Kijken we naar apparaten op het podium, dan gaan we veelal zonder meer mee in de fantasie dat ze autonome wezens zijn. Deze suspension of disbelief hoort bij de theatrale magie, en is fundamenteel wanneer we willen speculeren. Maar achter de schermen draait er toch altijd een menselijk wezen aan de knoppen – en van datverantwoordelijkheidsgevoel moeten we juist geen afscheid nemen.

Een robot in het theater. Het klinkt futuristisch, maar theater en robotica hebben een lange gezamenlijke geschiedenis. Het woord ‘robot’ stamt uit het theater; in 1920 voerde de Tsjechische toneelschrijver Karel Čapek (1880-1938) het stuk Rossum’s Universal Robots op. Het woord voor de personages die zich als machines voordoen was afgeleid van het Slavische robota, wat zoiets als (dwang-)arbeid betekent. Zo’n honderd jaar later zijn de robots geavanceerder, hoewel ze nog niet – zoals Čapek schetste – al onze dagelijkse beslommeringen op zich nemen, zodat wij meer vrije tijd overhouden. Maar de fascinatie voor de tastbare vorm van technologische vooruitgang is binnen en buiten het theater levendiger dan ooit. Tijd om de balans op te maken, welke vormen van robotica hebben recentelijk hun weg naar het podium gevonden? En welke weg leggen ze daarvoor af?

Werken met een robot vereist al snel een heel web van expertise, waardoor er buiten de grenzen van de makende podiumkunstenaar moet worden gezocht. Dat betekent academici, creative technologists, robotbouwers en -programmeurs betrekken, alternatieve geldstromen aanboren en niet zelden de landsgrenzen over. Ik verkende het hoe en waarom achter het werken met robotica, wat nou ‘echt’ een robot is, en waarom de robot misschien wel de perfecte metafoor is om het over belangrijke thema’s rondom tech en de toekomst te hebben.

Een incompleet overzicht van de theatrale robot

Wat een robot precies is, staat verre van vast. Van animatronics zoals je tegenkomt in de Efteling tot de robotgrasmaaier, en van Pepper robots met de herkenbare tablet op de glanzend witte borst tot de industriële robotarm. Wanneer spreken we van the real deal? Grofweg zijn robots te verdelen in twee categorieën: robots die refereren aan het menselijke lichaam – antropomorfe robots of humanoids; en robots die geen gelijkenis hebben met iets menselijks.

De robots uit de eerste categorie zijn doorgaans ontworpen om interactie aan te gaan met de mens. Edwin Dertien bouwde bijvoorbeeld voor de voorstelling Ravi de Robot een apparaat dat met een doorzichtige romp, lichtgevende oogjes en een vriendelijke stem een gezelschapsrobot speelde. Ook de NAO robot, waarvan er twee meededen in Nooit Meer Werken (2021) van Het NUT, valt onder deze categorie met diens stevige tred (en dans) op twee robotische beentjes. En de originele humanoids zijn natuurlijk de mensen die zelf in de rol van een robot kruipen. Dit gebeurde in het stuk van Čapek maar ook vorig jaar nog, in Artificial By Nature door Nineties Productions.

Naast deze humanoids wordt ook industriële robots het podium geboden. Robotarmen zoals de KUKA zijn ontworpen om zware auto-onderdelen in elkaar te zetten, maar werden gechoreografeerd in Broeders verheft u ten vrijheid (2021) van Dries Verhoeven. Drie Dorna robots, robotarmen die zijn gemaakt voor precisiewerkjes zoals computerchips solderen, vormden een gezamenlijke entiteit in Foetushemel (2023) van Ulrike Quade Company.

En dan zijn er nog vele robotische tussenvormen. Kunstenaar Mette Sterre werkt met soft robotics, waar bijvoorbeeld luchtdruk of waterdruk textiel in beweging brengen. En Casper de Jong en Ugo Dehaes maken met onder andere de gebruiksvriendelijke Arduino’s en Raspberry Pi’s, hun eigen kleine robotische creaties, die springen, kruipen en dansen.

Onvermijdelijke, verrijkende samenwerkingsverbanden

Ook al zijn er steeds toegankelijker interfaces en betaalbaarder sensoren en motoren, werken met robotica blijft een prijzige, ingewikkelde praktijk. Wanneer er een robot wordt gebruikt, heb je te maken met software en hardware. Kort door de bocht is de hardware het robotische lijf, en de software de code om de boel in beweging te krijgen. Beide vragen een eigen expertise, en zijn ook vaak nog op één of andere manier verbonden aan hun ontwerper. Een NAO robot moet bij een defect worden teruggestuurd naar de fabriek, en de industriële robotarm KUKA heeft ingebouwde veiligheidsprotocollen die moeilijk te omzeilen zijn. Logisch, gezien de praktijken waarvoor ze zijn ontworpen (respectievelijk werken met kinderen en met auto-onderdelen). Kunstenaars bevragen een robot snel tot voorbij de limieten van het ontwerp. Het is dus niet vreemd dat podiumkunst met robots vaak het resultaat is van een intensieve samenwerking tussen theatermakers, commerciële ontwerpers, onderzoekers of academici, die dikwijls landsgrenzen overschrijdt. Een voorbeeld hiervan is de robotische AI performer ALAN (2022), door De Eenzamen/Jordi Möllering, ontwikkeld in samenwerking met  de UTwente, met Belgische en Nederlandse expertise. Voor Happiness (2019) door Dries Verhoeven werd gewerkt met een Berlijnse animatronics ontwerper, en digitale puppeteer Stefano Trambusti. Onlangs startte het vierjarige onderzoeksproject Dramaturgy For Devices, waarbij onder andere de Universiteit Utrecht, TU Delft, VU, UTwente maar ook Innovation:Lab en ICK Amsterdam de handen ineen slaan om kennis over podiumkunsten, sociale robotica, human robot interaction en meer gezamenlijk te onderzoeken.

Maar soms vallen kunstenaarschap en academisch onderzoek volledig samen. Ik sprak Noor Stenfert Kroese, die in Amsterdam afstudeerde als scenograaf en inmiddels als PhD kandidaat verbonden is aan de Universiteit van Linz, Oostenrijk. De vanzelfsprekendheid waarmee kunst en wetenschap hand in hand gaan in haar huidige omgeving vond ze niet in Nederland. Ze is betrokken bij de onderzoeksgroep Creative Robotics waar ze onlangs ZOE maakte. Het werk omvat een robotarm en een groep fungi die met elkaar communiceren door middel van sensoren. Een symbiose tussen robotische en micellaire intelligentie. De tweedeling die in Nederland bestaat tussen de academische wereld en de toegepaste kunstopleidingen, voelt voor haar als zonde. Zij en haar collega’s zijn in de eerste plaats kunstenaars die de kennis tot en met het programmeren in de vingers hebben, wat de nodige voordelen heeft. Amir Bastan, met wie ze ZOE maakte, schreef een programma om live een KUKA robot te besturen omdat hij hier in een onderzoek met de robot en een danser behoefte aan had. Zulke korte lijntjes zorgen voor een korte feedbackloop in het proces, en grotere artistieke vrijheid. Het ontwikkelen van software komt dan vanuit een eigen artistieke drive, en wordt door het in publicaties te presenteren direct in een academische context geplaatst en verspreid.

De drempel van gewenning

Werken met robots mobiliseert een specifieke dramaturgie, soms met onvoorziene implicaties. Zelf werkte ik met een klein team vanuit Ulrike Quade Company in samenwerking met tech incubator YESDelft! met een SPOT robot. Die heeft wat weg van een hond, met een schofthoogte van nog geen meter en vier poten. In zekere zin antropomorf omdat het refereert naar een organisme wat we kennen, maar niet per se schattig. Er zijn geen verwijzingen naar ogen of oren, en de hoeken waarin de poten zich buigen hebben meer weg van een langpootmug dan van een hond. Na een week intensief met een SPOT te hebben gewerkt, nodigden we wat toeschouwers uit voor een presentatie. Waar wij een wezen zagen met twijfel, gevoelens, en een poëtische voice-over, was een eerste reactie vanuit de toeschouwers veelal: ‘Eng!’. We bleken wat theatraal eelt te hebben ontwikkeld voor de uncanny manier van bewegen en het harde geluid van de poten op de speelvloer. Stenfert-Kroese herkent dit effect en vertelt dat ze de SPOT ook weleens mee naar huis moet nemen. ‘Als ‘ie uit gaat, blijft het apparaat nog een tijdje warm, en dan gaat mijn kat erop liggen slapen. Ik moet mezelf er aan blijven herinneren: niet iedereen is er in deze mate aan gewend, dus wat ik in de robot zie is niet altijd vanzelfsprekend.’ Ik merk deze drempel van gewenning in bredere zin op wanneer er wordt gewerkt met technologie op het podium. Waar voor de één een VR bril opzetten een haast alledaagse handeling is, zet het voor de ander de wereld op zijn kop, nog voor er ook maar een virtueel beeld wordt getoond. The medium is the message, en die message is niet eenduidig. Geavanceerde technologie heeft soms baat bij een ingebouwde gewenningsperiode, maar beter nog gaat een maker altijd bij het werk te rade welke culturele referenties er worden aangewakkerd.

Ceci n’est pas un robot

Robots hebben de pech dat ze in verhouding meer voorkomen in dystopische dan utopische toekomstbeelden. In Čapeks honderd jaar oude stuk vormen de robots uiteindelijk een bedreiging voor de mensheid, en de mythe van de onontkoombare vervanging van de mens door de robot is nog altijd levend. Mediawetenschapper Prof. dr. Dan Hassler-Forest pleit ervoor dat we meer speculeren over mogelijke symbiosen met tech. Zo ontkom je aan de binariteit van volledige dreiging of prijzende hosanna van tech solutionisme. Hij pleit voor speculatieve werken; fictie met een sterke realistische kern of oorsprong. Science fiction komt volgens Hassler-Forest voort uit actuele ideeën over de wetenschap, de toekomst, over technologie en macht. Dus ook al speelt een werk zich af in een andere realiteit, het is altijd een reflectie op het menselijke bestaan in het heden. (Dit werkt ook andersom: Een roman over de zeventiende eeuw, geschreven in 1972, zegt vaak meer over de jaren zeventig dan over de zeventiende eeuw.)

Robots in het theater zijn dus een uitstekende metafoor voor de relatie tussen mens en technologie. Zo maakte Stenfert Kroese toen ze artist in residence was bij het ministerie van Financiën een installatie, ZIEN (2022), met een robotische arm waar het haar doel was om de innige, ingewikkelde en kwetsbare relatie met tech binnen het ministerie te verbeelden. De robot laat zich dan dankbaar inzetten als symbool. Het speelt in op de projectie die de mens onvermijdelijk doet op iets onbezields. Een effect dat zo oud is als het theater; zo werkt schaduwspel, objecttheater en poppenspel ook. Door de relatie met de mens, het bespelen van een pop bijvoorbeeld, wordt een object ‘bezield’. Bij een apparaat werkt dat, hoewel verder van elkaar verwijderd in afstand en/of tijd, hetzelfde,door middel van de relatie met een maker, programmeur of technicus. We voelen er iets bij, denken een patroon of voorkeur te herkennen in een springende veer die een neiging naar links heeft, zoals Kris Verdonck in DANCER #3 (2010) toont. Zo is het centraal stellen van een apparaat toch ook een manier om te reflecteren op het menszijn. Op morele keuzes die wij vanuit machtige posities maken, op hoe we lijnrecht tegenover maar ook organisch versmolten kunnen zijn met het niet-menselijke.

De vraag of iets echt een robot is, is dan ook helemaal niet de meest interessante. Want de ‘echte’ robot bestaat wellicht nog helemaal niet. Gek genoeg heb ik dikwijls toegefluisterd gekregen door een technicus of creative roboticist dat ze de robot ‘faken’. Dat ze gewoon op start drukken en het apparaat dan een vaste sequentie afdraait, of dat in de coulissen iemand met een joystick het wezentje bestuurt. Bijzonder, want een regisseur heeft nog nooit de noodzaak gevoeld om me voor aanvang van een voorstelling toe te vertrouwen dat de pop toch niet echt leeft, en de tekst is ingestudeerd. En dat terwijl theatermakers die met robotica werken vooral verkennen, beleven en illustreren welke kant de ontwikkeling van robots op zou kunnen of moeten gaan. Voorstellingen die je empathie doen voelen voor iets niet-menselijks of voorstellingen die lichamen tonen die versmelten met technologie, allemaal zijn ze te lezen als oefeningen in samenleven met technologie. En de broodnodige vragen die via deze fysieke weg vorm krijgen, gaan over wat intelligentie en handelingsvermogen precies betekenen. Want tegenover de fake versie, het robotische rookgordijn, ontstaat in de verbeelding iets wat zich losmaakt van menselijke inbreng.

Performing intelligence

Door al die bestaande popcultuur over robots, verwachten we dat ze ook op het podium zelf dingen kunnen beslissen, zelf een richting op kunnen gaan, zelf een antwoord kunnen genereren op een complexe vraag. En het lijkt ook om de hoek, vanwege de sprint die het enthousiasme over AI trekt. Als er dan een mate van autonomie en handelingsvermogen ontbreekt, voldoet een robot wellicht niet aan de verwachting. Wat de makers doet beschouwen dat hun robot niet ‘echt’ genoeg is.

Maar dat mist het punt. Zowel Stenfert Kroese als De Jong stellen dat ze in hun werk juist niet ontkennen hoe sterk de relatie tot de mens is. Uiteindelijk is de maker de kern. We kijken naar apparaten op het podium, en gaan mee in de fantasie dat ze autonome wezens zijn. Deze suspension of disbelief hoort bij de theatrale magie, en is fundamenteel wanneer we willen speculeren.

Maar omdat technologische geletterdheid, het begrip van waar technologische ontwikkeling werkelijk staat en hoe het werkt, niet vanzelfsprekend de technologie in een realistisch kader kan plaatsen, hoort er ook weer een einde te komen aan dat uitstel van ongeloof. Er gaan genoeg mythes rond over wat technologie allemaal zal kunnen overnemen, hoe dicht Artificial Intelligence bij menselijke intelligentie komt. Het laatste wat we moeten doen, is meedraaien in de mythologisering van het heel menselijke en culturele aspect van technologie. Caspar Sonnen, programmeur van IDFA Doclab, zei in zijn openingspraatje dit jaar dat makers zich steeds moeten blijven afvragen wat hun skills en boodschap zijn wanneer ze met geavanceerde technologie werken, om te voorkomen dat de kunst een goedkoop R&D departement voor techbedrijven wordt. Met andere woorden: de verhalen die we vertellen over onze verantwoordelijkheid en relatie met tech doet ertoe. Er bespeelt iemand de poppen, en er draait altijd iemand aan de knoppen. Van dat verantwoordelijkheidsgevoel moeten we juist geen afscheid nemen. In het vormgeven van de toekomst heeft de mens juist alle verantwoordelijkheid.

Een robot op het podium is dus vooralsnog het resultaat van een web aan expertises, talen en verwachtingen. Niet een eenvoudige opgave, wel een belangrijke, want de robot is met diens fysicaliteit een prettig zichtbare woordvoerder voor meer in nevelen gehulde technologie. Werken met robotica kent een meerwaarde ten opzichte van andere technologie vanwege die materiële kwaliteit. Want dat is wat een robot op het podium fantastisch kan: terwijl het een fantastische wereld schept die we nog niet kennen, drukt het ons met de neus op de feiten.

Foto Bart Grietens

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025