1947
Jean-Louis Barrault verschijnt op de planken van de Stadsschouwburg Amsterdam en speelt daar zijn pantomime Baptiste, die hij in de film Les Enfants du Paradis heeft vertoond, en pas nu is het sommigen duidelijk geworden, dat het bedoelde filmfragment een vrij doodse geschiedenis is geworden, wanneer men beide prestaties met elkaar vergelijkt. De zaak is, dat Barrault in de ruimtelijke wereld van het toneel inderdaad Barrault kon zijn en dat hij, evenmin als ieder ander, over zijn schaduw kon heersen in de film. De zaak is verder dat Carné, die voor de film en haar schaduwen verantwoordelijk is, verzuimd heeft Barrault als een schaduw te behandelen en die schaduw dezelfde rechten heeft gegeven als de ruimtelijke speler. We kregen in de film te zien een fotografie van een pantomime, die we op het toneel in al haar ware glorie aanschouwden met alle diepte die zij behoeft en die de film op vele manieren suggereren kan, maar zeker niet op de wijze die Carné aanwendde: de slaafse fotografie, die slechts een vorm van plagiaat kan zijn.
[A. van Domburg in Toneelschild, jaargang 2, nr. 4]
1950
Sterf nooit voor je tijd is een tragi-comedie door de Italiaanse toneelschrijver Aldo de Benedetti, die o.m. met blijspelen als Dertig seconden lief, Drie dozijn rode rozen, Wat doe jij hier, bekend is geworden. Sterf nooit voor je tijd is een verhaal over een schijn-dode, die van zijn graf opstaat en zich dan realiseert hoe droef het er in de wereld uitziet, zodat hij plannen koestert maar zelfmoord te plegen.
[Uit de rubriek ‘Van Overal’ in Toneelschild, jaargang 5, nr. 1]
1963
De Happening groeit uit tot een kermis; men mag met vlees gooien, action paintings maken met runderbloed en arabische gom, papierslingers en muurdecoraties van de wanden trekken en zelf iets ‘voordragen of bekendmaken’ op het podium. Bij een ‘soul-telephone’ omgebouwde kast kan men gesprekken aanvragen met de zielen van de overleden Billy Holliday, Chessman, Hitler en Freud, en er is een altaar opgericht voor de pas-overleden filmster Marilyn Monroe, met honderden foto’s beplakt. Voor haar kan men kaarsen branden. Nadat nog enkele mensen menen te moeten bijdragen tot het welslagen van de Happening wordt door het Actie-Comité het sein gegeven tot de “Grootste Finale”, alle medewerkers op het podium; met de rug naar het publiek brengt men een “eer aan de doden, een ode aan de levenden” en vertrekken de toeschouwers weer in de kille avondlucht. Het Gebeuren heeft plaats gevonden!
[Jan Cremer geeft een ooggetuigenverslag van de happening Open het Graf in Het Toneel, jaargang 84, nr. 1]
1973
Waar moet het heen als het levend toneel wordt begraven?
[Tom Blokdijk in Mickery Mouth, nr. 24]
1985
Ik wil een machine zijn. Armen voor het grijpen benen voor het gaan geen pijn geen gedachte. De enige manier van overleven is een vorm van vegeteren. Nu het hoofd en het hart uitgeschakeld zijn, leidt het lichaam zijn eigen mechanische leven. Hamlets speurtocht naar de essentie van het bestaan is verzand in de wens zijn eigen gedachten en emoties te doden. Ik wil een machine zijn. Armen voor het grijpen benen voor het gaan geen pijn geen gedachte. De enige vorm van overleven is de fysieke roes. Het lichaam rest slechts een vanzelfsprekend bestaan in het orgasme. Geen enkele gedachte of emotie belemmert het lichaam de onvoorwaardelijke overgave aan dat ene specifieke moment.
[Robert Stein citeert Müllers Hamletmachine bij een analyse van het werk van Fabre en De Keersmaeker in Toneel Teatraal, jaargang 106, nr. 5]
1990
Alles is nu en het geheel is een moratorium. Het drukke gedoe van een lang oponthoud. Niets schijnt zo verouderd te zijn als geen tijd hebben. Dwars door de bazaar loopt het podium waarop de nieuwste verlossingsmode wordt getoond: daar worden de allerlaatste overtuigingen uitgeroepen, worden opwekkingsmethoden en bewegingen aangeboden al op de religieuze markten van de late klassieke Oudheid. Ach, zonder hand en voet is het hoofd niet meer dan een monster dat met zijn ogen rolt. Daar drijft het voort, een overvol bewustzijn, alleen in de koude der sferen.
[Redevoering Botho Strauss bij de uitreiking van de Büchner-prijs, opgenomen in Toneel Theatraal, jaargang 111, nr. 1]
1995
Ja! ik wil ook na mijn pensionering lekker doorleven.
[Annonce in Toneel Theatraal, jaargang 116, nr. 7/8]
2006
In speelfilms over de holocaust, hoe realistisch ze ook zijn, weet de toeschouwer altijd (hoe meegesleept door de illusie dan ook) dat de slachtoffers door acteurs worden gespeeld, die ook nadat zij door de vernietigingsmachine werden verslonden ongedeerd en in leven blijven. Realiteit overwint daar altijd de fictie. Hier lopen wij met de camera naar binnen, waar wij de naakte lichamen zien, doorzichtig en etherisch ontdaan van alles, identiek in hun naaktheid. Alsof in de verbeelding een ziel zelf tevoorschijn komt. Wat is fictie en wat realiteit? Dit is een ultiem moment van identificatie en afstand tegelijk. De lijken worden vrij moeizaam de brandende ovens in geschoven. Het spel is hier een daad van onze verbeelding. Het is theater van herinnering en van geheugen dat een bericht over het verleden schrijft voor de generaties die daarna komen en die zullen komen.
[Hana Bobkova over Kamp van Hotel Modern in TM, jaargang 10, nr. 1]