Recent toneelverleden is een serie ‘opgravingen’ uit de Nederlandse theatergeschiedenis van de afgelopen halve eeuw door Loek Zonneveld. Snapshots, niet chronologisch geordend.

Najaar 1966. Hamlet staat in leren broek en zwarte coltrui tussen het publiek, op een kaal plankier dat ver de zaal in steekt. Bijna negentig uitverkochte zalen doet hij aan binnen één jaar. Een reconstructie van dit curieuze project.

Het toneelseizoen is in het najaar van 1966 sterk en ook een beetje weird begonnen. In de Mickery-boerderij van Ritsaert ten Cate in Loenersloot speelt De meiden van Jean Genet. Het stuk wordt hier voor het eerst in Nederland getoond in een bezetting van uitsluitend mannen. Zoals Genet het wil, dat vertelt althans een hardnekkige mythe die vooral door Jean-Paul Sartre in de wereld is gebracht. Het stuk wordt gespeeld door Henk van Ulsen, Hans Culeman en Eric van der Donk. Regie: John van de Rest. Dat waren nog eens tijden! Een maand later gebeurt het overigens nog een keer. Maar nu in de all male cast van het Amerikaanse Living Theatre, dat naar Nederland is uitgeweken (zeg maar rustig: gevlucht). Dit gezelschap repeteert en speelt in het alternatieve, van hasjdampen doorwalmde Sigma Centrum aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal, de huidige Doelenzaal. Het Living Theatre heeft deze rauwe omgang met Genet en zijn generatie schrijvers zo ongeveer uitgevonden, vinden de leden zelf, en niet geheel ten onrechte. Pal op de Nederlandse navolgers krijgen we dus alsnog ‘het origineel’ te zien. Memorabele voorstellingen zijn het trouwens. Allebei.

De deftige Haagse Comedie heeft de zeer on-deftige Duitse toneelanarchist Peter Zadek uitgenodigd om in de Residentie Wedekinds puberstuk Voorjaarsontwaken te regisseren, in de vormgeving die hij eerder in Bremen realiseerde, met Nederlandse toneelspelers. We zien op 26 november 1966 in de Koninklijke Schouwburg een schokkende voorstelling, met grand old man Paul Steenbergen naast de jonge Joop Admiraal. Theater Terzijde van Annemarie Prins werkt aan een avond over de oorlog in Vietnam met Peter de Baan, Nelly Frijda en Jeroen Krabbé. Bij de Nederlandse Comedie breken regisseur Han Bentz van den Berg en zijn topspelers, onder wie Ellen Vogel en Bob de Lange, het hoofd over hun tweede avond rond Edward Albee, In wankel evenwicht. Dat stuk is veel lastiger te spelen dan de wereldhit Wie is bang voor Virginia Woolf, die in het najaar van 1966 voor het derde seizoen bij het gezelschap op het repertoire staat. Het Nieuw Rotterdams Toneel opent in september 1966 met een voltreffer: Arthur Millers Dood van een handelsreiziger, het ‘koningsdrama van de gewone man’, met Ko van Dijk in de rol van Willy Loman. Een verpletterende toneelavond.

Loerende schedel

Het Rotterdamse stadsgezelschap repeteert ondertussen ook aan een Hamlet. Er is een vol jaar aan intensieve voorbereidingen aan voorafgegaan. De première is gepland op 18 november 1966. Overal in de stad hangt het in grimmig zwart en stemmig blauw uitgevoerde affiche van vormgever Nicolaas Wijnberg, met een tersluiks naar ons loerende schedel met erbovenop een hoedje-van-papier, gevouwen uit een uit Hamlet gescheurde tekstpagina. In blauw bloed staat bibberig op de schedelwand geschreven ‘to be or not to be’ en ‘the rest is silence’.

Het affiche lijkt een bijna romantisch-klassieke gothic uitvoering te voorspellen. Maar niets is minder waar. Het avontuur begint al in de vertaling. Die is van Bert Voeten, uit 1957 alweer, gemaakt voor regisseur Paul Steenbergen. In de kolommen van De Groene wordt de nieuwe vertaling in 1957 geprezen door Jeanne van Schaik-Willing: ‘Alle stof van de tijd is weggeblazen, en zo is daar een tekst te beluisteren, direct, raak, van retoriek ontdaan, als op heterdaad betrapt in woorden gestold leven. (…) De voornaamste sensatie is dat de mensen plotseling naast u staan, uw broers, vrienden en dagelijkse trawanten zijn geworden.’

In 1957 is men nog aan Burgersdijk gewend, naoorlogs gekuist door de dichter Cees Buddingh, en aan de iets meer twintigste- eeuwse vertaler Jac van Looy. Ter vergelijking een kleine alleenspraak in Hamlet, derde akte, vierde scène, in de slaapkamer van zijn moeder. Hamlet vergelijkt het portret van zijn gestorven vader met dat van zijn stiefvader Claudius.

Look here, upon this picture, and on this,
The counterfeit presentment of two brothers.
See what a grace was seated on this brow;
Hyperion’s curls, the front of Jove himself,
An eye like Mars, to threaten and command;
A station like the herald Mercury
New-lighted on a heaven-kissing hill:
A combination and a form indeed,
Where every god did seem to set his seal
To give the world assurance of a man.
This was your husband. Look you now what follows.
Here is your husband, like a mildewed ear,
Blasting his wholesome brother. Have you eyes?
Could you on this fair mountain leave to feed,
And batten on this moor?

Bij Burgersdijk/Buddingh’ gaat dat zo:

Kijk hier, op deze beeltenis, en op die,
Twee broers, naar het leven afgeschilderd.
Zie welk een adel zetelde op dit aanschijn:
’t Voorhoofd van Jupiter, Apollo’s lokken,
Het oog van Mars, tot dreigen en bevelen:
De houding van bode van de goden, juist
Neerzwevend op een hoge heuveltop;
Een bouw en een gestalte waarop
Een god, naar ’t scheen, zijn stempel drukte, als om
De wereld toe te roepen: Kijk, een man!
Dat wás uw gade, geef nu verder acht.
Hier ís uw gade, een halm, door brand bevlekt,
Verderfelijk voor zijn broeder. Hebt gij ogen?
Hoe kon gij, eens weidend op die schone berg,
U mesten gaan in dit moeras?

Jac van Looy vertaalt:

Kijk naar dit schilderij daar, en naar dat,
De conterfeitsels van twee broers hier.
Ziet wat een adeldom troonde op zijn brauw;
Apollo’s haarval, Jove’s voorhoofd zelf,
Een blik als Mars, tot dreigen en bevelen;
En ’n rust als een Mercurius, de heraut,
Stond neergestegen op de hoge heuvel;
Een samenstel van delen, ’n schepping waarlijk,
Waar iedere god naar ’t schijnt zijn merk indrukte,
Verzekerend aan de wereld: dus een man.
Dit was uw echtgenoot. Zie nu wat volgt:
Dit is uw echtgenoot; als een brandige halm
Schroeit zijn gezonde broeder. Hebt gij ogen?
Hoe kon gij dit voedsel van dit bergland smaden,
En U in ’t moeras gaan goed doen?

Bert Voeten vertaalt in 1957 (opnieuw gespeeld in 1966) zo:

Kijk naar die beeltenis, en dan naar deze;
de sprekende portretten van twee broeders.
Zie deze edele trekken, zie: het voorhoofd
van Jupiter, de lokken van Apollo,
het oog van Mars, vol dreiging en bevel;
een houding als Mercurius, de heraut,
juist neergekomen op een heuvel die
de hemel kust – een samenspel van schoonheid
en kracht, waarop de goden naar het scheen
allen hun stempel drukten om de wereld
het toonbeeld van een man te laten zien.
Dit was uw echtgenoot. En kijk nu hier:
Dit ís uw echtgenoot – een zieke halm
besmet zijn zuivere broeder. Hebt ge ogen?
Hoe hebt ge dan die schone bergwei kunnen
verlaten om te grazen op dit veen?

Sigaar

De regie van deze Rotterdamse Hamlet is in handen van Richard Flink (1903-1966), vader van acteur Coen Flink, voor wiens Hamlet-vertolking (in Den Haag) de Voeten-vertaling in eerste instantie is gemaakt. Richard Flink heeft een sterke staat van dienst. Groot acteur. Als puber zie ik hem op de televisie eerst Brechts gangster-Hitler Arturo Ui spelen. En kort daarop commissaris Maigret. Als regisseur maakt hij in de jaren vijftig naam bij Toneelgroep Theater in Arnhem, daarna vooral in Rotterdam. Naar verluidt repeteert Flink altijd met een sigaar in het hoofd. Zijn regieaanwijzingen zijn karig en goeddeels onverstaanbaar. Je hebt als toneelspeler trouwens geluk áls hij al wat zegt. Maar onder acteurs geldt hij als een geniale reus, een sfinx. Zijn bijnaam is de drempelregisseur. Pas als iedereen met zijn jas half aan bij de deur van het repetitielokaal staat, komt die ene briljante aanwijzing waar de toneelspeler weken mee verder kan. Als toneelspelers hem dan vragen: maar meneer Flink, waarom heeft u dat niet tijdens de repetities gezegd, is zijn antwoord steevast: ‘Ik wil er niet steeds doorheen schreeuwen als jullie aan het werk zijn.’

De vorm voor Hamlet, waarop Richard Flink en zijn scenograaf Nicolaas Wijnberg (1918-2006) na lang wikken en wegen uitkomen, is een voor die tijd radicale kaalslag. Wijnberg ontwerpt een ruitvormige houten vloer waarvan de punt vrij ver de zaal in steekt. Er wordt hier en daar een verdwaald meubel opgedragen, verder blijft het toneel leeg. Om de vloer heen is een halfrond achterdoek, een ‘muur’ van louter bakstenen, die een halve meter boven de speelvloer hangt.

De Deense prins zal worden gespeeld door Eric Schneider (1934), in 1960 afgestudeerd aan de Maastrichtse Toneelacademie, door Richard Flink al geregisseerd in zijn officiële toneeldebuut, Het Zuiden van Julien Green in Arnhem. Deze Hamlet is als het ware een jeune premier die op Schneiders lijf is bedacht. Hamlet als tweedejaars rechten in vrijetijdskleding, een beetje naar analogie met David Warner in 1965 bij de Royal Shakespeare Company, een voorstelling die Richard Flink moet hebben gezien. In Rotterdam hoort tot de voorbereidingen dat Flink zijn beoogde Hamlet als het ware een seizoen ‘warm’ laat draaien voor de rol, onder meer in Schillers Don Carlos, waar hij speelt tegenover Ko van Dijk in de rol van Philips II. In Hamlet is Ko van Dijk voorzien als Claudius.

Eric Schneider vertelde me dat regisseur Flink tijdens het repeteren de monologen steeds ‘overslaat’. Schneider: ‘Wát we ook repeteren – scènes, confrontaties, het gevecht op het eind, alles, maar die vijf monologen van Hamlet, de vijf zuilen waar het stuk op rust, die repeteren we dus consequent níet. Steeds als ze aan de beurt zijn monkelt meneer Flink vanachter zijn sigaar: “Dat komt nog wel.” En Ko van Dijk zegt steeds: “Joh, die monologen leer je toch gewoon thuis.” Wat ik natuurlijk ook deed. Maar ja, leren is iets anders dan repeteren, dacht ik toen. Dan komt die eerste doorloop, alles voor het eerst achter elkaar gespeeld. Inclusief die monologen. Die ik voor mezelf dus al honderd keer heb gerepeteerd. Maar nog nooit met meneer Flink. Ik kén ze. Dat is het. En wat blijkt? In die doorloop sluiten de monologen naadloos aan op alles wat we wél hebben gerepeteerd. Richard Flink wist dat, dat kan niet anders. Hij vertrouwt er althans op. En hij vertrouwt daarin op mij. Ko van Dijk was verbijsterd. Maar het gebeurde. Vanaf daar kunnen we verder werken aan iets wat bijzonder belooft te worden.’

Slangenkuil

En bijzonder werd het. De kleur, het harde licht, de structuur van het toneelbeeld en de tijdloze abstrahering van het verschijnsel ‘modieus’ in de kostuums creëerden een totaalsfeer waarin het verhaal bijna klinisch kon worden verteld: een gestudeerde, intelligente jongen keert terug van de universiteit in een staatsbestel dat door corruptie, kleingeestigheid en kuiperij is verrot. Of nog korter: jonge, verlichte intellectueel snapt de feodale wereld niet meer en wordt daar gek van. Eric Schneider speelt de tekst alsof die hem ter plekke invalt. Gaandeweg ‘improviseert’ zijn Hamlet zich middels een reeks vermommingen steeds dichter bij de waarheid en dieper in de slangenkuil. Guus Rekers schrijft eind november 1966 in De Groene: ‘Hamlet dringt zich aan geen van beide zijden van het voetlicht op, hij komt langs, hij geeft als het ware wat argumenten ter overweging en vertrekt weer. The rest is silence. Die aanpak is glashelder maar laat bovendien alle ruimte voor de door het stuk zelf geboden mogelijkheid tot verdoving. Dat geschiedt vooral als Hamlet daar openlijk aan ten prooi valt, nadat hij op het klassieke keuzemoment kiest voor het bloed boven het verstand, en daarmee de aanleiding wordt tot een veel monumentalere slachtpartij dan hij zelf aanvankelijk in gedachten had.’

De oerkracht van de productie werd algemeen erkend. En, o ja, voor mij als prille toneelkijker was dit mijn eerste Hamlet in een toneelzaal. Ik was achttien. Ik ben diverse keren gaan kijken en moest daarvoor vaak in lange rijen zeer lang wachten. En kreeg de voorstelling niet meer uit mijn kop. Ook als publiekssucces was de productie baanbrekend. Er werd in het seizoen 1966-1967 voor zeventig uitverkochte zalen gespeeld. Het seizoen erop nog eens twintig keer. Hamlet werd in 1966 in Nederland definitief voor een breed publiek ontsloten. Voor Richard Flink werd het zijn laatste werk aan het toneel. Hij stierf in de zomer van 1967 op 64-jarige leeftijd.                                                                                                                                             

Foto: Maria Austria/MAI

 

De originele maquette van Nicolaas Wijnberg, het kostuum van Eric Schneider en een videoregistratie van deze voorstelling zijn te zien op de tentoonstelling ShakespeareNL, die tot 7 mei te zien is bij Bijzondere Collecties aan de Oude Turfmarkt in Amsterdam.

 

Dossiers

Theatermaker april 2017