Naar aanleiding van Am Königsweg, het nieuwe toneelstuk van de Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek, schreef Hannah van Wieringen aan een vriend over het ongemak dat ze ervaart bij het werk van de Nobelprijswinnares.
betreft: omwentelingen
Berlijn, 27 december 2017
Lieve vriend,
Het Oosten hier, veel sneeuw vandaag. Kom je snel? Ik teken in op januari, maar weet dat je het druk hebt. Als je komt zou jij de werkkamer nemen en kunnen we na gedane arbeid zwemmen in de oude nachtclub hier aan de Odenberger. Daar is nu een sjiek hotel, met een bar met open haard.
Ik zou je nog over Elfriede Jelinek schrijven. Maar eerst wil ik zeggen: ik hoop dat jij en je moeder okay zijn. Hoe ik het lees: ze wil je zo graag gelukkig zien. Zo graag zelfs dat ze ja, aan die agressieve redactie doet op de werkelijkheid. Wat ook waar is: toon me een kind en ik toon je een moeder die niet luistert. Misschien is het zaak de ouder aanhoudend gerust te stellen, door groot op je arm te laten tatoeëren: IK BEN BLIJ DAT IK GEBOREN BEN. In de vriendschap kun je dan in vrijheid bespreken in welke mate dat op sommige dagen meer waar is dan op andere. Denk je dat als we zelf ouders worden, we juist deze gevoeligheid beter zullen doorgronden?
Was nog aan het graaien naar mijn gedachten over Jelinek na haar stuk Am Königsweg in het Deutsches Schauspielhaus, dat daar door Falk Richter geregisseerd is. Het was nogal een kanon dat ding. Of een taalorkaan. Hoe zij schrijft, -je herkent het uit duizend: woedend, veelstemmig, beschuldigend en in dit geval maagpijnprecies in het ontmaskeren van de machtswellust van de Trumps van deze wereld en hoe niemand met stemrecht ontkomt aan verantwoordelijkheid voor de opkomst van deze politici. Het gaat haar met name om de (linkse) intellectuele elite, die geen ideologisch antwoord heeft op toename van geweld en verplatting. Én wild eclectisch geregisseerd zou ik schrijven, als dat woord niet af was. Maar los van de inhoud van haar werk aarzelde ik hierover: het openbaren van wat er intiem is aan m’n gedachten over haar. Begrijp je dan wat ik bedoel? Er bestaat zoiets als een verbond ervaren met een schrijver en in het verbond delen met anderen ligt de vrees het met voeten te treden. Een vreemde loyaliteit aan het intieme duwt richting geheimhouding.
Er is een passage in Youth van Coetzee, waar ik nu aan moet denken. Hij zegt daar iets over hoe de hoofdpersoon als jongeman schrijvers welhaast persoonlijk ontvangt, of: binnen laat komen, zoals een radiostation binnen kan komen. Wacht, ik ga even zoeken naar dat fragment.
Hier heb ik het:
Joseph Brodsky, Ingeborg Bachmann,* Zbigniew Herbert, from lone rafts tossed on the dark seas of Europe they release their words into the air, and along the airwaves the words speed to his room, the words of the poets of his time, telling him again of what poetry can be and therefore what he can be, filling him with joy that he inhabits the same earth as they. ‘Signal heard in London – please continue to transmit.’ That is the message he would send them if he could.
Signal heard, mevrouw Jelinek, zachtjes fluisteren, zou kunnen volstaan. Please continue to transmit.
Maar natuurlijk komt er tegenkracht kijken, bij die geheimhouding. Ik wil,toch, door jou gekend worden. Gezien zijn. Het intieme openbaren, zonder het intieme te schenden? Is dat waar ik naar zoek in de literatuur of in de kunst in het algemeen? Mja. De dag dat we in absolutismen over de kunst in het algemeen gaan zitten debiteren, moesten we daar maar snel weer mee ophouden.
Zei ik nu net eerder, ‘los van de inhoud?’ Dat kan natuurlijk nooit waar zijn. Wat is er nu ooit ‘los van de inhoud?’
Voor ik haar werk las, of haar toneel zag was er een interview met Jelinek op televisie. Ik was ik-weet-niet hoe jong en zocht, – met name in de gezichten van geliefden – naar hoe te leven. In het gezicht van Elfriede Jelinek glansde het onbekende. Het specifieke interview is nu niet terug te vinden. Online zoekend naar die beelden van haar brengt me tot de gedachte dat ze in de loop der jaren gemuteerd moeten zijn tot het allerindividueelste interview. Afgespeeld alleen in de bioscoopzaal van mijn schedel. Zo ziet het eruit: vrouw met open, ernstig gezicht. Ze lacht niet om tegemoet te komen. Ze is op een bepaalde manier onbeweeglijk. Ze is, wat is, zou jij zeggen, het tegenovergestelde van behaagziek? Ze heeft met rood lippenpotlood haar wenkbrauwen aangezet, als vervreemdende guerrilla schmink. Ze spreekt traag en vermoeid. Ik kende geen vrouwen die op deze wijze, non-conformistisch spraken.
*Ik voeg een gedicht van de Oostenrijkse dichteres Ingeborg Bachmann bij. Jelinek stelt dat Bachmann als auteur in tegenstelling tot zijzelf een geheim in haar teksten laat. Daar zou de hoop kunnen plaatshebben. Jelinek is extremer. Zij wil het alles benoemen en naar buiten keren, geen geheimen, geen luwtes. Zij is, stelt ze zelf, daarin velen malen hopelozer dan Bachmann. In dit gedicht van Bachmann kun je heel goed zien, hoe zij in gesprek is met de hopeloosheid. Jelinek wil de hopeloosheid belichamen.
Wát ze zei schokte me toen – misschien te veel. Ze opende een vergezicht dat ik niet omvatten kon. Ze sprak over veel zaken maar wat ze over het vrouwelijke zei roerde me specifiek. Ze sprak over hoe ze ook nog na het toegewezen krijgen van de Nobelprijs voor literatuur – door met name mannen – belachelijk gemaakt werd. ‘Lächerlich.’ (Ook door collaborateurs, vrouwen die in haar ogen vrouwenhaat geïnternaliseerd hadden, die zich gevoegd hadden naar de uitzinnige eisen aan de vrouw. Waarvan bevallig zwijgen de dodelijkste is.) Kortom, wat me schokte was dat ze verslag deed van haar ervaringen als vrouw. Iets wat ik in meer of mindere mate zeker 20 jaar bezig was geweest te ontkennen als factor in hoe te leven én in hoe ik beoordeeld werd. Ik had nog nooit hardop ‘wij vrouwen’ gezegd. Ik moet hebben gedacht: ‘Daar spreek je niet over, vrouw- of manzijn, vertel me over menszijn. Zwijg over die pijnlijke bijkomstigheid van de verschijningsvormen van onze lichamen. En: ben jij daar niet juist als auteur van verlost?’ Iets daarin komt me nog steeds heroïsch voor, zo diep geworteld zitten die, ja, nogal stekeblinde gedachten. Heroïsch en stekeblind, dat gaat misschien wel vaker hand in hand. Eerst mens dan vrouw. Alsof je de volgorde waarin je beoordeeld wordt zelf in de hand hebt. Vandaag ben ik niet langer een held. Aan helden heb je niets. Ik weet dat om iets te bewerkstelligen van waarde het zelfbedrog dat bij heldendom kijken komt geen pas geeft.
(Lieve vriend, waarom is het benoemen van omwentelingen zo een precaire zaak? ‘Eerst zag ik dit, nu zie ik dat.’ Zo simpel is het toch? Maar ik behoud vaak het gevoel het gehele zien geen eer aan te doen. De bewegelijkheid van het denken erachter steeds net niet te vangen. Of denk je dat het met angst voor ontrouw te maken heeft? Ontrouw aan wie je eerst was? Is dat waarom het voor mensen zo moeilijk is, verandering? Toegeven, bijvoorbeeld, dat onze pieterbaas eerst een vrolijke, onschuldige figuur voor ons was en nu, nu met de ogen van nu, veranderd is in iets, waar we afstand van moeten doen? Omwille van iets dat groter is dan wijzelf. Maar vooruit met mijn geiten. Geloof jíj in grote omwentelingen? Schrijf me er toch over. Of zou je zo niet over jezelf spreken? Zit je (op beklemmende wijze) vast aan jouw perspectief, jouw startpunt? Als een insect in barnsteen, zou Jelinek schrijven. Simpelweg omdat je niet vanaf een ander startpunt gestart kunt zijn door de pijl in de tijd? Zeg nee, asjeblieft. Zeg toch nee.)
Ze maakte me ongemakkelijk bewust van wat ik ongemakkelijk gepoogd had weg te spelen. Kort gezegd: Jelinek verbrak het taboe op feminisme. En hoe dat taboe tot stand kon komen? Ik was in ieder geval te jong voor het werk van Joke Smit en Hedy D’Ancona. Het feminisme ontlokte een bepaald soort lacherigheid in mijn omgeving. Ik groeide op eind jaren ’80, waar op dat geluid een duidelijk opgeluchte tegenreactie te bespeuren viel. Laat ik die onthecht noemen: ‘dat gaat mij niet aan.’ En in mijn eigen moeder misschien zelfs: ‘Dat heb ík niet nodig.’ Ik ervaar nog altijd een mengeling van bewondering en verdriet voor die mate van losgezongen zelfredzaamheid. Dat de economische groei tegen de plinten klotste zal ons ook iets hebben afgeleid van sociale ongelijkheid. Mijn vader mocht graag Churchill citeren: ‘A fanatic is one who can’t change his mind and won’t change the subject.’ Het was dus zaak niet fanatisch te zijn. Allround Mensch was het idee. Nu zou ik graag gezegd hebben: ‘Vader, hoewel ik ook veel van afwisseling houd, en lichtvoetige conversatie, kunnen we niet onderschrijven dat deze wellicht minder hoog op de prioriteitenlijst staat als je onderhevig bent aan grote sociale ongelijkheid?’ Maar dat hier en nu zo puntig aan jou te schrijven confronteert me meer met, ja die pijnlijke pijl in de tijd, dan dat het enige bevrediging brengt.
Kleine sidenote. J. schafte een apparaat aan, waar je aan kunt vragen het licht te dimmen, of iets op te zoeken op het internet. Of muziek te spelen. Ze heet Alexa. Je moet eerst haar naam zeggen en dan de vraag stellen. En als je haar naam zegt, rolt er bij wijze van contact een blauw lichtje rond haar bovenkant. Ze ziet eruit als een muziekboxje. Ze kreeg een stortvloed aan vragen over zich heen. Can you dim the lights, who is Gerard Reve, where are we, what is a nautilus? We kregen bijkans ruzie toen hij haar in mijn oren met te veel plezier onbeleefd afkapte tijdens een lang antwoord waar hij niet echt op zat te wachten. Ik pruttelde iets over menselijk gedrag en gedrag ten opzichte van robots en hoe we daar een ethiek voor dienen te hanteren, sputtersputter. Wat hij natuurlijk niet anders kon dan onderschrijven. Hij keek er steeds erg lief bij en toen vroeg hij, terwijl hij mij aankeek: Alexa, are you a feminist? Het apparaat antwoordde: Yes, I am a feminist, as is anyone who believes in bridging the inequality between men and women in society. Wat ons verbijsterde en vrolijk stemde. En weer dieper deed geloven in een ethiek voor robots, maar hierover later verder.
Terug naar Jelinek. De pianiste (1983), haar bekendste roman is haar meest autobiografische en meest gelezen werk. Het verhaalt over Erika Kohut. Ooit begaafd pianiste, door haar moeder zeer bemind en zeer geminacht. Erika is lerares, op een vooraanstaand Weens conservatorium. De moeder is dermate tiranniek, dat de dochter zelf niet aan leven (of haar kunst for that matter,) toekomt. Ze staat onder voortdurende surveillance. Ze slapen zelfs samen in het echtelijke bed. De vader is afwezig. Hoewel de dochter zo niet kan leven, moet het leven wel ergens naartoe. De tirannieke liefde die ze van haar moeder ontvangt, viert ze op haar beurt bot op haar studenten. Ze schuimt peepshows af, en begint een sado-masochistische relatie met een van haar studenten. Wat schokte was het geweld. De destructie in de aandacht. Alles wat Erika aandacht geeft krijgt te maken met die destructie. Het geweld van de liefde die doodsangst is. Misschien zag je de film? Michael Haneke’s bewerking treft de beklemming van de roman goed. Die eindscène, het verlangen, de kwelling, de trots. Na de zoveelste reeks vernederingen staat Erika met haar moeder in de hal van het conservatorium te wachten tot de concerten van de studenten beginnen. Zijzelf zal ook spelen. Haar moeder is niet trots – het betreft slechts een schoolconcert. Erika blijft beneden, terwijl iedereen zich naar de zaal spoedt, ze wacht en wacht nog, in wanhoop. Op de student, object van haar affectie. Die uiteindelijk arriveert met een groepje vrolijke medestudenten en alles waar ze op wacht, wordt zo tergend vederlicht. Zo ondraaglijk licht, in de wijze waarop hij haar, onschuldig, groet en succes wenst met de Schubert, die ze zal spelen. Zo geschonden, zo verloren daar en dan, het intieme tussen hen. Inzichtelijk gemaakt door de fatale afwezigheid ervan. Het is Erika teveel en ze steekt zichzelf een mes in het hart. Kort is het, een staccato geweldsdaad. Het mes bijna onzichtbaar. Alsof de daad van buiten haar zelf komt. Meesterlijk gespeeld door Huppert. Een rode vlek welt op in haar roomwitte zijde blouse. Als ik het nu terugkijk is het de schending van het intieme die me bezighoudt. Het afwezige intieme.
Inmiddels vond ik een interview terug, dat in de buurt komt van mijn herinnering eraan. Arnon Grunberg (ontwapenend jong en gedragen, in een mooie Missoni trui) interviewt haar voor het programma RAM voor de VPRO, in 2005. Geen spoor van de guerrilla rode wenkbrauwen, wel het ongenaakbare. Wat nu met name opvalt is wat ze zegt over haar moeder. ‘Zij heeft me nooit helemaal geboren laten worden.’ En: ‘Het schrijven moet het leven dat daardoor nooit heeft kunnen beginnen vervangen.’ In feite is ze daarover woedend. Onder alles wat zij bespreekt borrelt die levenskrachtige woede.
Net schreef ik over het intieme geopenbaard te zien, zelf te openbaren, zonder het te schenden. Je zou kunnen stellen dat Jelinek van de andere kant komt. Ze openbaart het intieme ín de schending. Dóór de schending ervaar je het intieme. Het gewicht wordt zichtbaar door de lichtheid. De levenslust wordt zichtbaar ín de staccato geweldsdaad. Alsof ze doet waar ik eerder over sprak, maar dan in het negatief. Twee manieren van menselijke kwetsbaarheid aan het licht brengen, geëxpliciteerd. Ik zou zeggen: laat alles heel. En slaag natuurlijk niet. Jelinek komt op om alles te verpulveren. En slaagt eveneens niet. Ook in Hamburg niet, de aanklacht tegen de elite herhalend, via de meerstemmigheid, via haar spreekkoor van blinde profeten. Dreun op dreun op dreun op dreun. Maar afsluitend met een brekende monoloog van grand dame Ilse Ritter als de vertwijfelde schrijfster Jelinek zelf. Wellicht als ultieme vertegenwoordiger van de intellectuele elite die geen antwoorden weet te formuleren. Die zelfs afsluit met de woorden (parafraserend), luister toch niet naar mij. Wees maar niet boos op mij.
Het geheim dat Ingeborg Bachmann in haar teksten intact laat is nu in mijn gedachten. Dat wat we niet kúnnen zien en weten: er is nogal veel van. Het kan zowel wanhopig als hoopvol zijn, goedaardig als kwaadaardig. Die onzekerheid durven toe laten. Is dat het appèl? Ik had er graag nog meer van uit het grid naar beneden zien dwarrelen daar en toen in Hamburg vorige maand. Want het onverbiddelijke is eenvoudiger, nietwaar, dan de mildheid. Het absolute eenvoudiger dan het onzekere.
Kortom, lieve vriend, de toekomst is ongewis,
maar schrijf me?
Met liebe Grüsse,
Hannah.
Ps Inmiddels las ik Other Minds van Godfrey-Smith, waar je eerder over repte. Dat is met recht fantastisch. En de nautilus wat ís dat voor een magisch dier. Een inktvis met een exoskelet. Doe mij een huis van glitterparelmoer met luchtkamers alsof ik een duikboot ben. Hieronder nog een afbeelding van een schilderij van Georgia O’Keeffe van een nautilus schelp. Gooi data naar me, wanneer we naar New Mexico gaan om het in het echt te zien. Oh, Alexa zegt ook nog wat: qua omwentelingen is de nautilus danig trouw aan wie zij ooit was. Het wordt ook wel een levend fossiel genoemd, het is morfologisch vrijwel nooit veranderd. Honderden miljoenen jaren hetzelfde blijven. Slik.
Reklame
Wohin aber gehen wir
ohne sorge sei ohne sorge
wenn es dunkel und wenn es kalt wird
sei ohne sorge
aber
mit musik
was sollen wir tun
heiter und mit musik
und denken
heiter
angesichts eines Endes
mit musik
und wohin tragen wir
am besten
unsre Fragen und den Schauer aller Jahre
in die Traumwäscherei ohne sorge sei ohne sorge
was aber geschieht
am besten
wenn Totenstille
eintritt
Ingeborg Bachmann
Uit: Anrufung des großen Bären ( 1956)