Sinds begin vorig jaar leidt de Vlaamse acteur Steven Van Watermeulen (1968) de regieopleiding aan de Amsterdamse Theaterschool. Daar hangt hij liever niet de directeur uit maar stelt hij zich op als intermediair die studenten laat kennismaken met het vak en hun eigen artistieke noodzaak. ‘Het mag een superpersoonlijke opleiding zijn.’
Waarom wil een acteur artistiek leider worden van een regieopleiding?
‘Ik ben een makende speler met ervaring in de grote en de kleine zaal. Een speler die niet alleen met zijn rol bezig is, maar meedenkt met de regisseur en meezoekt naar diens dramaturgische lijn. Bovendien geef ik al twintig jaar les. Drie jaar na mijn afstuderen vroeg Dora van der Groen, bij wie ik gestudeerd had, me terug als docent. Later heb ik lesgegeven in Maastricht, waar ik mijn eigen systeem kon ontwikkelen.
Ik ben het nog steeds met Dora eens dat het een goed idee is om jonge acteurs en regisseurs te laten lesgeven op een opleiding. Niet alleen denken zij makkelijker mee met hun leeftijdsgenoten, ze leren er vooral ook zelf van. Ze worden gedwongen bewust na te denken over wat ze altijd intuïtief hebben gedaan en leren die intuïtie formuleren.
Ik zie mezelf vooral als intermediair. Ik kan ontmoetingen initiëren, grote makers uitnodigen, verbindingen leggen tussen mijn makers en die van buiten de school. Ik hoop dat daar voor beide partijen iets uit te halen valt. Lesgeven is tweerichtingsverkeer. Toen Johan Simons hier op mijn verzoek als eerste kwam lesgeven, was het eerste wat hij vroeg: “Wat valt er hier voor mij te leren?” Je zou kunnen zeggen dat wat hij de studenten in die drie dagen bijbracht eigenlijk een cadeau terug was voor wat hij op hetzelfde moment van hen leerde.’
De afgelopen jaren richtte de opleiding zich vooral op repertoiretheater voor de grote zaal. Waar moet de opleiding zich volgens jou op richten?
‘Natuurlijk is tekst belangrijk, maar het is een van de parameters waarmee een regisseur werkt. Uiteindelijk zijn het de jongeren, de mensen die we hier binnen krijgen zelf die de toon van de opleiding moeten zetten. Als iemand een vuur in zich heeft, een noodzaak, dan vind ik dat hij of zij hier binnen moet. Dan gaat het er vervolgens om wat hij of zij wil. We hebben een derdejaars die het niet eens is met het toneelbestel en dat opnieuw wil uitvinden. Dan zeg ik: doen!
We moeten onze studenten laten infecteren door oude en jonge rotten, door ambachtsmensen die hen helpen hun identiteit te ontwikkelen. Aus Greidanus leert ze het ambacht – en meer dan dat – via de dertig parameters die de regisseur volgens hem tot zijn beschikking heeft. Dat kunnen ze daarna weer wegleggen, maar ze hebben er wel een keer over nagedacht.
Soms zijn studenten bang om tijdens de studie hun artisticiteit te verliezen. Jonge mensen willen niet dat er aan hun artistieke hart wordt gezeten. Dat herken ik wel. Maar theater maken is ook een vak. Iets wat je kunt studeren. Je verliest daar echt je ziel niet door. Het is onze taak ze daarvoor gerust te stellen.’
De opleiding wil zich meer richten op de autonomie van de regisseur. Zit de samenleving op dit moment wel te wachten op autonome kunstenaars?
‘Bij het woord autonoom denk je toch te veel aan makers die alleen hun eigen zin doen. Terwijl ik denk dat autonome kunstenaars als Luk Perceval heel toegankelijk theater maken. Naar zo’n krachtige authentieke stem willen mensen luisteren. Die kunstenaars hebben wij nodig, niet alleen in het theater, maar ook hier in huis.
Mij gaat het om het opleiden van verantwoordelijke kunstenaars. Om hun noodzaak. Als een voorstelling zeggingskracht heeft en met het hart is gemaakt, dan lopen de zalen vol. Ik vind dan ook dat dit een superpersoonlijke opleiding mag zijn. De sleutel die we hier aanreiken zou de sleutel tot vele deuren moeten zijn. Er moet plaats zijn voor makers die in de grote zaal willen werken. En als iemand de ambitie heeft om de opening van de Olympische Spelen te regisseren, dan is dat ook goed. Maar die zaken kun je alleen doen als je ook geleerd hebt om in het kleinste zaaltje theater te maken.
Ik bemerk onder de studenten een angst voor de grote zaal. Ze voelen dat je daar snel voor verrassingen kunt komen te staan als je basisidee niet goed is. Je kunt niet met je ambachtelijke kennis een grote schouwburg komen binnenwandelen en een potje beginnen te regisseren. Zeker niet als je alleen een tekst als ingang hebt. Je moet weten waarom je die tekst eigenlijk gekozen hebt en wat je ermee wilt doen. De vorm is in de grote zaal enorm bepalend. Zo ontstond bij Platonov van Luk Perceval of Platform van Johan Simons, waarin ik meespeelde, de speelstijl vanuit de vorm. Als je basis niet goed is, ben je vooral met esthetiek bezig. Terwijl de vorm je juist kan helpen de inhoud op te tillen.’
Hoe richt je een superpersoonlijke opleiding in?
‘Hoe je met iemands noodzaak omgaat, verschilt per maker. Je moet maatwerk leveren. Ik ben in elk geval bezig de verschillende jaren zoveel mogelijk in elkaar te laten opgaan. Je leert toch het meeste van elkaar. Voor de eerstejaars kan de opleiding niet moeilijk genoeg zijn. Ze moeten binnenstebuiten worden gekeerd. Hun kleine fantasieën moeten opgerekt worden: er moet hoogte, breedte en diepte in komen. Doordat de ouderejaars studenten als docenten fungeren voor de jongerejaars leren zij beter hun eigen intuïtie te verwoorden. Dat is belangrijk: je moet de kerngedachte van wat je wilt doen weten over te brengen, bij voorkeur in een geladen zin. Alleen zo kun je degenen met wie je werkt bevruchten met je ideeën. Je kunt tegen de ontwerper zeggen dat je groen wilt, maar als je uitlegt waarom je dat wilt, kan hij daar waarschijnlijk veel meer mee. Dan komt hij misschien met dingen waar jij nooit aan had gedacht. Regisseurs zijn vaak bang hun ideeën uit handen te geven en zeggen dan: ik wil het zo en niet anders. Maar je moet juist je ideeën vroeg op tafel leren leggen om ook de intuïtie van die anderen in beweging te brengen.
Daarom hebben we onlangs vijfentwintig acteurs langs laten komen uit allerlei hoeken: uit het toneel, de performance, de commerciële hoek. Die hebben we een aantal dagen ondervraagd. Op welke toetsen moet ik bij jou drukken om je te krijgen waar ik wil? Dat is bij iedere acteur anders. Volgend seizoen willen we in eenzelfde week tien regisseurs en hun vormgevers, kostuum-en lichtontwerpers aan de tand voelen over hun specifieke werkproces.
Mijn vierdejaars heb ik geërfd van mijn voorganger. Ze zijn nu bezig met hun afstudeervoorstelling. In de aanloop naar de repetities hebben we ze enorm ondervraagd: wat wil je eigenlijk en waarom? Er vindt een bevrijding plaats nu ze merken dat ze los mogen komen van de tekst. Een bevrijding van hun eigen stijl: dus ik mag ook die kant opgaan?
Theater moet een tegenstem zijn. Het moet me verrassen, prikkelen en nieuwe kleuren laten zien. Anders val ik in slaap. Om daartoe in staat te zijn, is ambacht alleen niet genoeg.’
foto Marcel Lennartz
‘Je kunt niet met je ambachtelijke kennis een grote schouwburg binnen komen wandelen en een potje beginnen te regisseren. Als je basis niet goed is, ben je vooral met esthetiek bezig’