Bijdragen van mensen van kleur aan het toneel van de zeventiende eeuw zijn niet gedocumenteerd, maar dat betekent uiteraard niet ze er niet waren. In die context kijken we naar een Shakespearebewerking van Jan Vos. In zijn Aran en Titus brengt hij een Zwart personage met macht, moed en trots naar de voorgrond. Wat zegt dat over de invloed van kleur in die witte samenleving? En hoe zat dat bij Shakespeare?
In de zeventiende eeuw speelde het toneel een centrale rol in het openbare leven. Toneelstukken belichtten en gaven vorm aan sociale debatten in gedrukte teksten en op de planken. Ze reflecteerden thema’s die op dat moment als belangrijk werden gezien, en droegen tegelijkertijd bij aan de constructie van persoonlijke en nationale zelfbeelden. Die constructies van toen, ontwikkeld in de wieg van het Nederlands imperialisme, vormen de bouwstenen voor wat Gloria Wekker in haar boek White Innocence het cultureel archief noemt — een 400 jaar oud reservoir van kennis, gevoel en gedragsregels dat nog steeds invloed heeft op dominante processen van zingeving en identiteit. Vroegmoderne toneelstukken kunnen dus worden gelezen als bijdragen aan en reflecties op publieke opinies van toen, en spelen mee in de vorming van systemen van nu.
Zoals literatuurwetenschapper Sarah J. Adams schreef In Theaterkrant Magazine van maart 2021 is het zaak ‘om bestaande narratieven en leegtes in de archieven in vraag te durven stellen’. Zo bevatten de archieven helaas maar weinig informatie over de belevingen van mensen van kleur, en hun bijdragen aan de Nederlandse samenleving en het Nederlandse toneel. Maar dat die niet beschreven is, dat die verzwegen is, betekent niet dat mensen van kleur geen invloed hadden op de Nederlandse toneeltraditie. In Staging Habla de Negros: Radical Performances of the African Diaspora in Early Modern Spain beschrijft Nicholas R. Jones hoe in Spanje taal, dans en cultuur van mensen uit de Afrikaanse diaspora vertaald werden naar het toneel door witte Spaanse schrijvers. Jones laat zien hoe het ondanks de witte – en soms anti-Zwarte – lens van de schrijvers toch mogelijk is om meer te leren over levens, ervaringen, en creatieve bijdragen van mensen uit de Afrikaanse diaspora in het Spanje van de zestiende en zeventiende eeuw. Door te kijken naar personages van kleur in teksten van witte schrijvers valt er veel te leren over hoe die schrijvers de wereld inbeeldden, maar óók over de mensen van kleur die zij tegenkwamen in het dagelijkse leven. In dit artikel kijk ik naar de verschillen tussen Aran en Titus (1641) van Jan Vos, één van de meest populaire stukken in de zeventiende eeuw, en de inspiratiebron Titus Andronicus(1594) van William Shakespeare, om te laten zien hoe vroegmoderne stukken de basis vormen van een wit Nederlands cultureel archief, maar ook om te speculeren over de ervaringen en bijdragen van zeventiende-eeuwse Afro-Atlantische Amsterdammers.
Wraak
Aran en Titus volgt de grote lijnen van Shakespeares wraaktragedie. De Romeinse generaal Titus komt terug van de oorlog tegen de Goten en brengt de mooie, vijandige koningin Thamera en haar familie in ketens mee. De Romeinse keizer Saturninus is op slag verliefd en vraagt haar ten huwelijk. Thamera ziet dit eigenlijk niet zitten, maar als Titus eist dat de Gotische opperbevelhebber Aran (tevens haar geliefde) wordt geofferd aan de goden, stemt ze toe in de hoop Aran op die manier te redden. De koppige Titus is onvermurwbaar, trekt zijn zwaard en zweert Aran te vermoorden. Door de komst van nieuws van buitenaf verandert de situatie, maar Aran is intussen woest en zweert wraak. Met behulp van Thamera en haar zonen worden Titus’ zonen vermoord en verbannen, en zijn dochter verkracht en dusdanig verminkt dat ze niet meer kan praten of schrijven. Wanneer Titus dit verneemt is hij buiten zinnen en bijna ritualistisch roept hij zijn familie op tot wederwraak tegen heel het hof.
In de tweede helft van het stuk staat die wederwraak centraal. Titus’ zoon maakt zijn leger klaar en neemt Aran gevangen. Titus weet Thamera’s zonen te vangen en bakt een taart van ze, om die vervolgens aan hun moeder op te dienen tijdens een groots diner. Het spel eindigt met een bloedige moordpartij waarbij Aran wordt verbrand en de rest elkaar neersteekt. Alleen Titus’ broer Marcus en oudste zoon Lucius overleven het. Zij verklaren Lucius keizer, en maken duidelijk dat ze geen oppositie dulden. De ene tiran volgt de ander op.
Een nieuw Rome
Toen Jan Vos Aran en Titus schreef rond 1637 was er veel gaande in de Republiek. Mede dankzij de handel en de rijkdommen verworven en gestolen in Azië, Afrika en Amerika, was Amsterdam een metropool geworden. In diezelfde tijd opende de Amsterdamse schouwburg zijn deuren. Frans Blom heeft in Podium van Europa laten zien hoe de organisatie succesvol toneel uit het buitenland naar Amsterdam haalde en zo een populair aanbod creëerde. Een Europees repertoire voor een wereldstad. De elite zag Amsterdam graag als het nieuwe Rome, dat, anders dan zijn fameuze voorganger, niet zou ondergaan aan decadentie. Nederland werd gepositioneerd als een nieuw wereldrijk, voortbouwend op de kennis en wetenschap uit de klassieke oudheid.
Zo bewerkte ook Jan Vos Aran en Titus in navolging van klassieke normen en regels; hij voegde koorzangen toe en versimpelde de actie. Volgens literatuurwetenschapper Helmer Helmers is dit een politieke handeling: Vos verhoudt zich tot de oude Romeinen om een vernieuwde imperiale toneelvorm te creëren. Door zichzelf in dat klassieke rijtje te plaatsen reproduceert hij een ‘poetics of empire’ die de Nederlandse toneelkunst in het verlengde van het machtige Romeinse rijk legt.
Maar dit Rome 2.0 was niet alleen een voortzetting van het Romeinse rijk. Het werd ook gekoppeld aan het verzet tegen datzelfde rijk door de Bataafse voorouders. Zo werd een nationaal en imperiaal narratief gecreëerd van een klein maar rijk en machtig landje dat zich verzet tegen het onrecht van de grote Europese machten (voornamelijk Spanje en de katholieke kerk). Dit is ook te zien in Aran en Titus. De Romeinen zijn niet automatisch de ‘good guys’ waarmee het publiek zich kan identificeren. De eerste zin van het stuk geeft de ambigue houding goed weer. Triomfantelijk zegt de keizer: ‘Wie zal den Adelaar zijn taje wieken fnuyken, nu Titus strijdb’re bijl de Gotsche Leeuw doet duyken voor ’t heylig Capitool?’ (Wie zal de wieken van de Adelaar kappen, nu Titus de Gotische Leeuw doet buigen voor het heilige Capitool?). Die eerste zin spreekt van hoogmoed (het publiek wist immers dat het rijk zou vallen), maar het koppelt ook de leeuw, een symbool van de opstand, aan de Goten. Wanneer iets later Saturninus er niet in slaagt Thamera te versieren, dreigt hij met geweld. Thamera reageert door hem de les te lezen over het keizerschap. Een keizer mag niet onterecht bruut zijn, hij is er namelijk voor het volk en niet omgekeerd. Thamera haalt ideeën aan die de grondslag vormden van de Nederlandse opstand tegen Spanje.
Er is dus niet een makkelijke één op één relatie te leggen tussen het Amsterdamse publiek en de Romeinen en de Goten in het stuk van Jan Vos. De schrijver wilde dat ook niet. In Aran en Titus is niemand feilloos. Bijna alle karakters gedragen zich decadent en excessief – ze geven zich over aan hun passies, en/of zijn te ambitieus. De weerwraak van Titus is even gruwelijk als de wraak van Aran. In de kringen van Vos werd moderatie en tolerantie gepredikt. Vos’ personages houden zich niet aan die norm. De moralist Vos laat de consequenties zien van deze overmaat, zowel voor de personages als voor het rijk.
En Vos doet meer. In de opdracht van het stuk (toneelstukken werden in die tijd opgedragen aan hooggeplaatste personen) noemt hij zijn stuk een monster. Met zijn wanschepsel wil hij de perfectie van zijn publiek benadrukken. Dit stuk en deze personages zijn zo gruwelijk, dat de toeschouwers zich beter zullen voelen over zichzelf. Met andere woorden, het stuk is bedoeld om de (witte) Amsterdamse norm te bevestigen en te versterken.
Zwarte Amsterdammers
Arans personage (een Zwarte generaal) destabiliseert die norm. Om Aran beter te kunnen begrijpen is het belangrijk om hem in de context van zijn tijd te plaatsen. Een paar jaar voordat Jan Vos zijn stuk schreef, had de WIC stukken land veroverd in Brazilië. In 1636 werd de eerste plantage gestart in Recife, en 1637 werd Fort Elmina veroverd in Ghana; samen vormde dit een keerpunt in de Nederlandse betrokkenheid bij de trans-Atlantische slavenhandel — die werd hiermee officieel en geïnstitutionaliseerd. De Nederlandse plantage-economie werd een feit. Dit moet in Amsterdam een belangrijk gespreksonderwerp zijn geweest toen Vos aan zijn schrijftafel zat, zeker onder de elite.
Met de groeiende rol van Amsterdamse handelaren op de Atlantische Oceaan nam ook het aantal Zwarte Amsterdammers toe. Historicus Mark Ponte heeft laten zien hoe zij een kleine gemeenschap vormden rond de Jodenbreestraat. Ze werkten vaak als bediendes en zeelui. Sommigen van hen stonden model voor Rembrandt en andere schilders, en enkele jaren na de première van Aran en Titus deelden mensen uit de Afro-Atlantische diaspora soms het podium met witte acteurs in zwijgende rollen (zie het onderzoek van Mark Ponte, van kunsthistoricus Elmer Kolfin, en van theaterhistoricus Ben Albach). Ook werd de stad bezocht door welgestelde Afrikaanse ambassadeurs zoals Don Miguel de Castro, schitterend geschilderd door Jasper Becx in 1643. Dat deze groeiende gemeenschap spraakmakend was is op te merken uit afbeeldingen van Zwarte mensen in de schilderkunst, en ook uit het feit dat de stad in 1644 in de wet opnam dat in Amsterdam niemand tot slaaf gemaakt mocht zijn.
Aran en Aaron
Literatuurwetenschapper Noémie Ndiaye heeft laten zien hoe Shakespeares Titus Andronicus kan worden gezien als een reflectie op de beginnende Engelse slavenhandel en de groeiende aanwezigheid van Zwarte mensen in Londen. De specifieke context die ik hierboven heb beschreven, suggereert dat dit ook geldt voor Aran en Titus. Op het podium werd spelenderwijs geworsteld met de grootse veranderingen in raciale verhoudingen binnen en buiten Amsterdam.
Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen Aran en Shakespeares Aaron. Ze werden allebei gespeeld door zwart opgemaakte witte acteurs en kwamen voort uit een toneeltraditie waar Zwarte personages soms werden gelieerd aan de duivel. Beiden werden racistisch en stereotypisch geschreven en beschreven. Ook hebben ze allebei een relatie met de koningin, zijn ze sluw, geestig en welbespraakt. Maar er zijn ook significante verschillen, en die transformaties kunnen duiden op de specifieke situatie in Amsterdam.
Jan Vos gaf Aran een grotere rol. Hij deelt de titel met Titus en hij heeft ongeveer 8 procent meer tekst. Ook heeft hij een hogere status. Ndiaye en andere Engelstalige wetenschappers zoals Misha Teramura and Urvashi Chakravarty plaatsten Shakespeares Aaron in de context van de slavernij. Aran, daarentegen, is een generaal, de machtigste man in het Gotische leger. Hij heeft dezelfde rang als Titus en drijft de actie voort in de eerste helft van het stuk. En die wraak richting Titus is niet ten dienste van de koningin zoals bij Shakespeare, maar uit naam van zichzelf. Bovendien beraamt hij hoe hij zelf aan de macht komt. Aran heeft meer mogelijkheid tot zelfbeschikking en meer ambitie dan Aaron.
Een andere nuance die Vos aanbrengt, is die in de relatie tussen Thamera en Aran. Shakespeares personage lijkt meer lust dan liefde te voelen voor de koningin, en de liefde die Aaron uiteindelijk wél laat zien, richt zich op het kind dat hij en Tamora krijgen. Aaron doet er alles aan om zijn kind te redden. Hij bekent allerlei duivelse zaken en speelt in op racistische stereotyperingen om Lucius over te halen zijn kind te laten leven.
Vos heeft dit kind uit het stuk verwijderd, wie weet om heel klassiek het plot te simplificeren, maar misschien ook om moeilijke vragen rondom biraciale liefde en kinderen te ontwijken. In de bewerking van Vos handelt Aran niet uit vaderlijke liefde, maar uit romantische liefde. In een gruwelijke scène aan het einde van het stuk, roept Thamera om zijn hulp: ze wordt beschuldigd van alle begane misdaden. Aran poogt vergeefs te helpen met een bekentenis. Hij wordt vastgehouden op een hogere etage en als hij probeert haar te bereiken trekt Titus aan een hendel waardoor een luik zich opent en Aran in een vlammenzee valt. Aran vindt zijn einde terwijl hij zijn geliefde probeert te redden, wat getuigt van moed en liefde.
In die laatste momenten huizen twee andere grote verschillen. Terwijl Aaron op duivelse wijze zegt dat hij nergens spijt van heeft en zijn daden nog een duizend keer over zou doen, smeekt Aran om genade. Hij toont berouw. Titus antwoord daarop: ‘Hadt gy u wreede hand, in al uw’ doen bepaalt, de wraak die waar, zoo fel, niet op u hoofd, gedaalt. Hier leyt hy in zijn graf, die ons in ’t graf wou wikkelen.’ (Als je je wreedheid had bedwongen, dan had de wraak je niet zo hard getroffen. Hier wordt hij die ons het graf in wou sturen naar zijn graf geleid.) Aran wordt door Titus gestraft omdat hij zich heeft overgegeven aan zijn passies en ambities. Hij heeft zich niet aan de eerdergenoemde norm van gematigdheid geschikt.
Bedreigend voor de witte norm
Het andere verschil ligt in de symboliek van Arans dood – die is behoorlijk anders dan bij Shakespeare. Aaron wordt begraven met zijn hoofd boven de grond en zijn kind blijft leven. Ndiaye schrijft hierover dat terwijl Tamora’s lichaam uit Rome wordt verdreven, Aaron wordt gedwongen te blijven. Aaron raakt uiteindelijk als een boom geworteld in de Engelse bodem; zijn ‘geworteld zijn’ en het voortleven van zijn zoon duiden op de voortdurende aanwezigheid en deelname van Zwarte Afrikanen in Londen. Geschreven in een ander land en een andere tijd, komt Aran aan een ander einde. De moord op Aran was een spektakel. De acteur zakte smekend om genade langzaam tussen het vuur naar beneden. In de bewerking van Vos is er geen ruimte voor Aran om wortel te schieten in Nederlandse bodem, of voor een biraciale baby om achter te blijven. De ambitieuze Zwarte generaal was te bedreigend voor de witte norm.
Wat zeggen deze bewerkingen over de relatie tussen Jan Vos en mensen uit de Afro-Atlantische diaspora in Amsterdam? In de Spaanse context kan Nicholas R. Jones laten zien hoe specifiek taalgebruik en dans werd overgenomen. Anders dan in de Spaanse stukken die Jones bespreekt, heeft Aran in de gedrukte tekst geen bijzonder accent en zijn er geen expliciete aanwijzingen op culturele overdracht. Het zou kunnen dat de acteur die Aran speelde daar wel gebruik van maakte, maar dat is niet te achterhalen. Wat wel te zien valt is dat, nog meer dan Shakespeare, Vos een personage schreef dat machtig, ambitieus, welbespraakt, en liefhebbend is.
Aran en Titus bevestigde en versterkte de superioriteitsgevoelens van vroegmoderne witte Amsterdammers, en het personage is niet los te koppelen van anti-Zwarte stereotyperingen en het spektakel van zijn dood. Toch biedt het ook ruimte voor menselijkheid en kracht. Aran is duivels maar hij is ook een trotse Zwarte man die wraak neemt en die zich niet laat onderdrukken.
Henriëtte Rietveld is theatermaker en theaterwetenschapper. Voor haar promotieonderzoek aan de toneelschool van Yale bestudeert ze hoe imperiale narratieven een rol spelen op het toneel van de zeventiende eeuw.