Hoe kijk je als recensent naar een zo gecodeerde vorm als klassieke dans? Welke theoretische en belichaamde kennis is daarvoor nodig? Hoe verwerk je die geïnformeerde kijkervaring tot een journalistieke en leesbare recensie in de krant? Wendy Lubberding sprak Francine van der Wiel, dansrecensent bij NRC.

In de NRC-archieven vond ik een recensie van jou uit 2018, van het laatste werk dat Emio Greco en Pieter Scholten bij het Ballet de Marseille maakten, De Zwanen en de Anderen. Je schreef: ‘Gréco en Scholten ’treden in dialoog’ met de danstaal van Petipa en diens representatie van het lichaam. Het Italiaanse partizanenlied Bella Ciao, dat bij aanvang klinkt, suggereert een dialoog vol verzet tegen het harnas van techniek, het identiteitsloze corps de ballet…’ 

‘Dit zijn de clichébeelden die over ballet bestaan, ook in zekere mate bij hen. Zij komen ertegen in verzet. Ik vind die klassieke techniek helemaal geen harnas, zeker niet als je veel kwaliteit hebt. Dan kun je daar bovenuit stijgen. Als het om het lichaam gaat: daar hebben ze wel een punt, en zij presenteren een pluriformer beeld van het lichaam dan Petipa. Hoewel, in onze ogen waren dat dikke dametjes. Ze verhouden zich eerder tot het lichaamsbeeld van Balanchine.’ 

Hoe vang jij in jouw kritieken de kwaliteit in klassieke dans? 

‘Sowieso zijn vaktermen voor een krant moeilijk, dus dat instrumentarium mis je. Bij een choreograaf kijk je naar vakmanschap, oorspronkelijkheid, eventueel vernieuwing. Hoe gaat iemand met ‘de taal’ om? Vaak gaat het om de mix van stijlen en genres, en die kun je benoemen: breakdance, gevechtskunst bijvoorbeeld. Maar ook om de beheersing van de klassieke taal zelf. Een tijd geleden zag ik bijvoorbeeld A Quiet Evening of Dance van Forsythe, dus hedendaags klassiek, en daar was ik erg van onder de indruk. Ik dacht: hij pakt de hele gereedschapskist uit, legt alles neer en laat zien wat je ermee kunt doen. Er zijn zó veel passen en passencombinaties waar je mee kunt spelen, een heel instrumentarium. Dat doet hij en dat probeer ik zo goed mogelijk te beschrijven.

Je ziet helaas ook choreografen die wel de klassieke taal hanteren, maar de gereedschapskist grotendeels dicht laten. Wel torenhoge benen, maar geen passencombinaties, geen uitgebreid vocabulaire. 

Bij een danser probeer je te benoemen of iemand lyrisch, exposief of heel dramatisch is. Hoe de sprong is, of iemand ‘mooie armen’ heeft, het stijlgevoel – heel belangrijk. Bij technisch fantastische dansers vind ik het fascinerend hoe ze in complexe, snelle frases álle tijd lijken te hebben, in verhalende balletten dus ook voor de invulling van hun rol. Dát is boven de techniek uitstijgen.’ 

Forsythe gaat zo met het dansidioom aan de slag dat jij, iemand die veel ziet, denkt: opletten nu, hier gebeurt iets met die dans.

‘Maar mensen die niet zoveel kijkervaring hebben zien dat vaak ook wel. Misschien overzien zij niet helemaal wat er gebeurt, maar wel dát er iets gebeurt. Die deconstructie van de danstaal is iets wat óverkomt, ook al ben je niet een hele fervente danskijker. Veel van Forsythes werk, zeker de balletten uit de jaren tachtig en begin negentig, is voor mensen die meteen beginnen te braken bij een Giselle, buitengewoon goed te verteren door het uitgesproken hedendaagse karakter, met stoere mannen en vrouwen. Het spreekt direct aan.’

Zo’n klassiek verhalend ballet zoals Giselle, hoeveel ruimte heeft een choreograaf om daar iets van zichzelf in te leggen? Zoek je daarnaar in je schrijven?

‘Iedere choreograaf bepaalt dat voor zichzelf. Bij Het Nationale Ballet hebben Rachel Beaujean en Ricardo Bustamante in Giselle weer hele stukken mime teruggebracht. Je zou kunnen zeggen, ze trekken zich terug in het ‘harnas’. Zíj vinden het daardoor leesbaarder. En sommige choreografen brengen nieuwe variaties in, soms ter wille van een danser die iets heel goed kan. Maar dat wordt sinds de negentiende eeuw al gedaan. Anderen geven een verhaal met regie-aanpassingen psychologische diepte. Dat kan een stuk voor een hedendaags publiek interessanter maken. Daar wijs je dan natuurlijk op.’ 

Is een balletachtergrond een voorwaarde om over klassieke dans te kunnen schrijven? 

‘Een voorwaarde niet. In het verleden hadden vrijwel alle dansrecensenten professioneel gedanst, nu niet meer. Ik ook niet – wel als amateur. Als je over klassieke dans gaat schrijven moet je beschikken over de historische kennis, dus verdiep je erin en kijk veel. Als je niet zelf danst en het dus niet enigszins in je lichaam kunt navoelen of begrijpen wat ervoor nodig is, moet je open kunnen zijn.

Je moet kunnen schrijven natuurlijk, dat is twee, en zeker voor een dagblad moet een stuk journalistiek zijn. In een vakblad kun je langere stukken schrijven, maar niet in de krant of Theaterkrant. Dan zit journalistieke waarde ook in de lengte van je recensie, want eindeloos dooremmeren over een kort stuk van een marginaal groepje vind ik niet goed. Nee, een langer stuk schrijf je over een grote productie van een belangrijke groep, of als iets heel erg goed is.’

Zou jij ieder seizoen een Giselle kunnen zien? En dan altijd kunnen opschrijven wat er weer nieuw aan is voor jou?

‘Zeker wel. Ik hou van het negentiende-eeuwse repertoire en ik vind het belangrijk. En waar zit dat nieuwe dan in? In de solisten, die ene bij wie je helemaal achteroverslaat van de prachtige lijnen. Of een interpretatie van de rol. Het kan in techniek zitten. En in de kleinere rollen waarin je mensen ziet opkomen.’ 

Is de hiërarchie in een balletgezelschap altijd zichtbaar in een ballet? En ben je strenger voor een solist dan voor iemand die net een pas de quatre mag dansen?

‘In het verleden werden bij die grote klassieke balletten vrijwel alle solistische en half-solistische rollen gedanst door eerste solisten. Nu wordt dat voor een groot deel anders bezet. Kleinere rollen zijn nu voor de tweede solisten of de top van het corps de ballet. Ja, ik denk wel dat ik voor de eerste solist strenger ben. Je verwacht, en dat mag ook, méér van een eerste solist. Als iemand in een solistenrol debuteert, kijk je weer anders. Zo ben je ook kritischer op HNB of NDT dan op een marginaal groepje. Daarom is die ballen- en sterrenwaardering ook zo de pest – een idiote verabsolutering.’  

Wat resoneert er voor jou door van de klassieke dans in het Nederlandse dansveld op dit moment? 

‘Sowieso dat vrijwel iedereen die professioneel danst, een stevige klassieke basis heeft. Ik denk dat de mogelijkheden van de klassieke dans veel choreografen inspireren en hun instrumentarium uitbreiden; met name de articulatie van bewegingen is aantrekkelijk. Ik zie dat het historische repertoire de makers van hedendaagse dans inspireert. Ze borduren voort op thema’s daarin. Florentina Holzinger bijvoorbeeld, van wie ik groot fan ben, is daar mee bezig. In een onverwachte context resoneert dat bij haar door. NDT2 had onlangs Marcos Morau als gastchoreograaf, die voor Folkå duidelijk Les Noces als inspiratie had genomen. En af en toe komt er een zwaan voorbij, bij Emio Greco bijvoorbeeld. Guy & Roni hebben een Swan Lake gedaan, net als Jakop Ahlbom. Deze dansmakers hebben allemaal toch een tik van de molen gehad. Ze moeten er nog iets mee, zich ertoe verhouden, ermee ‘in dialoog treden’.’

Je had het net over de articulatie van bewegingen. Kun je me vertellen hoe je daarnaar kijkt? 

‘Articulatie betekent dat je heel helder maakt wat een pas moet zijn, in vorm en ontwikkeling. Dat een beweging hier begint en daar eindigt en dat dat ook de bedoeling is. Soms zit je op het puntje van je stoel en denk je verdorie, dát is een mooie développé zeg. Dat de beweging helemaal in de ruimte geëtst wordt.’ 

Heb je het dan bijvoorbeeld over die enorme sprongen van iemand als Remi Wörtmeyer?

‘Dat springen niet per se nee, als je het over articulatie hebt, zou ik eerder zeggen dat hij zijn petit allegro, zijn kleine sprongcombinaties zo goed en mooi doet. Die kleine passen en sprongetjes lijken voor een leek misschien niet zo moeilijk en ogen minder spectaculair, maar als je ze op snelheid en goed gearticuleerd wilt doen, lig je daarna dood in de coulissen, hoor. 

Vorig jaar streamde het Ballet van de Opera van Parijs hun Gala d’Ouverture. Daarin dansten ze The Vertiginous Thrill of Exactitude van Forsythe. Dat is geweldig, maar het is ook bijna wreed! Zó veeleisend, zulk moordend precisiewerk. Het is inderdaad een thrill, maar ook een kill van exactitude.

Dat woord ‘exactitude’ heeft die dubbele lading, veeleisend en heel precies. Is dat de essentie van klassieke dans, dat we daarnaar kijken?

‘Dat hangt van een stuk af, dat is bij Balanchine al anders dan bij Petipa. Balanchine hechtte niet zozeer aan een precies gelijk corps de ballet en is vaak losser. Wel heeft zijn werk nog die prinsesselijke en ridderlijke solistenrollen. Wat bij Forsythe helemaal weg is, daar zijn man en vrouw totaal gelijk. Maar hedendaagse klassieke dans is vaak vermengd met andere technieken en stijlen, dat heeft soms invloed. Dan is flow belangrijker dan posities ofzo.’

Die sprookjesachtige mensbeelden in zo’n klassiek ballet, wat brengt dat de kijker van vandaag?

‘Je moet je ervan bewust zijn dat het uit een andere tijd stamt, dus tien tegen een dat er toen andere relaties waren. Je moet wel bereid zijn om die bril op te zetten en niet zomaar vanuit de insteek schrijven van ‘ja maar dat zijn helemaal geen zelfstandige vrouwen!’ Je kunt het benoemen, maar een ballet niet puur om die reden afwijzen, lijkt mij. Rachel Beaujean gaat nu Raymonda doen bij Het Nationale Ballet. Zij wil van Raymonda een zelfstandige vrouw maken. En met de Saracenen, die in het oorspronkelijke ballet als een soort geile monsters worden neergezet, moet ze natuurlijk ook wat. Als daar een goeie dramaturgie achter zit, is dat voor mij interessant.  

De romantische illusie van veel negentiende-eeuwse balletten stoort veel mensen op geen enkele manier, die brengt ook veel plezier. En daar is niet zoveel op tegen volgens mij. Het stoort me eerder als de vrouwenrollen in hedendaagse klassieke dans heel stereotiep lief en mooi zijn. Waarom doe je dat nu nog op die manier?’

Welke dansschrijver is jouw voorbeeld geweest?
‘Luuk Utrecht (die begon als danser bij HNB, vanaf de jaren zeventig dansrecensent was bij onder meer de Volkskrant en Dansgeschiedenis doceerde aan de Universiteit Utrecht, WL). Door hem ben ik opgeleid. Wat ik aan hem bewonderde is dat hij altijd probeerde een interpretatie rond te krijgen. Ik probeer dat soms, maar meestal blijf ik daarvan weg. Ik ga het niet rond maken voor de lezer. 

Het is natuurlijk jammer dat je daar tegenwoordig zo weinig ruimte voor hebt in de krant. Recensies uit die tijd van Luuk telden zeshonderd of achthonderd woorden; soms is dat minder journalistiek, maar het kan bij mij wel enige afgunst opwekken. Om beweging te beschrijven kun je nu alleen maar heel kort zijn, en moet je een duidelijke vergelijking of verwijzing maken. Of een treffend beeld kunnen neerzetten, want het wordt vervelend als je het elke keer maar weer over knakkende armen en fluweelzachte sprongen hebt. Maar ja, je komt erop uit. Ik vind het moeilijk om metaforen te gebruiken, zo van ‘sluipt als een panter door de jungle’. Dat beheers ik niet. Ik schrijf niet ‘mooi’.’

foto Giselle (2015) van Het Nationale Ballet, choreografie Marius Petipa / Rachel Beaujean en Ricardo Bustamante fotograaf Angela Sterling

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2022