Wat bezielt de kunstenaar? Wat inspireert, waar ligt de kiem van het makersschap? Rashid Novaire gaat op zoek naar de bron, ditmaal naar die van Rutger Esajas. ‘Waar liefde is kan ook polarisatie zijn.’

Help I Need Some Body, van DEGASTEN, Mimetheatergroep Bambie en Theater LeBelle behoort tot een van de zeldzame voorstellingen die me doet thuiskomen in een wereld van vreemd vertrouwde associaties en me tegelijk het gevoel geeft als publiek voortdurend op het onverwachte moment te verschijnen.

De ruimte die ik zie roept vragen op. Ik zie een hometrainer. Ik hoor een kakofonie over het zetten van een kopje thee. Ik zie een zwembadje zonder water. Een speler pakt het hoofd van een andere speler vast. Even later heeft de man een ananas in zijn handen. Ik denk nog aan het hoofd dat hij vasthield.

Wat wordt hier verbeeld? Is het een verpleeghuis? Is het een metrohalte? Zijn de spelers die er rondlopen bezoekers of bewoners? Wie helpt wie? En bewegen de spelers zich terug de tijd in of zoeken ze vergeefs naar een toekomst? Ik herken en ben buitengesloten. Alsof de spelers al mijn kinderboeken hebben gelezen, de schilderijen hebben gezien die me ontroerden, de verhalen die aan me werden gefluisterd en die zich nu na jaren, soms zelfs decennia, aan me presenteren in een gloednieuwe, bedreigende vorm.

Een gedeelde verantwoordelijkheid

‘Transformatie is voor mij vaak frictie waaruit nieuwe verhalen ontstaan’, zegt creatief directeur van DEGASTEN Rutger Esajas. ‘Zoals bijvoorbeeld in de sparring met mijn dramaturg Florian Hellwig. Florian benadert een onderwerp in het begin vaak iets meer vanuit de literatuur en filosofie.  Ik ben juist altijd meteen bezig met een beeld dat het verhaal vertelt van een speler. Werk je vervolgens met de taal van theater, dan is het of rollen vervagen, gedaantes verwisselen en krijgt het stellen van vragen ruim baan. Florian en ik zien dat ook weerspiegeld in een inspiratiebron als James Baldwin die een bruggenbouwer is omdat hij met zachtmoedigheid altijd zowel de artistieke als activistische dialoog centraal stelde. Activisme is onvermijdelijk als je werkt met een nieuwe generatie. Elkaar ontmoeten zonder tegenstellingen weg te poetsen. Waar liefde is kan ook polarisatie zijn.’

Esajas richtte in 2013 samen met co-artistiek leider Elike Roovers en zakelijk leider Farnoosh Farnia DEGASTEN op om met jongeren tussen 13 en 31 jaar die hoogstpersoonlijke vragen binnen interdisciplinair theater uit te diepen. Jongeren die niet altijd vanzelfsprekend in aanraking komen met theater. Jonge spelers die na een traject bij DEGASTEN vaak doorstromen naar het kunstvakonderwijs. Zelf belandde Esajas al vroeg als speler bij jongerenproducties van Toneelgroep Amsterdam en Nultwintig waar hij regisseur Els van der Jagt en choreograaf Nita Liem leerde kennen, die beiden een rode draad zouden vormen in zijn carrière. Begin jaren negentig nam hij deel aan  de happenings van Rufus Collins in de tijd van de theateropleiding ITS DNA. Hij heeft tastbare herinneringen aan de periode dat hij zich van het verlangen naar toneel bewust was.  Als zoon van Suriname en kind van Nederland, getogen inTuindorp-Oostzaan waar zijn opa scheepsbouwer was, werd bovendien het verlangen gevoed verhalen te verbeelden over tussenruimte, over ontheemding, over dualiteit. Een verlangen naar verbinding. Al was daar in de scene rond ITS DNA niet altijd ruimte voor. Hij herinnert zich de sfeer daar als competitief. Je moest je voortdurend invechten. Hij zegt: ‘Ja, het was ellebogenwerk. Ik wilde meer saamhorigheid. In feite leerde ik in die periode ‘wat ik niet wou.’ Maar wat ging er tegelijk een wereld voor me open als ik voorstellingen zag van makers als Maarten van Hinte en Marjorie Boston. Het samplen van muziek live in de voorstelling, hiphop, dat mede het verhaal vertelde. Het was zo’n enorme ervaring, dat het geen repertoire was wat werd gespeeld. Alsof het draaide om ‘het ultieme nu.’ Je kon je erin herkennen. Als publiek van kleur. Het was geweldig dat je aan alles voelde dat het ging om het collectief, het samen gelijkwaardig theater maken. Maar ook het wisselen van rollen. Een gedeelde verantwoordelijkheid. Niemand kon duiken. Dat wilde ik ook. Bovendien wierp het me terug op mijn verlangen naar schoonheid.

Na mijn eerste theaterervaringen begon ik aan een studie creatieve therapie waarnaast ik werkte in de verpleging. Het viel me toen al op: de schoonheid en de theatrale waarde van een repeterende handeling. Tijdens die baan bij Cordaan kwam ik in aanraking met Theater LeBelle, nu onderdeel van het Cordaan programma Kunst en Zorg waar jonge spelers met een verstandelijke beperking meewerken aan theaterproducties. Nu werken we alweer 6 jaar samen in producties als BREKEN 1, 2, 3 en 4. Een voorstellingsreeks onder andere in een revalidatiebad waar spelers met en zonder beperking een verhaal verbeelden over de kwetsbaarheid van het ontblote lichaam, ongemak en het verlangen naar aanraking en intimiteit. Tijdens dat werkproces kwamen mijn ervaringen in de verpleging terug: die broek die ik toen langzaam uitsjorde. Het zit letterlijk in de voorstelling Help I Need Some Body, hoe traag dat kan gaan. Ik begeleid, heb een rol bij het vormen van nieuwe makers en put altijd uit persoonlijke bron. Die gretigheid naar alle middelen van het theater heb ik nog steeds, alsof ik het pas ontdek. Ik houd van decors. Ik houd van kostuums. In  Don’t Panic I’m Crying, een voorstelling over rouw en transitie die we maakte in de Sacramentskerk van Tuindorp-Oostzaan waar ik als kind naar de kerstmis ging, hadden we bijvoorbeeld een kostuum van videotape, gemaakt door theatermaker en ontwerper Gerbrand Bos. Metafysisch wordt de kleding zo, een metafoor voor de transitie. Details zijn zo wezenlijk. De zwarte nagelriemen van een man die ligt te wachten, te wachten. Ja, ik bemoei me overal mee. Creatief directeur zijn is makerschap. Bij deze voorstelling sta ik als maker simpelweg onder ‘van/met’. Soms doe ik van producties van DEGASTEN de eindregie maar we blijven het maakproces samen vormgeven. Wat ik ook zo fascinerend vind is hoe de omstandigheden mensen dwingen acuut een ander talent aan te spreken. Zo kreeg speler en maker Paul van der Laan een blessure en begon te schrijven. Hoe lang moet je stil zijn tot je zwijgt? Hoe lang moet je liggen tot je slaapt? Hoe lang moet je vragen tot je krijgt? Hoe lang moet je zwijgen tot je schreeuwt?, citeert Esajas de eerste strofe.

Inclusiviteit

Esajas formuleert behoedzaam maar ook onstuimig. Voor ons op tafel liggen boeken die hem inspireren. Verdriet is het ding met veren van Max Porter,(‘die metafoor van de kraai, die sample je gewoon’), De hongerende weg van Ben Okri. (‘wat een prachtige voorstelling die ik ooit zag van Liesbeth Coltof, een van de eerste voorstellingen met spelers van kleur voor mij’), Notes of a Native Son, essays van James Baldwin.

‘We doen niet aan inclusiviteit’, zegt hij kortaf. ‘Het zit in ons DNA.’

Gevestigd in Amsterdam onder leiding van Rutger Esajas en Sènami Awunou weet DEGASTEN spelers aan te trekken met uiteenlopende culturele achtergronden. Met bewonderenswaardige vasthoudendheid daalt Esajas met hen diep af in de kelders van het huis dat theater heet, door in alle ernst de vraag te stellen naar wat de mens drijft en die antwoorden met de spelers tot een vormtaal te gieten, te abstraheren en hij is daarbij vaak zelf verrast door hoe onmiddellijk zijn inspiratiebronnen de spelers bezielen.

‘Zoals toen we de voorstellingen bekeken van Alain Platel: OUT OF CONTEXT, die meteen werden omarmd. Voor mij een vorm van ritueel theater. Ik bewonder minimalisme vanuit de bewegingsfrase. Bij de voorstelling WE THE PEOPLE hebben we ons daardoor laten inspireren. We vroegen aan de spelers wat het grootste offer was wat ze konden brengen. ‘Tijd’, antwoordden veel van hen. Vanaf dat antwoord zijn we de tijd gaan stillen. Langzaam door zand schuifelen. Zand = tijd. Het was of we, stap voor stap, in een tussenruimte kwamen.

Ooit was ik in de kerk in Tuindorp-Oostzaan en vroeg schrijver Aminata Cairo tijdens een ritueel aan me: ‘Waarom ben je hier?’ Ik herinnerde me de woorden uit haar boek Holding Space. ‘Once you step forward, you make a commitment to joining and transforming the collective.’ Ik wilde deel uitmaken van een synthese van verleden en toekomst, grenzen opzoeken van het aardse en het metafysische.’

Breuklijnen

Grenzen die niet vanzelfsprekend zijn, vanwege de regels van het samenspel, vanwege de co-creatie. ‘Ik hak uiteindelijk de knopen door, maar ik hou tot op het laatst van meerstemmigheid’, zegt hij. Al is samen met de spelers breuklijnen en patronen onderzoeken van groot belang voor de evolutie van het werk. Niet zelden refereert hij aan de beeldende kunst als hij over dat proces praat.

Over het verschil tussen Bambie en DEGASTEN merkt hij op: ‘Ik zou de mime taal van Bambie meer vergelijken met het pointillisme: vanuit een situatie, één punt beginnen en er beelden van maken, het absurdisme opzoeken. Wij zijn meer expressionisme, grove streken, neigen naar abstractie. Abstraheren door weg te laten. We vinden elkaar in het surrealisme. Het was fascinerend om die taal tot een eenheid te maken. Te zoeken hoe die eenheid kan blijven corresponderen met suggesties naar het onderbewustzijn. Driften. Met iets dat niet is wat het lijkt.’ In het Stedelijk museum waar Esajas ooit tijdens een vooronderzoek over constructie/deconstructie een groep jongeren meenam naar een expositie van Bruce Nauman bleven ze voor hem verrassend lang hangen voor de installatie GOOD BOY/BAD BOY. Een vrouw en een man, een splitscreen. De vrouw die zegt: ‘I was a good boy.’ Man die zegt: ‘You were a virtuous woman.’ De man en de vrouw nemen vervolgens elkaars teksten over – gedreven, haast mechanisch. De man die zegt: ‘I was a good girl.’

De vrouw die zegt. De man die zegt.

De suggestie van depersonalisatie.

De stemmen die in een cadans getuigen van een steeds veranderend verhaal. ‘Ik ben iemand die steeds verder studeert’, zegt Esajas. ‘Op het moment ben ik in de leer bij  transcultureel systeemtherapeut Kitlyn Tjin A Djie, psychiater Glenn Helberg en de maker die me vanaf het eerste uur inspireerde in het werken met jongeren, Nita Liem. Een nieuwe invalshoek, de hulpverlening, die ik ongetwijfeld zal toepassen in mijn artistieke praktijk. Ik neem mijn ervaring als maker  mee en ontwikkel me tegelijk tot een trainer/coach die zijn culturele bagage onderzoekt. Opnieuw gaat het over het verhaal in een lichaam, een groter verband, een onderzoek naar hoe je niet alleen het kind bent van een vader en moeder, maar in een familiesysteem staat.

Als het gaat om de verhalen over oorsprong, ben ik geen theatermaker die dat letterlijk thematiseert. Het is bij mij te vinden in de details. Waarom staat er net dat flesje Florida Water onder de stoel van een speler? Waarom laat ik DJ Lovesupreme in een volgende voorstelling misschien geen muziek maken maar alleen maar praten? Ik wil getuigen van het verlangen naar de eeuwige zoektocht, de transformatie, de transfiguratie. Daarom vind je ons soms op plekken waar theater niet vanzelf spreekt, zoals in de club kanaal40 waar we Cascade speelden. Alsof het beeld van die waterval symboliseert dat in een onstuimige rivier het één altijd weer uit het ander voortkomt, we steeds iets nieuws kunnen maken. We hebben bij deze voorstelling teksten gebruikt geïnspireerd op De val van Camus. Een boek over teloorgang. ‘De spelers waren soms teveel bezig met standing, we hebben moeten leren dat vallen ook een beweging is.’

Rollenspel

Als ik luister naar de verfijnde stem van Esajas is het me opeens helder wat me zo beroert in Help I need Some Body. Het is niet die uitnodigende bedrijvigheid in warm licht, de fluide biotoop, waarin zelden, even maar, soms, plaats is voor intimiteit en die ons herinnert aan de talloze kleine taferelen op de schilderijen van Brueghel en Jeroen Bosch, nee, het is de beweging van het vallen die verborgen is in iedere suggestie van behulpzaamheid. Iemand die fier hulp komt verlenen zingt daarbij Total Eclipse of the Heart.

Omdat het duidelijk mag zijn dat rollen kunnen wisselen.

Beeld Hedy Tjin

Dossiers

Theaterkrant Magazine juli 2024