Steeds meer theatermakers lijken de tijd van naïef enthousiasme en kritische deconstructie voorbij, en omarmen de geïnformeerde naïviteit van het metamodernisme. Maar daar zijn wel wat kanttekeningen bij te plaatsen.
Het metamodernisme en de ironie
Ik wil het graag hebben over een stroming die langzaam terrein wint in het theater: het metamodernisme. Het metamodernisme waar ik op doel, is ontstaan met een essay genaamd Notes on metamodernism van Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker, dat in 2010 uitkwam. Ik noem expliciet dit artikel, omdat metamodernisme ook een begrip is waarmee, vooral in het Amerikaanse discours, een breed scala aan kunst- en cultuuruitingen wordt bedoeld (praktisch alle hedendaagse kunst die niet onder het postmodernisme te vatten is). Het metamodernisme zoals dat door Vermeulen en van den Akker naar voren wordt gebracht heeft evenwel een tamelijk specifieke betekenis, en heeft in het Nederlandse theaterveld opvallend veel invloed en aanhang.
Het metamodernisme van Vermeulen en van den Akker reageert op twee stromingen: het modernisme en het postmodernisme. Het modernisme was de tijd van de grote ideeën, het postmodernisme die van het einde hiervan. Het modernisme wordt volgens Van den Akker en Vermeulen getypeerd door een naïef enthousiasme, het postmodernisme door scepsis en ironie. Het metamodernisme positioneert zich na het postmodernisme en typeert zich door een geïnformeerde naïviteit: het resultaat van het als een pendule heen en weer bewegen tussen naïef enthousiasme en kritische deconstructie. Een andere metafoor die hiervoor wordt gebruikt, is die van de twee eilanden. Het metamodernisme is een bootje dat tussen het eiland van het modernisme en het eiland van het postmodernisme op en neer vaart. Niet de aankomst bij een eiland, maar het op en neer bewegen is waar het om gaat.
Ik heb een probleem met het metamodernisme. Een probleem dat ik hier wil bespreken. Dit wil ik doen door de manier waarop ironie wordt gezien in het metamodernisme uit te leggen in contrast met een meer ‘klassieke’ kijk op ironie. Om het concreet te houden ga ik beide vormen van ironie uitleggen aan de hand de voorstellingen: Superleuk, maar voortaan zonder mij van Wunderbaum en Untitled 2017 van Nineties Productions.
Klassieke ironie: Superleuk, maar voortaan zonder mij
Eerst een definitie van ironie. In 1930 schreef de Deense filosoof Søren Kierkegaard een essay over dit complexe begrip. Kierkegaard: ‘Dit is de gewoonste vorm van ironie; men zegt iets ernstig, dat evenwel niet ernstig is gemeend.’ Ironie is dus: zeggen wat je niet meent.
Ironie beperkt zich niet tot de taal. Wanneer een hipster een Adidas-jack en een pornosnor draagt, dan is dat ironisch. Wij (de toeschouwers) weten namelijk dat de hipster dat ook niet mooi vindt. Je zou dit esthetische ironie kunnen noemen: tonen wat je niet mooi vindt, in de kunst wordt dit ook wel camp genoemd.
Ironie is, anders gezegd, de afstand tussen de vorm en de inhoud. Deze ruimte is belangrijk voor Kierkegaard; het is de ademruimte die ervoor zorgt dat we ons tot dingen kunnen verhouden. Zo bevestigt ook de belangrijkste en bekendste stelling uit Kierkegaards tekst: ‘Zoals de wijsbegeerte begint met de twijfel, zo begint een leven dat waardig is menselijk te worden genoemd met de ironie.’ Ironie schept lucht in het leven, het maakt dat je niet altijd open en kwetsbaar hoeft te zijn. Het maakt ook zaken bespreekbaar, omdat je ze met een bepaalde afstand kunt bezien.
Superleuk, maar voortaan zonder mij is gebaseerd op het gelijknamige essay dat schrijver Foster Wallace in 1996 schreef over zijn ervaringen op een luxe cruise. De acteurs van Wunderbaum zijn, in navolging van Wallace, ook op cruise geweest en hebben daar een entertainmentavond verzorgd. In de voorstelling zijn bijna constant beelden te zien van de leegte die de extreme luxe op die cruise met zich meebrengt. Het meest rake beeld is dat van een man en een vrouw, gezeten in een jacuzzi. Terwijl het schip doorvaart, zitten zij onbeweeglijk en met hun hoofd van het uitzicht afgewend te badderen. Het spreekt boekdelen over de leegte van een volledig verzorgde wereld. Tegen deze achtergrond spelen de Wunderbaum-acteurs verschillende personages uit het essay van Wallace.
Ironie in Superleuk, maar voortaan zonder mij is in zekere zin alomtegenwoordig. Alle personages, alle ideeën worden met een zekere afstand behandeld. Als Wunderbaum de beelden toont van de haast levenloze mensen in een hyperverzorgde omgeving, dan tonen zij iets dat ze zelf niet mooi vinden. Nu hadden ze ook een grap van de beelden kunnen maken en de mensen erop hartelijk kunnen uitlachen. Door de ironie die zij hanteren blijft er afstand tussen henzelf en de beelden die zij tonen, maar blijft het geheel wel aan hen verbonden. De ruimte die ontstaat, zorgt ervoor dat er meerdere interpretaties tegelijk aanwezig zijn: de eenzaamheid en de leegte is grappig en zielig tegelijkertijd.
In mijn ogen gaat ironie van Kierkegaard in de kern om het vinden van een balans. Als je te ver doorschiet met je ironie dan lukt het niet meer je oprecht tot de dingen te verhouden, als je te weinig ironie bezit, word je door de dingen verslonden. Zo ook in het theater: met te veel ironie verbind je je als maker niet genoeg aan het materiaal, met te weinig ironie verlies je alle afstand tot het materiaal, waardoor het over-ingevuld, eenduidig en moralistisch wordt. Geen enkele maker is zonder ironie en geen enkele maker is volledig ironisch. Voor iedere voorstelling moet iedere maker weer opnieuw een balans vinden.
Untitled 2017: het gebied achter de metamoderne ironie
Het metamodernisme hanteert een ander idee over ironie. In het artikel van Vermeulen en Van den Akker is ironie de postmoderne beweging. ‘Deze posities kunnen wellicht het best worden samengevat door Jos de Mul’s onderscheid tussen postmoderne ironie (hetgeen omvat: nihilisme, sarcasme en een wantrouwen naar en deconstructie van grote narratieven, het singuliere en de waarheid), en modernistisch enthousiasme (hetgeen alles van utopisme tot het onvoorwaardelijke geloof in de rede omvat).’ Ironie is de beweging van de deconstructie, de daad van het afbreken. Deze beweging staat tegenover een modernistisch enthousiasme, waarbij juist de daad van het geloven en het gevoel van hoop voorop staan.
Untitled 2017 is een voorstelling die een uitgesproken poging doet het metamodernisme in de praktijk te brengen. Untitled 2017 is geïnspireerd op de TV Party, een chaotisch en ongescript tv-programma dat in de jaren tachtig door Glenn O’Brien werd gemaakt. In deze TV Party vierde het onaffe en het chaotische hoogtij.
Untitled 2017 is een live-televisie-party die, volgens de acteurs, ‘could also be a political party’. De voorstelling bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden verschillende gasten door de presentatoren geïnterviewd. Onder hen een verveelde popster, een performancekunstenaarsduo en een Jedi. Ook wordt een interview met Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker geplaybackt.
In de tweede helft verdwijnt de studio naar de achtergrond en komen alle personages nog een keer terug met een nieuwe scène. Deze keer lijken alle clichés uit de eerste helft van ze af te glijden en laten de personages ieder op een eigen manier zien hoe zij proberen hun leven zin en betekenis te geven. Tekenend hiervoor is hoe de popster uit het eerste deel al haar quasi-onzekerheid van zich af zet op het moment dat zij in haar ‘perform-modus’ stapt om het eindlied van de voorstelling te zingen. Dan zien we haar in haar poging tot schoonheid te komen en blijkt de overgave, waarmee zij als performer haar eigen clichés overstijgt.
Voor mij lijkt Untitled 2017 ironie te willen lokaliseren. En dit lijkt ook te kloppen voor de metamoderne benadering: denk aan de twee eilanden, waartussen je op en neer kunt varen. Ironie lijkt zo een plek waar je kunt zijn – en waarvan je dus ook kunt wegvaren. De Jedi die in de eerste helft van de voorstelling vooral erg grappig en ridicuul is, wordt vertederend mooi wanneer hij in de tweede helft probeert met volle overgave zijn Jedi-mindtricks te demonstreren.
Ik lees hier echter nog een metamoderne beweging in: de naïeve poging die volgt na de ironie. Hoewel het een schier eindeloos op en neer varen is, lijkt voor mij het doel toch het bereiken van die geïnformeerde naïviteit. In zekere zin wil het metamodernisme ondanks de kritische beweging van de ironie toch tot een zekere oprechtheid komen.
Op deze manier bezien, is ironie in het metamodernisme niet een kwestie van het vinden van de juiste balans, maar van het verslaan van een draak. Wat lonkt, is het land dat achter de ironie ligt. Een plek waar we kunnen zeggen wat we menen zonder dat het naïef of moralistisch is. Een plek waar de we alle mogelijke kritieken hebben meegenomen in onze uiteindelijke uitspraken. Voor Untitled 2017 zijn die uitspraken hun oprechte pogingen. In het gebied achter de ironie willen zij ondanks alle clichés die daarbij komen kijken toch een oprechte poging doen het leven zin te geven.
De ironie van het metamodernisme
En daar zit mijn probleem met het metamodernisme: het neemt de kritiek niet serieus genoeg. In het metamodernisme vindt er een beweging plaats tussen het modernistische enthousiasme en de postmoderne kritiek. De kritiek van het postmodernisme – de deconstructie – wordt neergezet als het afbreken of ontleden van wat er op dat moment op tafel ligt. Daarmee lijkt het metamodernisme te vergeten dat er inhoudelijke redenen ten grondslag liggen aan de deconstructie. Dat de structuren die het ontleedt, worden ontleed om misstanden die eronder verborgen zijn, bloot te leggen. De ideeën uit het modernisme waren niet meer houdbaar in het postmodernisme, omdat ze seksistisch, neokoloniaal of op een andere manier status quo bevestigend bleken. Kritiek en deconstructie zijn in het postmodernisme noodzakelijk, omdat de problemen die zij willen aankaarten zichzelf verhullen en pas na grondige analyse aan het licht komen. Wanneer het metamodernisme alleen de methode van de deconstructie, maar niet haar doel meeneemt, dan doet ze het postmodernisme tekort. Daardoor is het voor mij niet een beweging die voorbij het postmodernisme gaat, maar een die terugtrekt naar het modernisme.
Dit vertaalde zich ook naar mijn ervaring van Untitled 2017. De ironie van het eerste deel, kreeg geen inhoudelijke positie. De Jedi die in het eerste deel van de voorstelling met veel ironie werd gepresenteerd, kreeg in het tweede deel een nieuwe en veel minder kritische inhoud. De kritiek die de Jedi in het eerste deel belichaamde op hoe verwijderd van de realiteit mensen kunnen raken in hun pogingen om het leven zin te geven, viel volledig weg in het tweede deel. In plaats daarvan werd het personage een symbool voor de schoonheid en universaliteit van deze zoektocht. Vormelijk zit de kritiek er dan nog wel onder, maar inhoudelijk valt het tegengeluid weg ten behoeve van de poging. Dit gebeurde voor mij bij alle personages die in de voorstelling op deze manier werden gepresenteerd. Daardoor was er voor mij geen wisselwerking tussen het modernisme en het postmodernisme zoals die in het metamodernisme gezocht wordt, maar kreeg het modernisme ruim baan met een inhoudsloos postmodernisme als opstapje.
Als we teruggaan naar de metafoor van het bootje dat tussen twee eilanden op en neer vaart, dan is een van de eilanden zoek. Het bootje vaart dan niet op en neer tussen twee eilanden, maar vaart vanaf één eiland in een willekeurige richting het open water op. Vervolgens laten de metamodernisten zich door de stroming terugvoeren naar het eiland waarvandaan ze zijn vertrokken, hopend dat de zilte lucht ze goed zal doen.
Illustratie: Gemma Pauwels