1.

In de krop van Kito Trouweloos groeit al een tijdje een onbekende entiteit. Het ding vervormt zijn stem en blokkeert zo nu en dan zijn hele strottenhoofd. Het beweegt, golft, lijkt soms te groeien en dan weer te slinken. Hij lijkt wel een houtduif, zwijgzaam, en maar kijken. Kito hééft gezongen, eerder, hij heeft een bewustzijn laten spreken. Toen hij nog werk had, als acrobaat in het circus, had hij in repetities het woord genomen, hij had zo zijn eigen misschien ongebruikelijke ideeën over dramaturgie, en hij speechte niet onverdienstelijk op premièrefeestjes en nazitten. Althans dat klonk zo in zijn oren. Nu klinkt er al een tijdje niks meer. Hij is de houtduif zat. Wie moest hij er de schuld van geven?

Het gaat niet aan hem verloren dat zaken zat zijn danig uit de tijdsgeest sijpelt. Zat of apathisch. Twee zielen in de borst van de millennial, 2020 voor je.   

Kito is hoe dan ook onderweg naar Mieke Lukoki, een taalwetenschapper wier online colleges hij nu enkele weken volgt. Iets meer inzicht in het gereedschap dat hij normaal gesproken gewoon tot zijn beschikking heeft zou mooi zijn. Hij zoekt iets. Wat? Ja hallo, inzicht of anders uitzicht. Je bent acrobaat in het circus of niet. Voor de zekerheid heeft hij de vragen die hij heeft op kaartjes genoteerd en bij zich gestoken. ‘Waarom ziet niemand mijn ontluikende genie?’ En: ‘Wie heeft er schuld aan mijn ontslag?’

2.

Feit is ook dat hij zich, nadat hij roemloos aan de kant was geschoven door Circus Groeikern, in een opwelling heeft aangesloten bij een vijf ritmes dansgroep. Terwijl hij door de stille binnenstad zijn weg zoekt naar het Instituut van Mieke Lukoki speelt de spierpijn in zijn nek behoorlijk op. Vijf ritmes vragen wat van je. Zeker als je al zeven weken thuis zit omdat je bent tegengevallen. Hij loopt bijna onder een fiets omdat hij zijn nek niet kan draaien.  

Bij de dansgroep ontmoette hij Woud en Aha. Ze zijn met zes vrouwen. Kito is verreweg de jongste. Woud danst met de haren los, ze stampt luid en brult de longen uit haar lijf. Alleen klanken. Aha lijkt van lucht gemaakt en blaast en zweeft door het zaaltje in Oost waar ze laat op de donderdagavond samenkomen. Afstand houden is voor iedereen een klusje. Kito weet niet hoe hij zelf danst. Hij beweegt. Eerst onwennig en dan zakt hij ergens doorheen. Hij zweet en roffelt met zijn blote voeten, soms klapt er iets open in zijn borstkas. Spiritueel wil hij het niet noemen, dan kun je wel aan de gang blijven. Maar het heeft wel, hoe zal hij het zeggen, iets voor-menselijks. Na het dansen zit hij, lijkt hij zich heel oude dingen te herinneren – z’n eerste stapjes? – en luistert hij naar de ademhaling van de andere dansers. Meestal zwijgen ze, zwaar en licht door elkaar. Soms is er iemand die het woord neemt en nog nahijgend iets wil verduidelijken. Dat lukt vrijwel nooit. 

Woud had hij niet eerder horen spreken. Ze klinkt zoals ze danst, dreunend. Ze reageert op Aha, die veel van de boodschap van liefde houdt – van de profeet Jezus zelf, zoals ze hem noemt. ‘Liefde is ten diepste onschuldig’, sloot Aha haar anekdote af. Als die laatste zin in de ruimte blijft hangen begint Woud te praten.

‘Dat kan zo zijn, maar dat lijkt me dan theorie. In de praktijk had ik jarenlang een liefdevolle relatie met iemand die me aanrandde op onze eerste ontmoeting. Ik sloeg hem van me af, ik duwde, hij was log en ondoordringbaar, een half dood dronken beest. Ik moest echt róepen dat ik niet wilde, hij leek niet bij zinnen te komen en viel daarna als een blok in slaap. ’s Ochtends heb ik het met hem gedaan. Ik twijfel of ik dat deed om te laten zien hoe je dat deed. Wél deed. Uit een soort morele superioriteit. Of om hem te troosten. Feit is dat er stevige banden werden gesmeed. Als jij stelt dat liefde puur en goed is, wil ik maar zeggen: dat kan best kloppen, maar in het hart ervan is het mensenwerk, en gaat het over nood, over wat we nodig hebben van elkaar. Het is ook heel smerig.’

Kito’s kraalogen rollen in zijn kopje. Over het gat tussen Jezus’ liefde en de liefde in de praktijk kan hij ook wel een boom opzetten. Maar dat hoort beslist thuis in een heel ander verhaal. Aha bloost verlegen. ‘Ik ben gekomen om te dansen, Woud.’ ‘Ja, ik ook’, zegt Woud. ‘Zullen we dit eh, gesprek volgende week voortzetten op de vloer?’ ‘Dat is goed’, bast Woud. Kito zucht en voelt even aan zijn krop. Na het vijf ritmes dansen lijkt hij kleiner. Of heeft hij er gewoon een millimeter of twee vanaf gezweet?  

3.

‘Zeg maar Mieke en loop met me?’ Mieke zelf loopt al. De koffie klotst in de bekers, ze heeft de pas erin. ‘Dus spelen gaat vooraf aan het spreken.’ Kito knikt gehaast, maar snapt eigenlijk niet hoe Lukoki bij deze stelling is gekomen. De professor blijkt in haar manier van doen niet veel te verschillen van hoe ze haar online colleges geeft. Het is een doorjakkerende monoloog. En in de werkelijkheid kun je niets stil zetten of terugspoelen. Na de introductie bij het koffiebarretje bij de ingang ging het rap. Kito mist van alles, zelfs nu hij er zo dicht op staat. Denkt Lukoki dat hij iemand anders is? Wat zei ze nu net? ‘Voor het ontstaan van taal, voor taal om te kunnen ontstaan – en dit is een theorie hè, maar wel één waar de meesten van ons het wel over eens zijn – is spelen een voorwaarde. Alleen via spel, via doen alsof kan spraak zich ontwikkelen.’ ‘Eh, ja?’ Alleen als je kunt doen alsof, kan spraak zich ontwikkelen. Was dat het? Was hij ontslagen omdat hij z’n spelend vermogen verloren was? Was al zijn acrobatenwerk verzand in de ernst die wil smoren? Hij wás zwaar op de hand, dat wist hij zelf ook wel. Die woordgrapjes zo nu en dan konden dat niet verhullen. Mieke ondertussen stoot door. Alsof hij op de set van The West Wing is beland, ook hier is niet duidelijk waar ze heenlopen. ‘Naar de onderzoeksruimtes, in de L-vleugel.’ Kito mist alle veronderstelde kennis. ‘Jij schreef recent dat stuk over luisteren? Op taalkundignu.nl? Dat was jij, toch? Goed onderwerp. Dicht op de tijdsgeest. Kijk, even zo in het moment reagerend, want ik heb niet helemaal paraat hoe je het onderbouwde, maar het is natuurlijk een van de grote raadselen onder taalonderzoekers.’ Kito knikt. Ieder moment verwacht hij vaste grond onder de voeten te voelen. ‘Want, hoe kán het dat dat zich gelijktijdig heeft ontwikkeld? Het strottenhoofd en de gehoorbeentjes?’ Kito weet het ook niet. Ach, houtduif, waarom ben je geen sperwer? Waarom heb je een krop in je keel en geen sappige prooi in je snavel? Waarom wil niemand je kunsten zien in de nok van de circustent? ‘Okee, ik maak even een sprongetje. Om te kunnen luisteren heb je naast die gehoorbeentjes, dus de fysiologie, ook en vooral zelfbewustzijn nodig. Je kunt ergens wel gereedschap voor hebben, maar als je het vervolgens niet kunt toepassen..’ Nee, dit voelt Kito wel na. ‘Wat heb je eraan als je dat wat je hoort niet op jezelf kunt betrekken?’ ‘Niks?’ Begrijpt Kito zacht. Ondertussen houdt Mieke Lukoki een deur voor hem open. ‘Over het ontstaan van zelfbewustzijn gaan we het hebben in het volgende online college.’

4.

Achter de deur duikt een enorme vleugel op die zich uitstrekt alle kanten op. Kito betreedt de eerste ruimte onzeker. ‘Ik laat dit niet aan iedereen zien, want wat we hier doen is behoorlijk out there, maar ik denk dat jij het wel kan waarderen. Deze eerste ruimte is geschikt voor onze re-enactments.’ Kito’s wenkbrauwen rijzen richting haargrens. Over de grond kruipen mannen en vrouwen die korte klanken uitstoten. ‘Verderop, en dát wilde ik je laten zien, ons paradepaardje, loop met me?’ Ze gaan nog een deur door en komen in een enorme loods. Voor hen duikt uit het niets een zandvlakte op. Overal kunstlicht en snoeren en camera’s, maar in het midden die hyperrealistische zandvlakte, of wat was het, as? Links stond een groepje mensen klaar en aan de overkant kon Kito ook een kleiner groepje mensen ontwaren. Wat in hemelsnaam was hiervan de bedoeling? Lukoki nam plaats in een soort skybox en gebaarde Kito naast haar te komen zitten.

‘Tien- of twintigduizend jaar geleden liep een groep van zeventien mensen door de modder naar het zuidwesten, niet ver van het Natronmeer in Tanzania. De veertien vrouwen, twee mannen en een jongen liepen allemaal ongeveer even snel door de vochtige vulkanische as. Hebben zij daarbij de zes mensen gezien die – blijkens weer andere voetsporen in de modder – precies de andere kant opkwamen, in sterk wisselende en ook snellere tempo’s? Wat je hier voor je ziet is de voorbereiding op precies deze scène. We spelen het iedere vrijdagochtend na.’ Kito kijkt gebiologeerd toe hoe mensen van zijn leeftijd in witte jassen dingen in gereedheid brengen, de koffie in zijn handen is koud geworden. De kaartjes in zijn zak vergeten.

‘De voetsporen bij Engare Sero vormen de grootste verzameling prehistorische voetsporen die tot nu toe gevonden is. Over de relatie tussen de rustig lopende vrouwengroep en de mensen die uit de andere kant min of meer kwamen aanrennen, hebben we geen feiten. Die voetsporen van de zes mensen in de richting van het noordoosten zijn in ieder geval niet afkomstig van een groep. Daarvoor zijn de snelheden te verschillend. De voetsporen zijn bewaard gebleven doordat de modder na de stappen niet meer vochtig is geworden tot een overstroming van het nabijgelegen meer er een laag sediment overheen legde. Eén regenbui tussendoor had de boel voorgoed laten verdwijnen.’

Kito had geluisterd en gespannen gekeken naar de twee groepen mannen en vrouwen die op een teken van Lukoki naar elkaar toe begonnen te lopen. Lukoki keek opzij. Kito grimaste naar haar. Wat had dit nog met taalkunde te maken? Lukoki anticipeerde. ‘De reconstructie die wij hier uitvoeren is gericht op de woorden. We ontwikkelen een nieuwe vorm van opgraven. Die voor het gesproken woord en dan met name de belofte.’ Kito stamelde maar weer iets van een vraagteken. De krop nam alle ruimte in. ‘Wat kan er gezegd zijn? Wat zeiden deze mensen die op elkaar afliepen tegen elkaar? Dat proberen we hier in kaart te brengen. Onder andere via een vorm van lichaamsgeheugen. We richten ons hierbinnen dan weer met name op de belofte. In hoeverre is de belofte het meest wezenlijke van wat we uitspreken?’ Kito knikte langzaam het hoofd, was dit een grap, waanzin? Iedere rechtgeaarde acrobaat kon zelf ook wel zien dat dit niks meer met wetenschap te maken had. Lukoki was van het padje. Maar Kito kon niet anders dan gebiologeerd blijven staren naar het ritueel dat zich voor zijn ogen voltrok. Wat zeiden zij tegen elkaar? Wat beloofden zij? En is de belofte het meest wezenlijke? Ontkom je niet aan het beloven als je jezelf kenbaar wil maken? Aan anderen, aan de wereld. Is beloven het enige wat we ooit doen, zodra wij beginnen te spreken? Hij, als acrobaat, Lukoki als wetenschapper, deze voor-menselijke wandelaars? En, wat had hij beloofd?

Een gewijde stilte viel over de loods. In verschillende tempi naderden de mensen elkaar. Als de eerste mensen elkaar kruisen houdt Kito zijn adem in. Er klinken geen woorden. Een kleine man stak kort zijn hand omhoog. De een na de ander kruiste elkaar. Maar niemand sprak. Er werd niets gezegd, niets beloofd, het bleef doodstil. Tot beiden groepen mensen hun overkant bereikt hadden. Zwijgend stonden ze daar. Teleurgesteld, leek het, dat er niks beloofd was. Kito excuseerde zich. En liep de gang op.

Hij stapte de dichtstbijzijnde deur in en stond in een kleine donkere ruimte stevig in en uit te ademen. Eindelijk alleen. Het was de stilte van de krop, waar Kito mee in de bezemkast stond. Hij dacht weer aan de kaartjes met zijn vragen en tastte ernaar in zijn zak. Maar hij wist nu dat ze afleiding waren. Zijn wangen brandden van schaamte. In een keer was duidelijk hoe misplaatst zijn diepe verontwaardiging was. Hier ging het om en dit moest hij onder ogen komen: ‘Je hebt je belofte niet waargemaakt.’ Dat waren de woorden die de circusdirectrice had uitgesproken en die gebrand hadden. Want het was waar. Hij had er zelf ook meer van verwacht. Van zijn solo’s en zijn samenwerkingen. De botsing van zijn dromen op de werkelijkheid van Circus Groeikern was geen glitterexplosie geweest, zoals hij gedroomd had in zijn jongenskamer. Eerder een lauw klopje. Dat was niemands schuld, dat was verdrietig. Geen nominatie, geen tweede contract, laat staan een ondersteuningsbeurs van het circusartiestenfonds. Hij wist nu: de krop was een eerlijke verschijning. Iets van zijn toornige verontwaardiging leek zich op te lossen, toen deze laatste gedachte zich vormde, daar in de bezemkast. De krop mocht zijn. Hij luisterde. Naar het zwerende geklop van zijn eigen teleurstelling in zichzelf. Schraapte zijn keel. Er kwam niks en dat was goed. Beter dan al het andere.

beeld Sarah Jonker

Dossiers

Theaterjaarboek 2019/2020