Het programma Wonderland van Introdans Ensemble voor de Jeugd biedt met vijf boeiende onderdelen, die onderling sterk verschillen en toch allemaal op grappige en wonderlijke manieren naar elkaar verwijzen, een levendige voorstelling vol humor, afwisseling en vaart.  

In het eerste deel van de avond staat een hoge achterwand van vierkante, bruine kartonnen dozen op de vloer. What good would the moon be is een première van het Israëlische choreografenduo Inbal Pinto en Avshalom Pollak. De wand loopt in het midden naar een rechte hoek. Er zijn vier deuropeningen en in de linkerwand staat een heel hoge kast verzonken. Op de vloer liggen zes dansers in zachte witte onesies, en eentje staat in het midden rechtop. Er klinkt een hele reeks smak-, zucht- en steungeluiden, die deze danser lijkt te maken. Ze sturen zijn bewegingen: hij trekt zich steunend overeind aan een denkbeeldig touwtje aan zijn nek, hij draait zijn ledematen op uitvergroot geknak, rekt, strekt en smakt terwijl de dansers op de vloer met hun benen wiebelen. Een beetje pantomime, een beetje slapstick, maar toch ballet. De kinderen in de zaal vinden het heerlijk, er wordt gelachen en gegiecheld. De zaal is direct vol leven. Een meisje kan niet stil blijven zitten, ze moet heel even zelf ook bewegen. Hier en daar klinkt ‘sssst!’, ook van kinderen. Zo wil je elke dag wel in een zaal zitten; ondanks dat dit een grote theaterzaal is, zijn de dansers en hun jonge publiek vanaf de eerste minuten samen op weg.

What good would the moon be is een knappe voorstelling die op een collage-achtige manier aan de hand van een man en een vrouw het verhaal van een heel leven, een heel land, een heel stuk geschiedenis vertelt. De man en de vrouw wonen in de grote kast in de achterwand. Ze maken elkaar het hof en vechten. Hij draait aan haar oor en haar mond gaat heel wijd open, zij pakt zijn arm, strekt die recht opzij en slingert er als een aapje even aan. Ze richten een huisje in, krijgen kinderen en raken elkaar in een angstige, donkere scène kwijt. Dit alles wordt uitgevoerd op muziek van Django Reinhardt en Debussy, stukken geluidsband uit de films van Jacques Tati, liedjes van Kurt Weill en, als gezegd, op een hele reeks geluiden die mensen met hun lichaam kunnen maken. En dit verhaal wordt gepeperd met een reeks vrolijke, gevoelige en aangrijpende intermezzo’s door het ensemble: groepsformaties zoals in de leukste musicalfilms uit de jaren vijftig en zestig, een vrolijk dansende doos op benen, vier mannen die samen een pak dragen, maar ook een groep mensen die gevangen wordt gehouden in de lichtbundel van een zaklamp. De bewegingstaal is steeds helder en energiek, maar nooit overdreven of kinderlijk.

En veel van de elementen in dit stuk keren na de pauze in de vier korte stukken die volgen op heel andere manieren weer terug. In de tweede (Introdans)première van de avond, Malasangre van de Spaanse choreograaf Cayetano Soto, keert het duwen en trekken terug in de vorm van het aantrekken en afstoten uit de Latijns-Amerikaanse dansen. Niet dat hier nu letterlijk rumba’s en tango’s worden gedanst: het is eerder dat deze vormen van dans een interactie aangaan met ballet. De benen zijn hoog en gestrekt, maar toch duwen de danspartners elkaar met de platte hand aan de schouder, heup, bil of zelfs het hoofd alle kanten op. En in een meer slapstick-achtige variant, op een hoger jazztempo, zagen we de twee kastbewoners dit ook al voor de pauze doen. Ook Malasangre is doortrokken van humor en dansplezier, wat goed te zien is in de duetten die met lef worden neergezet.

De emotionele opbouw van het programma is sterk. Zit in het eerste deel de angst van het elkaar kwijtraken en in Malasangre de spanning van de passie, de drie overige stukken, Crucible en Pond van Alwin Nikolaïs en het afsluitende Swingle Sisters van Alexander Ekman (niet voor het eerst opgevoerd) vormen een kleurrijk en inventief contrast. Zo is er de fascinatie van het werken met spiegels in het bijzonder aangelichte Crucible, waar de kinderen om mij heen ademloos naar kijken, en mondt de avond uit in een onontkoombare lach met Swingle Sisters. Het begint al met de beat die de danseressen maken met hun gekuch – alweer een echo uit een eerder deel van de avond. En wanneer Vivian Sauerbreij het eerste eitje van de show met een absurde armzwaai op haar eigen lichaam kraakt zie ik het jongetje schuin naast me vliegensvlug reageren: hij roept verbaasd ‘Woooh!’ en zijn blik schiet naar de volwassenen links en rechts van hem, toch even checken of hij geen faux pas heeft gemaakt. Nee hoor. Ook zij geven zich over. De lach springt overal in de zaal op, als de popcorn in de woeste hand van de danseres.

Foto: Hans Gerritsen