Nu Mark Rutte de langstzittende premier in de Nederlandse geschiedenis is kunnen we allemaal wel een ‘radical faerie realness ritual sacrifice of the patriarchy’ gebruiken. Laat dat nou precies zijn wat performer Taylor Mac onderneemt in A 24-Decade History of Popular Music. (meer…)
Twee enorme boten wisselen diepe bassen uit, ronkende signalen die galmen over het IJ wanneer ik zaterdagmiddag met mijn fiets de brug op race richting het Muziekgebouw in Amsterdam. Ik ga daarheen vanwege Words & Music, een eendaags festival dat ook al eens in 2000 organiseerde. Burroughs en Berio zijn dit jaar uitgangspunt en het programma heet cut-ups & f*ck ups, waarmee niet alleen compositieprincipes van voornoemde auteurs worden gehonoreerd, maar ook de genodigde werken worden getypeerd.
Hernemen, deconstrueren, citeren en mixen – het vestigt niet alleen de aandacht op stijlmiddelen en oeuvres van welleer, maar plaatst ook het proces van het her-inneren en hernemen op de voorgrond. De makers, de middelen, de kanalen, de media, de conventies van productie en presentatie, het luisteren en het lezen naast het uitvoeren en spelen, de apparaten, de ruis die al die ‘lichamen’ – elektronisch of akoestisch, digitaal of analoog – produceren wanneer hun adem opnieuw door de ruimte van het theater vaart, dat alles wordt indirect met deze titel gehonoreerd.
De puinhoop van cut-ups en f*ck ups is realiteit, is hoe geschiedenis er uitziet totdat je die ordent en herordent. Een enorme ruimte ligt daar open, waar iedere luisteraar en toeschouwer, iedere maker en speler, zich hoe dan ook beweegt, nog voordat er officieel aandacht aan wordt besteed.
Een werk van Yannis Kyriakides opent het hoofdprogramma en ook daarna eist de grote zaal zoveel aandacht op, dat ik er niet aan toekom de sidekicks van bijvoorbeeld Akim Moiseenkov of Esther Wu te beleven. Soms heb je ook gewoon een beetje niets nodig gedurende zes uur cut-ups en f*ck ups.
Lunch Music van Kyriakides grijpt terug op een compositie voor een dansvoorstelling van Club Guy & Roni met zangers van Silbersee, Naked Lunch, uit 2013. De concertante herneming is daarom misschien wel zo swingend. Maar belangrijker is de relatie die de minder voor de hand liggende tonaliteit en complexe ritmiek aangaan met het hernemen van een artistiek en sociaal archief, dat uit de erfenis van Burroughs wordt opgediept. Kyriakides zoomt in en laat de compositie voor slagwerkers, mixer en drie zangers haast verdwijnen tussen de lettergrepen en de dictie van die wereldberoemde, krakende en cynische stem.
Poëtische reeksen woorden verschijnen en vedwijnen in een projectie boven het speelvlak, waardoor lezen en luisteren, horen en zien haast een vanzelfsprekende verbinding aangaan. Dwars op de felheid en provocatie van Burroughs lijkt bij Lunch Music de nadruk te liggen op een dieper luisteren of een bewust herlezen. De muzikanten en zangers doen wilde dingen, produceren gemene ritmes en samenklanken, maar de mens die woorden spuugde – dog, raw, long eyes, ready, say, little – is tot rust gebracht, de compositie functioneert vanuit een afstand die je bij de spectaculaire live-opnames van Burroughs stomweg vergeet.
Het is komisch en teder tegelijk. Burroughs klinkt als een net niet startende buitenboordmotor of een vertraagde brulkikker. Zijn stem blijft nog heel lang herkenbaar, maar wordt door Kyriakides zo ver uiteengetrokken, dat hij haast tot stilstand komt in de speculaties van de zangers en de percussionisten, die vaak vanuit ademende stiltes of restruimtes vertrekken danwel daarnaar terugkeren.
Het meesterwerk wordt uitgekleed en in stukjes bestudeerd, als het werk van een larmoyante patholoog anatoom. Wat blijft er over van dat roemruchte verleden, van dat grijs gedraaide avantgardistische repertoire? Zou de naakte lunch vandaag de dag door de beugel kunnen? Kyriakides lijkt in Lunch Music in ieder geval op zoek naar de zachtheid of waarachtigheid van de gebaren en begrippen, geïmpliceerd in de teksten voor zover geciteerd.
Je zou wel willen dat de setting of mise-en-scène iets meer bezit zou nemen van de zaal, of zelfs maar dat het concert als popconcert zou functioneren, zodat het lichaam van de toeschouwer ook kan meebewegen op de teksten en de muziek, in een ruimte met staanplaatsen in plaats van rijen stoelen. Nu blijft het, zij het op een aangename manier, toch een voor nieuwe-muziek-theater gebruikelijke verticale organisatie in een staand vlak (zie Wilson, Greenaway, Raaijmakers theoretiseerde de vertikaal zelfs) als een blad papier dat omhoog wordt gehouden.
Andere hoogtepunten in het programma zijn onder andere de wereldpremière van Vou Atirar uma bomba ao destino, een werk van Jan van de Putte, met een bijzondere rol voor de dirigent, en de nieuwe enscenering van het beroemde Recital (for Cathy) van Berio, door Romain Bischoff van Silbersee. Een leeg voortoneel met lobbystoelen en een volgepropt achtertoneel, gescheiden door hangende lamellen waarop de projecties van een live camera-feed te zien zijn, leveren net genoeg informatie op om je als toeschouwer te bewegen in de wereld van iemand als Cathy Berberian, gevuld met vliegvelden, hotelkamers, podia en opnamestudio’s.
Eléonore Lemaire zingt geweldig, maar acteert ook zonder enige moeite de filmactrice, in bed onder de lakens terugschrikkend voor de camera of demonstratief rondlopend in haar kamer, roepend naar de musici van het ensemble dat zich in haar denkbeeldige garderobe ophoudt en aanvankelijk door mij geheel over het hoofd wordt gezien.
Het spel met lagen en referenties, privé en publiek, de inhoud van de citaten en het gemoed van de zangeres in het stuk van Berio wordt zo nog eens doorgezet tot wat een hopeloze situatie lijkt van een wereldster die doordraait. Het levert echter ook een bepaalde realiteit op, in de manier waarop je als toeschouwer geconfronteerd wordt met het transit-bestaan dat beroemde performers nu eenmaal leiden.
Jammergenoeg besloot men om hier niet de operafragmenten uit het stuk (liefst met vernoeming van componist en premièredatum) te projecteren, waar dat bij Lunch Music nu juist zo goed werkte. Ook het verschijnen van een aantal musici als droompersonages op het voortoneel in de tweede helft van het stuk had iets ongeloofwaardigs, te simpel, te letterlijk. De jonge performers kunnen niet op tegen het geraffineerde effect van de mix van ruimtes, die vanaf het podium voor iedereen zichtbaar live gemixt worden. Hopenlijk vindt deze spectaculaire enscenering van Recital (for Cathy) van Berio een weg naar de theaters.
‘We no longer feel the blows of your speeches, your discourse’, zingen heldere stemmen in het Frans in de Opéra pour insectes (fiction politique) van Luke Deane en Julie Gilbert. Ik mis de film omdat hij op de bovenste verdieping wordt vertoond, in het open trappenhuis van het Muziekgebouw, dat welliswaar uitzicht biedt op de haven, maar ook gewoon ver weg is van de vloer beneden. Zo fijn als de concentratie in de grote zaal is, zo merkwaardig is de leegte van het gebouw als geheel. Daar komt nog het geharrewar achter de bar in het café-restaurant bij, de enige plek waar je met enige moeite een versnapering kunt aanschaffen.
Buiten op het enorme terras mengt het nieuwe muziek-publiek met toeristen, dagjesmensen en Amsterdammers die een picknickmand uitpakken om te genieten van de zon en het uitzicht op de boten en de luchten, de bewegingen op en rond het IJ Het voelt als een gemiste kans, dat binnen en buiten niet beter op elkaar zijn afgestemd, dat ook binnen het verkeer niet echt wordt gefasciliteerd. De leiding van het Muziekgebouw of de curatoren van dit soort programma’s zouden daar echt wat meer mee kunnen doen.
Ik app Luke Deane en krijg de film alsnog opgestuurd. Coronaquarantaine doorgebracht in de grote stad vormt het decor voor een gezongen pleidooi om kinderlijke nieuwsgierigheid toe te laten in een bestaan dat gecompartimentaliseerd is, verdeeld. We zijn bomen, we zijn insecten, we zijn onderdeel, zingen de stemmen, terwijl een mens geheel bedekt door beschermende kleding over het asfalt kruipt, langs het beton van een niet nader te bepalen ruimte, onder een brug, op een vliegveld, achter een warenhuis, naast een gevangenis, bij een ziekenhuis?
De video verplaatst zich naar een studio, waar op de muren de meters boven NAP lijken te zijn aangegeven. Terwijl saxen de diepe tonen van grote boten in herinnering brengen, wordt een groot protest aangehaald, dat iedereen zijn huis, zijn moeder, zijn telefoon, zijn diepvriesmaaltijden achterlaat om samen te komen.
Een man met een zwarte zonnebril en een boom-hengel in zijn handen dwaalt tussen de muzikanten en zangers. Een meute kinderen, vertelt de ziener, maakt met bulldozers een gat in het asfalt, haalt de aarde boven. De muziekvideo is geen protest, maar de aankondiging van een nieuwe tijd.
Zes uur nadat ik aankwam, de avond is langzaam over het IJ gevallen – in de pauzes hebben we de zon zien zakken – eindigt het programma met Geneviève Murphy’s I Don’t Want To Be An Individual All On My Own. Haar band produceert stampende ritmes, opnieuw diepe bassen, terwijl Murphy met haar kalme stem verhalen zingt, over hoe het eraantoeging op haar achtste verjaardag. Ik ben dan zo moe dat ik naar huis ga en de cut-ups achter mij laat, terwijl de Norwegian Prima nog altijd onbewogen aan de kade ligt.
Foto: De Schaapjesfabriek