Ergens aan het begin, ze is nog jong, laat Suus haar onderbroek voor hem zakken, keer op keer op keer. Niet veel later, ergens halverwege, wil ze hem het liefst vermoorden. ‘Ik heb iemand nodig die mij aanraakt’, zegt ze daarvoor, terwijl ze kijkt naar die man tegenover haar – die stoïcijns aan zijn houten bureautje zit, stug doortikt op een typemachine waarvan je je sterk afvraagt of die er eigenlijk wel is. ‘Jij bent een schrijver, geen minnaar.’ (meer…)