1917

Van wat bij toneeldirecties al zoo inkomt aan zogenaamd oorspronkelijk werk, heeft een buitenstaander geen idéé. Alleen op het aanzien, kan men ’t meeste ter griffie deponeeren. Lezen hoeft men het heusch niet. (H.L. Berckenhoff over Onze Tooneelschrijvers in Het Tooneel, jrg. 2, nr. 9)

1924

Minstens drie keeren in zijn leven heeft elke schouwburgbezoeker Heyermans’ “Het Zevende Gebod” gezien en ik zou deze voorstelling bij de N.V. Het Nieuwe Toneel dan ook niet releveeren, ware het niet, dat Frits Bouwmeester mij als Pieter diep ontroerd heeft door eene buitengewoon superieure vertolking, eene der beste. (Edmond Visser in Het Tooneel, jrg. 10, nr.2) 

1930

Ik wou óók dat we een uitgebreid, sterk repertoire hadden van Nederlandsche stukken. Maar ik geloof allerminst, dat men er verder door komt de pogingen in die richting over en weer toe te juichen alsof het meesterwerken der wereldliteratuur zijn, die alleen door snoode toneeldirecties te weinig (en in onvoldoende voorbereide opvoeringen) den volke worden vertoond en door nog een snoodere pers afgemaakt. (D.E. Prikker in De Vale Nijd in Het Tooneel, jrg. 16, nr. 2)

1948

Wanneer we eens de gelegenheid hebben met enkele schrijvers over deze leemte te spreken, dan is hun antwoord altijd hetzelfde. Waarom zullen wij toneel gaan schrijven, men neemt toch niet de moeite om het te lezen, en mocht dat in het gunstigste geval wel gebeuren, dan wordt het met de bemerking dat het te zwak, of wat dan ook is, teruggezonden. (Bé Ensing over Waarom zo weinig Nederlandse Toneelschrijvers in Toneelschild, jrg. 3, nr.3)

1954

Het Nederlands Toneelverbond bevordert de bekendheid met de werken van Nederlandse toneelschrijvers door als nummers van dat tijdschrift jaarlijks drie Nederlandse toneelstukken te publiceren. (Annonce Nederlands Toneelverbond in Het Toneel, jrg. 75, nr. 2) 

1963

Maar het is een feit dat een aantal, vooral jongere schrijvers, die de evolutie van het toneel in ons land hebben meegemaakt in de laatste tien of vijftien jaar, zich aangetrokken voelen tot het toneel als modern expressiemiddel. Het zou misschien evenveel moeite kosten om aanvaard en gespeeld te worden, wanneer er hier een sterke traditie bestond van toneel van eigen bodem. Maar die is er bovendien niet. De Nederlandse toneelgezelschappen spelen niet graag stukken van eigen bodem, ook al is het een voorwaarde verbonden aan het subsidie en al beweert men platonisch het tegendeel. (Pierre Dubois over het seizoen in Het Toneel, jrg. 84, nr. 3)

1971

Nu ik het antwoord op deze vraag nog eens overlees, merk ik dat de Nederlandse toneelschrijverij er weer bekaaid van afgekomen is. (G. Pieterse in een onderzoek naar de functie van dramaturgie van Lien Heyting in het toneel* teatraal, jrg. 92, nr. 3)

1981

Top Naeff, Jo van Ammers-Küller, Anna van Gogh-Kaulbach, Ina Boudier-Bakker, Jacqueline Reinike van Stuwe en Eline van Stuwe, J.M. IJssel de Schepper-Becker, Suze Chapelle-Roobol, Marie Metz-Koning, Josine Simons-Mees – schrijfsters tussen 1900 en 1940 meer of minder bekend, de meesten door hun romans. Ze hebben allen toneel geschreven waarover prakties niets te vinden is in de wat officiëlere toneelliteratuur. Terecht of ten onrechte. Het is op afstand moeilijk uit te maken bij gebrek aan informatie. (Mieke Kolk in Toneel Teatraal, jrg. 101, nr.1)

1991

Vooral ‘witte veelbetekenende heren’ zullen overspoeld raken door hun eigen afvalstoffen, en uiteraard het stuk dat zoveel levendigheid uitschreeuwt, naar de zwijgzaamheid van het graf schrijven. (Astrid Roemer in Overstekend Wild in Toneel Theatraal, jrg. 112, nr. 9)

2007

Het doel om nieuw toneelrepertoire aan de canon toe te voegen, is niet losgelaten, verzekert Smit. ‘We hebben de definitie van repertoire verruimd. Mensen in ons festival zijn grotendeels ook zelf het nieuwe repertoire. Maar dat blijft nog te veel beperkt tot het eigen circuit. (Wijbrand Schaap spreekt Paulette Smit in TM, jrg. 11, nr. 7)

2015

Dramaturgen in opleiding krijgen geen stukken te lezen, doen er geen onderzoek naar, schrijven geen analyses over Herzberg, Woudstra of Gerritsen en hebben dus geen flauw benul wat er geschreven is en wordt, en door wie. Daardoor zijn we allemaal veroordeeld tot onwetendheid. (Willem de Vlam in Theatermaker, jrg. 19, nr.1)

2021

Enerzijds is het een ode aan de Nederlandse toneeltekst, en tegelijk is het een oproep om vaker de archiefkast in te duiken om de enorme hoeveelheid stukken die in Nederland vanaf de jaren zeventig is geschreven af te stoffen, te bestuderen en opnieuw te spelen. (Over Stoffige Stukken, lezingen van Centrum-stukken die minstens 25 jaar niet zijn gespeeld georganiseerd door Nineties Productions in Theaterkrant Magazine, jrg. 142, nr.1)

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2022