Op de bühne, compleet in duisternis gehuld, staat één enkele performer. Zijn naakte rug wordt fel uitgelicht. De wervelkom, een elastische, verplaatst zich in minuscule schokgolfjes van horizontaal naar verticaal, vervolgens terug. Hij symboliseert het topje van een ijsberg. Aan de oppervlakte is nauwelijks iets af te lezen, maar daaronder weet je dat het tekeergaat, heftig stroomt. (meer…)
U kent ze misschien wel: glossy tijdschriften die vliegmaatschappijen in de rekjes aan de achterkant van de stoelen stoppen, naast de folder met de veiligheidsregels. Steevast staat er een artikel in over een van de wereldsteden die door de maatschappij in kwestie bediend wordt als (vakantie)bestemming. De voorstelling Yishun is burning over een van de voorsteden van Singapore en de hybride cultuur die daar te vinden is, heeft alle karakteristieken van een dergelijk artikel: de aantrekkelijkheden van de stad worden breed uitgemeten en van appetijtelijke illustraties voorzien.
Sjamanistische rituelen uit Azië, Afrikaanse trance-dansen, Native American ceremonies: de global majority (met dank aan Rosemary Campbell-Stevens voor deze terminologie) laat vaak fraaie voorbeelden zien van gender-fluïde performance praktijken. Zelfs in het mega-geglobaliseerde Singapore zijn sporen hiervan terug te vinden. Choy Ka Fai heeft deze gecombineerd met vogue-elementen tot een queer geheel.
Yishun wordt daarbij afgeschilderd als de achterkant van het rijke, geordende, kapitalistisch-democratische Singapore, een plek waar Hindoe, Chinese, Thaise en andere religieuze en filosofische systemen in een soort vrolijk feestje naast en door elkaar heen optreden. Een van de geïnterviewde sjamanen legt in een video-interview uit hoe zij afwisselend bezocht wordt door de goedwillende Chinese godin Kuan Yin en de Hindoestaanse Kali. Video wordt ook gebruikt om opnames te laten zien van de kleurige ceremonies, als een soort documentaire inleiding op de voorstelling.
Aan het begin van Yishun is burning wordt contact gemaakt met een studio in Singapore, waar de musici zich bevinden die danser Phitthaya Phaefuang, ook bekend als (Amazon) Sun, in zijn twee fraaie soli begeleiden. De eerste solo van beheerste, soepel asymmetrische gebaren wordt gedanst in een strak doorgaand tempo. Het licht gaat daarbij zijn eigen gang en speelt geraffineerd met on/zichtbaarheid van de danser. Een plotse versnelling zet de danser tot een aantal dynamische combinaties aan die uiteindelijk leiden tot een obsessief herhaald gebaar waarbij de danser op zijn knieën gaat totdat hij overmand omvalt.
De tweede solo vormt het hoogtepunt van de voorstelling. Onder begeleiding van de zanger en zowel electronisch als analoog slagwerk zien we de danser op de spelvloer, maar tegelijkertijd middels een technisch hoogstandje (vermoedelijk met gebruik van motion capture technieken) op het grote scherm achter hem, waar hij geprojecteerd wordt als een Hindoe godheid met drie paar armen en een tong die tot op zijn navel bungelt (ongeveer zoals te zien is bij Indonesische of Chinese maskers). De duizelingwekkende virtuositeit van het geheel is indrukwekkend, vooral als ook hier tegen het eind het tempo versneld wordt en de danser ten slotte terechtkomt in dezelfde extatische herhaling op zijn knieën, gevolgd door de onvermijdelijke uitputting.
Ook sterdanser Phaefuang wordt voorgesteld middels een video-interview. Hij legt heel expliciet de link tussen de cultureel-religieuze dansen die uitgevoerd worden in Yishun en de queer ballroom cultuur van voguing die er ook bloeit. Het slot van de voorstelling is dan ook een regelrecht feestje met naast de sterdanser vier voguende queer-sterren in een gezamenlijk optreden.
De voorstelling voelt als een ongecompliceerde complexe hybride. De vormentaal is schaamteloos ontleend aan commerciële voorbeelden en we kijken naar een exhibitionistische kapitalistische etalage in zijn meest verleidelijke gedaante. Dans wordt weleens gedefiniëerd als ongemotiveerd bewegen teneinde een gevoel van gelukzaligheid te bereiken. Yishun is burning is daar een innemend voorbeeld van.
Foto: Dajana Lothert