de Zwarte bewoners uit de lagere economische klasse, die het stadsdeel hun thuis hebben gemaakt en het tot een bijzondere plek hebben ontwikkeld, langzaam maar zeker uit de buurt worden verdreven door nieuwe investeringen in dat stadsdeel.
(Quinsy Gario in Theaterjaarboek 2022/2023, Theaterkrant Magazine jg. 144, nr. 6)