Dit jaar brengen Theatermaker en Theaterkrant.nl, in samenwerking met het Fonds Podiumkunsten, een bijzondere serie briefwisselingen tussen denkers van buiten het kunstenveld en kunstenaars. Waarin herkennen ze elkaar? Hoe verhouden zij zich tot de samenleving? Zo starten we in de meest letterlijke zin een dialoog tussen de wereld van de kunsten en de wereld van wetenschap, beleid, gezondheidszorg, sociale zekerheid, markt en civil society.

Als achtergrond bij de briefwisseling gebruiken we de Krakelinglezing van de Britse kunsteducatie-expert Paul Collard, na te lezen op Theaterkrant.nl.

Kristian Koreman en Elma van Boxel zijn de oprichters en leiders van het Rotterdamse architectenbureau bureau ZUS (Zones Urbaines Sensibles), waar ze het hedendaagse stadslandschap onderzoeken en het proberen te veranderen met stedenbouwkundige plannen, architectuur, installaties en mode. Pepijn Smit is artistiek leider van het PS|Theater in Leiden.

Beste Pepijn,

Het is een genoegen om met iemand uit een ander vak een briefwisseling te hebben, omdat we als architecten soms de realiteit uit het oog verliezen. Zeker in de nadagen van de crisis, waarin er zoveel architectenbureaus zijn gesneuveld en de bouw niet meer is wat ze was, speculeren we graag met jou over de toekomst. Hoe ziet ons vak er over tien jaar uit? Of: wat moeten we nu doen om te zorgen dat er over tien jaar überhaupt nog sprake is van een vak?

Laten we dit onder ogen zien: de voorspellingen voor de komende tien jaar zijn niet rooskleurig. We zijn theoretisch misschien uit de economische crisis, de echte crisis ligt nog steeds verscholen in de boekhouding, banken en in jarenlang leegstaande gebouwen en gebieden. Een architect met sterke bouwdrift doet er verstandig aan om morgen nog te emigreren naar China of Zuid-Amerika, maar een architect in Europa zal het over een andere boeg moeten gooien.

Het jaar 2024, een schets: de komende tien jaar stevent de bevolkingssamenstelling van Europa af op een absolute krimp met een relatief kleine beroepsbevolking die de kosten van een sterke vergrijzing zal moeten dragen. Dat betekent dat de welvaartsstaat zoals we hem hebben gekend definitief ten einde komt. De hoop is gevestigd op de pensioenfondsen die het kapitaal van de toekomst beheren. Ironisch genoeg is dit kapitaal grootschalig geïnvesteerd in de bouwwoede van de voorbije twee decennia. Dit heeft onze steden opgezadeld met een ongekende hoeveelheid onbruikbaar vastgoed. Gebouwen zijn hierbij geen objecten meer die in een bepaalde behoefte voorzien, maar beleggingen van een speculatieve markt.

Daardoor zijn binnensteden verworden tot consumptieoorden, bestaande uit winkels, kantoren en luxe appartementen. Maar dit model is langzaam op z’n retour. De kantorenmarkt is uitgeblust, winkels bezwijken langzaam onder de digitale druk en er is een verzadiging van luxe appartementen en hotels, nadat de laatste stuiptrekkingen van de hoogconjunctuur daar blind hun heil in zoeken.

Rotterdam alleen al kent een leegstand van 884.000 vierkante meter. Desondanks staat er nog ruim 500.000 vierkante meter aan nieuwbouw gepland. Qua winkels staan er momenteel zo’n drie Bijenkorfs leeg en met de nieuwe plannen en huidige trends zullen dat er in 2020 ruim vijf zijn. Een perverse situatie. Pepijn, hoe is die situatie in Leiden?

Met het sprookje van de participatiemaatschappij worden overheden massaal uitgekleed tot instituten die niets anders kunnen voortbrengen dan het adagium een faciliterend platform te zijn, dat open staat voor ideeën van burgers. Daar waar er nog enig publiek geld is gereserveerd, wordt het besteed aan keiharde citybranding door het aantrekken van tech-hubs, het organiseren van publiekstrekkers en het opzetten van handelsmissies. Het hebben van een visie is verdacht geworden. Dat laat men aan de markt over. Hoe wordt het theater, of cultuur in het algemeen, al dan niet gebruikt in de positionering van de stad?

Wat te doen?

Precies vijftig jaar geleden, in 1964, werd in Venetië de ‘Venice Charter’ opgesteld door onze voorouders, verenigd in het ‘International Congress of Architects and Technicians’, die een halt wilden toeroepen aan de destructieve modernisering van de gebouwde omgeving. Waardevolle klassieke bebouwing werd massaal bedreigd door de onstuimige wederopbouw en haar moderne discours. Ze besloten tot een set regels en afspraken die beschreven hoe om te gaan met monumenten en restauratie.

In feite zouden we nu het tegenovergestelde moeten doen: het opstellen van een manifest dat stelling neemt tegen de destructieve hoeveelheid onbruikbaar vastgoed die Europa en Nederland in haar greep houdt. Dit vraagt om een precieze aanpak, een nauwkeurige sloopstrategie, gevat in ‘Het Pact van Venetië’.

Waarom grijpen we dit moment niet aan om onszelf als een Baron von Münchhausen aan onze haren uit het moeras te trekken? En proberen we te leren van eerdere generaties architecten en cultuurmakers, zoals de CIAM, Team 10, Cobra en de Provo’s om gezamenlijk de waarden van architectuur, stadsontwerp opnieuw te definiëren, op papier te stellen en uit te dragen. En zijn er vanuit de theaterwereld ook bewegingen om de maatschappij positief te beïnvloeden, zoals De Verleiders dat doen met hun Burgerinitiatief?

We zouden gezamenlijk moeten nadenken over de vraag waaraan onze maatschappij de komende tien jaar daadwerkelijk behoefte heeft. Zoals de modernisten wilden afrekeningen met de onleefbare en ongezonde situaties in industriële steden, of zoals Team 10 zich afsplitste en riep om meer menselijke maat, zo zullen wij ons moeten oriënteren op een visie die de huidige speculatieve bebouwde omgeving bekritiseert en voorziet van een nieuw perspectief. Denk daarbij aan: een fijnzinnige sloopvisie, reïndustrialisatie van de stad en investeren in publieke infrastructuur als drager voor ontwikkeling, die nieuwe vormen van ‘glokale’ stedelijkheid genereert, voorbij gentrification en segregatie.

Maar waar het echt om gaat is het bewustzijn dat de architect en cultuurmaker in bredere zin, meer nog dan het maken van goede gebouwen en voorstellingen, een visie zou moeten hebben hoe de (gebouwde) omgeving aansluit bij de maatschappelijke behoeften van deze tijd en de nabije toekomst.

In afwezigheid van instituten of fora die dergelijke bewegingen kunnen faciliteren, of een Rijksbouwmeester, die te druk is om weer te bouwen, nadat hij verkondigde dat Nederland de komende vijftien jaar geen nieuwbouw meer moet plegen, roepen wij op om weer een grootse langetermijnvisie te ontwikkelen over de gebouwde omgeving, met het risico dat het hopeloos mislukt, maar met de overtuiging dat als we door blijven gaan met ons individueel geploeter, we er zeker van kunnen zijn dat er in 2024 voor architecten niet veel meer te doen is. Het hebben van een visie over de gebouwde omgeving is het werkelijke kapitaal van een architect. Laten we deze potentiële kwaliteit niet verloren gaan.

Laten we ‘Het Pact van Venetië’ opstellen.

Was getekend,

Kristian Koreman en Elma van Boxel / ZUS

………..………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Beste Elma en Kristian, lieve ZUS,

Ondanks dat mijn zus jonger is dan ik, is zij altijd mijn grote zus geweest. Zij is groter en sterker, stoerder en wijzer. Zij is degene die in het gesprek daadwerkelijk weet te benoemen waar het om gaat en zij is het ook naar wie ik toe ga als ik een beetje kritiek nodig heb. Een echte zus.

En nu staat er in jullie een tweede ZUS op. Eentje die misschien nog niet zo kritisch naar mij kijkt (zo goed kennen jullie me ook nog niet), maar wel om jullie heen. Naar plekken, mensen, gebouwen. Naar bewegingen, emoties, kleuren. Naar veranderingen en mogelijkheden. En ik vind het fantastisch om, als klein broertje, door jullie meegenomen te worden.

Een paar jaar geleden kwam ik voor het eerst in Venetië en het viel mij op dat die stad is ingericht om elkaar te ontmoeten. Op het water, de balkonnetjes, de pleinen en bruggen: het is bijna onmogelijk om hier rond te lopen zonder dat je een (nieuwe) bekende tegen het lijf loopt. Net als in een dorp.

Ik groeide op in een dorp. Zo’n plek met één bakker, één snackbar en één bloemist. Ik kom uit een dorp waar de achterdeuren nog openstonden en ik de geur van het huis van de buren even goed kende als dat van ons. Een dorp waar men wist van elkaar.

De stad kende ik alleen uit verhalen. De stad zou groot en weerbarstig zijn. Met mensen in alle soorten, kleuren en maten. Met honden aan lijnen en mannen in pak. Met parken en pleinen. Natuurlijk lonkte de stad; flirtte zij met mijn dromen. En natuurlijk trok ik zo snel als ik kon de dorpsdeur achter mij dicht om het wilde stadsavontuur op te zoeken.

En in die stad vond ik al snel dit avontuur. Als een kolkende massa slokte het mij op en nam het mij mee naar café’s, disco’s en slaapkamers. Vriendschappen werden voor één dag gesloten en liefdes duurden één week. Een lange reeks verhuizingen van kamer naar kamer volgde. Ik ontdekte musea, bibliotheken en theaters. Alles was groots en avontuurlijk in die stad.

Maar het ontdekkingsavontuur hield ook eigenlijk best snel op. Want nadat ik de goedkoopste supermarkt, het beste restaurant en de leukste kroeg in mijn wijk gevonden had, hoefde ik niet meer zo nodig de hele stad door. Eigenlijk zocht ik het dorp in de stad.

Inmiddels woon ik in Leiden. Een middelgrote stad, waarvan vaak wordt gezegd dat het net een dorp is. Leiden is zo’n stad die eigenlijk niet meer kan groeien. Alle polders aan de randen zijn volgebouwd en het centrum is een van de dichtstbevolkte plekken van het land. Wil Leiden er over tien jaar nog toe doen en niet opgaan in Den Haag, dan zal het zich moeten richten op verdieping, in plaats van verbreding. Niet nog een twaalf-in-een-dozijn vinex-wijk gaan bouwen, maar de unieke identiteit, die in al die eeuwen laagje voor laagje is opgebouwd, onder de loep nemen, ontleden en steeds weer nieuw leven inblazen.

Als stadsgezelschap ligt hier een belangrijke rol voor ons weggelegd. Toen wij ons met PS|Theater vijf jaar geleden in Leiden vestigden, viel het ons op dat de stad vol verhalen zit, maar dat men elkaars verhaal nauwelijks kent. Dit had niet zozeer met desinteresse te maken, maar eerder met een gebrek aan openbare ontmoetingsruimtes; plekken waar mensen spontaan samenkomen en verhalen uitwisselen. Plekken die je in het dorp waar ik opgroeide wel vindt.

Dit komt alleen al door hoe het dorp is ingericht: er waren drie pleinen (voor de kerk, voor de supermarkt en voor het multifunctioneel centrum) en daar werd het hele dorpsleven omheen georganiseerd. Het dorp kwam hier samen tijdens de wekelijkse markt (drie kramen), de jaarlijkse kermis (drie toestellen) of het ongeplande vreugdevuur (drie meter hoog). Maar ook werden hier de ruzies uitgevochten en lokale politiek van het meest democratische niveau uitgeoefend. Het was de plek waar het verhaal van het dorp geleefd werd. Zo uitbundig, dat het wel doorverteld moest worden en op deze manier onderdeel werd van het collectieve geheugen van het dorp.

Natuurlijk, wij zijn geen bouwers. Pleinen maken kunnen wij niet. Wat wij met theater wel kunnen, zijn die verhalen verzamelen en ze weer doorvertellen. Wij kunnen het dorpspleingevoel creëren; niet alleen in het theater, maar juist midden in de stad. Op straat, in wijken, op monumentale begraafplaatsen en oude fabrieken leggen wij verbinding tussen jong en oud, hoger en lager opgeleiden en cultuurminnend en -wantrouwend publiek en vertellen het verhaal van de stad. En we doen dit, een les uit het dorp, op zo’n manier dat het wel doorverteld moet worden, zodat het onderdeel wordt van het collectief geheugen van de stad.

Lieve ZUS, je kleine broertje heeft zin in avontuur! Ik stel voor om van Leiden een casus te maken voor het Pact van Venetië. Het zou een broodnodige en unieke beweging zijn wanneer wij samen Leiden onder de loep nemen. Laten we zoeken naar de stadsmakers van de toekomst en samen, zoals jullie voorstellen, nadenken over de vraag waar de stad, onze maatschappij, de komende tien jaar daadwerkelijk behoefte aan heeft. Om er samen achter te komen wat het verhaal van de stad van de toekomst is: waarom willen mensen hier samenkomen? Als wij dit weten en als basis nemen, kunnen we de stad opnieuw gaan definiëren. Vanzelf wordt dan duidelijk wat er in een stad moet blijven bestaan en wat beter gesloopt kan worden. Waar er gerust en waar er gewerkt wordt. Waar men liever alleen is en waar men samen wil zijn.

Volgens mij bouwen we op deze manier een stad die gaat over mensen, in plaats van gebouwen. Over de verhalen in plaats van de cijfers. Over de kwaliteit in plaats van de kwantiteit.

Wanneer beginnen we?

Warme groet,

namens PS|theater,

Pepijn Smit

Dossiers

Theatermaker zomer 2015