Wat bezielt de kunstenaar? Wat inspireert, waar ligt de kiem van het makerschap? Rashid Novaire gaat op zoek naar de bron, ditmaal naar die van Jaouad Alloul. ‘De opleiding van het leven gaf me de inspiratie om zo te spelen.’

‘Ik ben gevormd door herinneringen die ik lang afgesneden heb’, zegt de Vlaamse theatermaker Jaouad Alloul halverwege ons gesprek en die zin fluistert, vervoert, neemt me mee naar een makerschap waar herinneringen aan de kindertijd een sleutel vormen tot zelfonderzoek, tot een reis langs de dichte deur van een ouderlijk huis, langs verhalenvertellers op een zonovergoten plein in Marrakesh, naar een nachtclub waar seks een nieuw licht werpt op liefde, maar waarin iedere herinnering bovendien getuigt van het door de soefi’s zo bezongen verlangen naar werkelijkheid.

Alloul: ‘Ik heb geen theateropleiding. Ik kom van de straat en luister naar de verhalenvertellers die daar rondlopen. Begin twintig zou ik een bakkerij aan de overkant van de straat van mijn ouderlijk huis openen. In die periode overleed mijn moeder. Een katalysator. Als leven kort is, wat wil ik dan? Ik zat op mijn honger. Ik wilde optreden, larger than life om eer te doen aan het leven. Ik wilde het licht nemen. Die drang om te willen spelen, ergens, me te verkleden en iets te roepen, te bedenken, ja, te sublimeren, was onlosmakelijk verbonden met mijn oudste herinneringen. In mijn kern ben ik islamitisch en Marokkaans. Marokkaanse bruiloften. Dát is mijn oudste associatie met scenografie, met rituelen. Er was muziek en venijn. De schoonheid van mijn moeder en zusters. Daar wilde ik iets mee. Maar de vorm die ik daar aan gaf – dragshows, mijn eerste performances, en mijn homoseksualiteit – heeft gezorgd voor frictie met mijn familie, totale afstand zelfs, heeft me jarenlang van mijn cultuur vervreemd.’

Ik luister naar de zachte, sterke stem van Alloul en daal af in een labyrint, waar ik een jongen zie die naar de overkant van de straat wandelt en onderweg aarzelt, maar waar ik ook personages tegenkom uit romans die ik schreef, de jongen die ik verzon, die in de negentiende eeuw in het warenhuis Hirsch op het Leidseplein tussen de schilders die daar de winkelende dames vereeuwigden, ging flaneren, en ’s avonds in de etalage van de kunsthandel zich terugzag in die damesportretten. Ja, denkt hij, de schilder heeft het meisje in mij gezien.

Van dat plein is het een half uur fietsen naar een voorstelling die ik zag in Podium Mozaïek: De meisje van Jaouad Alloul, een poging de gebeurtenissen uit een bepaalde periode van zijn leven zo precies mogelijk vast te leggen zoals hij later in zijn gelijknamige roman ook deed (‘Ik wilde hem zeggen dat ik verliefd word op jongens, dat ik er niets aan kan doen. Ik wilde hem vastpakken en zeggen dat ik een homo ben.’ Vader, ik denk… nee, ik bén homo. Directe taal waar tussen de regels stilte en dreiging sloop. Stil zat ik in de zaal en het was of ik Jaouad als verteller al miste, al was hij nog aan het woord, de taal van zijn lijf kleurde de woorden tegen. Soms was zijn witte gezicht als marmer als hij een opgewekt wijsje floot, soms glimlachte hij over een afgrond.

Alloul: ‘Ik heb de voorstelling De meisje kunnen maken doordat ik terug ging naar mijn vader, het contact herstelde met mijn familie. Ik keek in een spiegel. Ik wist: ik ben een verteller, niet een slachtoffer.’

‘Maar terug naar hoe het begon: ik wilde me ontwikkelen als theatermaker, mijn persoonlijke ervaringen met zowel homofobie als racisme een plaats geven. Als iemand in een café tegen me zei: ‘Moet jij niet op je mat gaan liggen?’, dacht ik: wanneer stopt de cafépraat en begint discriminatie? In het amateurcircuit begon ik te werken aan mijn spel, mijn timing. Ik werkte veelal binnen de LGBT-gemeenschap waar ik door de community mijn individualisme kon laten shinen. Tijdens een schrijfatelier ontmoette ik actrice en coach voor jong theatertalent Nyiragasigwa Hens. Samen hebben we de voorstelling Zeemeermin gemaakt, een korte monoloog die meer dan honderd keer heeft gespeeld voor scholen. We wilden jongeren met meer begrip laten kijken. Ik had last gehad van de blik van de ander. Nu wilde ik overal spelen met een voorstelling die ook dat kijken thematiseert. Al snel had ik door dat ik als een ondernemer moest denken. Niet wachten op een telefoontje. Een VZW opzetten, veel yoga doen en op je doel afgaan.’

‘Tijdens die schoolbezoeken was het meest intense moment het wachten op de feedback. De drie seconden voor je de ogen opslaat. Als je me nou vraagt of ik er klaar voor was om zoveel over mijn eigen leven en seksualiteit te delen tegenover soms vijandig publiek zeg ik maar dat er toch wel een sadomasochist in me schuilt.’

Alloul neemt een pauze en ik waan me in de gymlokalen en kantines waar hij teer en strijdbaar, als een minstreel, maar liever nog als een verteller op een zonovergoten plein in Marrakesh, zijn gezicht opheft naar het licht en ik denk aan de kinderen die hem even nadoen, herhalen, ik herhaal je, zoals je kan doen als je een vreemd gebied betreedt waar het misschien wel ergens lijkt op wat je zelf in kaart moet brengen. Dhikr betekent in het Arabisch herhaling, herinnering, heb ik laatst gelezen toen ik leerde over de islamitische mysticus Ibn Arrabi die schreef over bewilderment waarin je dingen ziet die je normaal niet ziet – een spirituele verwarring voorbij het denken. Is dat wat de kinderen zien als ze Jaouad Alloul ontmoeten die zegt dat hij vroeger een zeemeermin wilde zijn? En hoe voelt de theatermaker zich als hij zich in de wildernis begeeft?

‘Als ik vroeger huilde, dacht ik, ooit gaan mijn tranen op’, zegt Alloul plotseling en dan: ‘Maar het is niet zo. We gingen ervanuit dat fouten mogen worden gemaakt. De kinderen mochten roepen wat ze wilden en het was uitdrukkelijk niet de bedoeling dat docenten snel gingen ingrijpen. Wat ik deed als een jongen zei: ‘Homo’s zijn vies?’ Je kijkt ze aan, ademt. Je vraagt: ‘Waarom zeg je dat?’ Ik denk dat ik hun wereld wel begrijp of zo. Ze zijn gewend aan verhoudingen waarbinnen wordt vastgelegd: ‘Ik weet het’, en ‘jij niet.’ Nu moeten ze dat vertalen naar ambigue thematiek als seksualiteit. Al vraag ik ze ook: ‘Wat betekent discriminatie?’ Door hun moslim-identiteit zijn ze al gewend om te worden gediscrimineerd. Vaak gaven ze die houding door aan mij. Maar weet je, er waren veel wholesome momenten. Als je iets fout zegt, is er ook ergens twijfel. Juist die twijfel is heel gezond.’

‘Een van de voorstellingen werd bezocht door theatermaker Johan Petit. Op de trap pakte die me vast: ‘Ik wil een volledige voorstelling met je maken.’ Fantastisch. We konden uitpakken. Hij interviewde me voor uren. We zochten naar een theatrale vorm die heel direct was. Ik dacht aan het Djemaa el Fnaa plein waar ik luisterde naar verhalen als kind.

Weet je dat ik die solo zelf ook in de open lucht heb gespeeld op de vreemdelingenmarkt in Antwerpen. Ken je die niet? Het wordt ook wel de vogeltjesmarkt genoemd maar vanwege de mensen die er groente en brood verkopen noemen ze het naar de vreemdelingen die er komen. Ik houd van die eerste naam. Als je me dan vraagt naar inspiratiebronnen, auteurs, die zo in de directe vorm spelen weet ik het niet zo. De opleiding van het leven gaf me de inspiratie om zo te spelen. De gesprekken met mensen op straat. Met de sekswerkers die ik ondersteunde bij Boys project in Antwerpen of Alias in Brussel.’

‘Het hedonisme in de homowereld is overigens wel prachtig verbeeld in The Narcosexuals. Een voorstelling van Dries Verhoeven waarbij het publiek naar binnen kijkt in een ruimte waar een seksfeest aan de gang is. Als gay keek ik niet alleen naar de spelers maar ook naar het heteropubliek. Benieuwd naar hun ervaring. Ik herken mezelf, dacht ik, ik ben ook weleens op zo’n feest geweest, maar jullie?
De pijn, de zoektocht, mensen die verbinding willen, de lagen. Ik had zo graag een nagesprek gehad.’

Haastig googel ik de beelden van mannen die als bevroren dansers in een leeg huis waar niemand woont lijken te zijn achtergebleven, elkaar op- en afgeilen (vreemd dat het laatste woord niet bestaat) en onvermoeid hun benen spreiden. Maar ik googel ook een fier sprekende Vlaamse man, Petit, die langs een snelweg waar auto’s in grijze mist voorbij zoeven, zegt dat hij dankbaar is voor zijn dochter die een uur lang zijn haren kamt terwijl hij televisie kijkt. Het langzame kammen is een genade, voor de man. Zijn precieze bekentenis is zo oprecht dat het haast pijnlijk is er kennis van te nemen, dat ik er haast niet aan ontkom om in de imaginaire ruimte van herinnering en fictie af te dalen. Ik denk aan een verhaal dat een Feyli-Koerdische vriend me ooit vertelde, een vluchtverhaal. Hij en zijn familie waren tijdens die vlucht in een gebied van mijnen op een verlaten busstation gestuit waar ze met honderden anderen de nacht doorbrachten. Een meisje had een vat met olie ontdekt en ze doopte haar kam erin en kamde traag haar haren. De vriend zou het nooit vergeten.

Een huiselijk beeld en een griezelig beeld. En, in mij, de stem van Jaouad die zulke verhalen verweeft omdat hij zoekt naar menselijkheid.

Allouls stem dringt zich weer aan me op: ‘Homo is mens’, zegt hij. ‘En de mens haat zichzelf vaak. Seksualiteit, schaamte, het veel te vroeg in aanraking komen met seksualiteit. De normaliteit van aanranding. Ik verbeeld die angsten en ik voel meer dan ooit de nood aan zachtheid. Was het niet Ghandi die zei: An eye for an eye will make the whole world blind. In mijn voorstelling Venus in Libra, die gaat over het nachtclubleven, zit een moment dat twee mannen elkaar werkelijk zien – hun pruiken afleggen en een dans uitvoeren waarin ze samen eenzaam mogen zijn. Soms denk ik dat we in een tijd als de roaring twenties leven waarin mensen op Instagram posten hoe feestelijk hun leven is en je geen grip krijgt op het achterland van die gevoelens. Vaak denk ik dat er veel achteruitgang is maar het is net als een elastiek dat uitgerekt, losgetrokken wordt voor het wordt uitgeschoten. Ik kijk graag naar dat elastiek. Vraag binnen de LGBT-gemeenschap ook om zelfkritiek. We hebben het vaak gehad over veiligheid in ruimtes maar weinig gehad over vluchtelingen die andere zorgen hebben dan toiletten voor man of vrouw.

‘Een theatermaker die me in die zoektocht inspireert is Junior Mthombene. Wat ik bij hem zo bewonder is het fragmentarische, de vertelling is niet per se de rode draad, maar de uitingen, de talen. Het teruggaan naar de spelende mens die aan het lijden is. Zoals in Hannibal waarin deze historische figuur aan de poorten van Europa staat.

Ik ben zelf op dit moment bezig een historische figuur tot leven te brengen, samen met schrijver Aya Sabi. Kunstenaar Shalam Alhamwy stelde de cartograaf Mohamed Al-Idrissi, geboren 1100 te Ceuta voor. Er is echter enerzijds nog weinig aan kennis die we over hem vinden, anderzijds is het een lastig parcours van fictie en het verlangen naar authenticiteit.

In dat proces grijp ik, ook voor mijn nieuwe solo Salope, hoer in het Frans, terug naar de evolutie van bewegingstaal. Dans is een prachtige taal waarmee ik speel maar die ik niet altijd beheers. Dan denk ik aan Sidi Larbi Cherkaoui. Aan wat ie maakt. Niet te groot, ik houd van zijn stijl.’

Afgesneden en herwonnen herinneringen die in muziek en dans, niet te groot of juist larger than life, vorm vinden. Ik denk dat Jaouad Alloul mogelijkheden verkent die deuren opent, grijstinten onthult van een zonovergoten plein en ons binnen laat kijken in een huis waar alles woont.
Werkelijk, waar.

Beeld Hedy Tjin

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025